Marktdeelnemers die biomassa gelijktijdig verwerken, kunnen een bedrijfsspecifieke of processpecifieke testmethode ontwikkelen en gebruiken om het op koolstof gebaseerde aandeel van het biogehalte te bepalen dat is aangepast aan hun specifieke fabrieksontwerp en grondstoffenmix. Die belangrijkste testmethode is gebaseerd op massa- of energiebalans, opbrengstmethoden of radiokoolstoftests (14C) (d.w.z. radiokoolstofdetectie door middel van versneller-massaspectrometrie (AMS) of vloeistofscintillatietelling (LSC)) van de outputs.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1640 van de Commissie van 5 juni 2023 betreffende de methode voor het bepalen van het aandeel biobrandstoffen en biogas voor vervoer, geproduceerd uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt
Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1640 van de Commissie van 5 juni 2023 betreffende de methode voor het bepalen van het aandeel biobrandstoffen en biogas voor vervoer, geproduceerd uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen(1), en met name artikel 28, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
Co-verwerking heeft doorgaans betrekking op een olieraffinaderij die biomassagrondstoffen samen met fossiele grondstoffen verwerkt en omzet in uiteindelijke brandstoffen. Deze methode kan echter ook worden toegepast in installaties die vloeibare biomassa en fossiele olie behandelen of in installaties waar afval van biologische en van niet-biologische oorsprong gelijktijdig wordt verwerkt. De biomassagrondstof kan bijvoorbeeld materiaal op basis van vet zijn, zoals plantaardige olie, ruwe tallolie of pyrolyseolie, en de fossiele grondstof is doorgaans afkomstig van ruwe olie. De uiteindelijke brandstoffen die uit een dergelijke mix van grondstoffen worden geproduceerd, zijn gewoonlijk dieselbrandstof, vliegtuigbrandstof, stookolie, scheepsbrandstof, benzine, bestanddelen van benzine en soms propaangas, een bestanddeel van vloeibaar petroleumgas, maar er kunnen ook kleine fracties van andere producten aanwezig zijn. Van cruciaal belang is dat dergelijke gelijktijdig verwerkte brandstoffen een aandeel biobrandstoffen en biogas bevatten. Wanneer een productie-eenheid die biomethaan gebruikt als grondstof, waarbij het biomethaan uit de geïnterconnecteerde infrastructuur wordt gehaald, die wordt gecertificeerd en getraceerd via het massabalanssysteem van de geïnterconnecteerde gasinfrastructuur, wordt dit niet beschouwd als een soort co-verwerking in de zin van deze gedelegeerde verordening.
Voor de toepassing van deze gedelegeerde verordening wordt onder “biogas” verstaan: het gas dat afkomstig is uit de biomassagrondstoffen en dat wordt geproduceerd door middel van co-verwerking van die biomassagrondstoffen en fossiele grondstoffen om deze om te zetten in uiteindelijke vloeibare en gasvormige brandstoffen.
Om het aandeel hernieuwbare energie van brandstoffen die in een gezamenlijk proces uit biomassa- en fossiele grondstoffen worden geproduceerd, te kunnen meetellen voor de streefcijfers van Richtlijn (EU) 2018/2001 en daadwerkelijk bij te dragen tot de vermindering van broeikasgasemissies in de Unie, moet de Commissie krachtens artikel 28, lid 5, van die richtlijn een uitvoeringshandeling vaststellen voor de specificering van de methode voor het bepalen van het aandeel biobrandstoffen, en biogas voor vervoer, uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt.
Om een evenwicht te bereiken tussen de verificatiekosten en de nauwkeurigheid van de tests, biedt de gedelegeerde handeling marktdeelnemers de mogelijkheid gebruik te maken van een gemeenschappelijke geharmoniseerde testmethode op basis van radiokoolstoftests (14C), of gebruik te maken van hun eigen testmethoden, die bedrijfsspecifiek of processpecifiek kunnen zijn. Om er echter voor te zorgen dat een gemeenschappelijke verificatiemethode wordt toegepast op de markt, moeten marktdeelnemers die een andere methode dan radiokoolstoftests (14C) gebruiken als voornaamste testmethode, regelmatig radiokoolstoftests (14C) van de outputs gebruiken om de juistheid van de belangrijkste gebruikte testmethode te verifiëren. Om marktdeelnemers in staat te stellen vertrouwd te raken met de toepassing van de radiokoolstoftest (14C) in combinatie met een andere testmethode als belangrijkste methode, is bovendien enige flexibiliteit met betrekking tot het aanvaardbare afwijkingspercentage toegestaan tussen de resultaten van zowel de belangrijkste als de secundaire verificatietests binnen het eerste jaar waarin deze methode wordt toegepast,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I METHODEN VOOR HET BEPALEN VAN HET AANDEEL BIOBRANDSTOFFEN, EN BIOGAS VOOR VERVOER, GEPRODUCEERD UIT BIOMASSA DIE IN EEN GEZAMENLIJK PROCES MET FOSSIELE BRANDSTOFFEN WORDEN VERWERKT
Artikel 1 Algemene aanpak en toepassing van in aanmerking komende methoden
Marktdeelnemers beschouwen de hele raffinaderij, de installatie die vloeibare biomassa en fossiele olie behandelt, of de installatie voor de co-verwerking van afvalinput als systeemgrenzen, los van de gebruikte testmethode. Het mengen van co-verwerkte brandstoffen met andere brandstoffen wordt geacht buiten de systeemgrenzen te vallen. De radiokoolstoftests (14C) moeten worden uitgevoerd voordat de door middel van co-verwerking geproduceerde brandstoffen verder worden vermengd met andere fossiele brandstoffen of biobrandstoffen die geen deel uitmaakten van de co-verwerking zelf.
Wanneer marktdeelnemers de resultaten van de co-verwerking rapporteren, verstrekken zij bijzonderheden over de nauwkeurigheid en precisie van de gebruikte testmethode. Marktdeelnemers verantwoorden en rapporteren eventuele onnauwkeurigheden in hun metingen van stromen of verbrandingswaarden als onderdeel van hun belangrijkste testmethode. Marktdeelnemers passen dezelfde testmethode toe op verschillende verwerkingseenheden van dezelfde raffinaderij, de installatie voor de behandeling van vloeibare biomassa en fossiele olie of de installatie voor de co-verwerking van afvalinput. Als deze eenheden niet met elkaar verbonden zijn en er geen stromen tussen bestaan, kunnen marktdeelnemers verschillende testmethoden toepassen. In het geval van installaties voor de co-verwerking van afvalinput, kunnen deze methode en verificatie door middel van radiokoolstoftests (14C) alleen worden toegepast als een betrouwbare en representatieve reeks monsters kan worden genomen op het niveau van de input, aan de hand waarvan het biogehalte in de totale input kan worden vastgesteld.
De marktdeelnemers zorgen ervoor dat de detectiegrens van de gekozen testmethode het verwachte aandeel van biobrandstoffen of biogas in het proces doeltreffend kan meten.
Wanneer marktdeelnemers de resultaten van de co-verwerking rapporteren, die zijn behaald met gebruikmaking van een andere belangrijkste testmethode dan die op basis van radiokoolstoftests (14C), gebruiken zij radiokoolstoftests (14C) van de outputs om de juistheid van de prestaties van hun systeem en de resultaten van de gebruikte belangrijkste testmethode te verifiëren. Verificatie door middel van radiokoolstoftests (14C) is vereist voor alle outputs die aanspraak maken op een biogehalte op basis van koolstof.
Marktdeelnemers documenteren grondig de hoeveelheden en soorten biomassa die in het gezamenlijke proces worden gebracht waarin biomassa samen met fossiele brandstoffen wordt verwerkt, alsook de hoeveelheden biobrandstoffen en biogas die uit die biomassa worden geproduceerd. Bovendien onderbouwen de marktdeelnemers die informatie met bewijsmateriaal, met inbegrip van de resultaten van de in lid 1 beschreven belangrijkste testmethode en de resultaten van de in lid 5 of artikel 5 beschreven verificatiemethode in geval van vaststelling van het aandeel waterstof van biologische oorsprong.
Artikel 2 Massabalansmethode
Indien een massabalansmethode wordt gebruikt, voert de marktdeelnemer de volledige massabalansanalyse van de totale massa van de in- en outputs uit. De massabalansmethode moet ervoor zorgen dat het biogehalte van alle outputs evenredig is aan het biogehalte van de inputs en dat het aandeel biogeen materiaal dat door de resultaten van de radiokoolstoftest (14C) wordt geïdentificeerd, aan elke output wordt toegewezen. Er moeten verschillende omrekeningsfactoren worden toegepast voor elke output, die zo nauwkeurig mogelijk overeenkomen met het gemeten biogehalte aan de hand van de resultaten van de radiokoolstoftests (14C). Bij de output wordt rekening gehouden met de massa die verloren gaat in de rookgassen, in vloeibaar industrieel afvalwater en in vaste residuen. De massabalansmethode omvat een aanvullende analytische karakterisering van grondstoffen en producten, zoals elementaire en globale analyses van systeemmassastromen.
Indien als belangrijkste methode een massabalansmethode wordt gebruikt, houden de marktdeelnemers bij de berekening rekening met vocht en andere onzuiverheden die geen brandstoffen zijn in hun grondstof en in de output van hun productieproces.
Artikel 3 Energiebalansmethode
Indien een energiebalansmethode wordt gebruikt, wordt het energieaandeel van het biogene gehalte in alle outputs van een co-verwerkingsfase in een olieraffinaderij bepaald als zijnde gelijk aan het energieaandeel van het biogene gehalte in de raffinaderij-input. De energiebalansmethode registreert het energiegehalte in de biomassa en de fossiele grondstoffen en de procesenergie die in de co-verwerkingsfaciliteit terechtkomt. Het energiegehalte van zowel biomassa als fossiele grondstoffen wordt berekend aan de hand van de massa van de grondstof en de onderste verbrandingswaarde ervan (LHV, gemeten in MJ per kg). De biofractie, berekend als biologische energie-input gedeeld door de totale energie-input, wordt toegepast op alle brandstofoutputs die het resultaat zijn van co-verwerking, om het biogehalte in de geproduceerde uiteindelijke brandstoffen te bepalen. Voor elke output moeten verschillende omrekeningsfactoren worden toegepast, die zo goed mogelijk overeenkomen met het gemeten biogehalte aan de hand van de resultaten van de radiokoolstoftests (14C).