Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/3013 van de Raad van 28 november 2024 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU waarbij de Republiek Oostenrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/3013 van de Raad van 28 november 2024 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU waarbij de Republiek Oostenrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde(1), en met name artikel 395, lid 1, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
De artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffen het recht op aftrek van een belastingplichtige ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op leveringen van goederen en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen. Aan Oostenrijk is machtiging voor een bijzondere maatregel verleend die ertoe strekte de btw op goederen en diensten volledig van het recht op aftrek uit te sluiten wanneer die goederen en diensten door belastingplichtigen voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van belastingplichtigen of hun werknemers, dan wel in het algemeen voor andere dan bedrijfsdoeleinden of niet-economische activiteiten worden gebruikt (de “bijzondere maatregel”).
Bij Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU van de Raad(2) werd Oostenrijk gemachtigd tot 1 januari 2013 een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG. Bij Uitvoeringsbesluit 2012/705/EU van de Raad(3) werd Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU gewijzigd, waarbij Oostenrijk werd gemachtigd de bijzondere maatregel, in afwijking van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG, toe te passen tot en met 31 december 2015. Deze machtiging is vervolgens bij Uitvoeringsbesluiten (EU) 2015/2428(4), (EU) 2018/1487(5) en (EU) 2021/1779(6) van de Raad verlengd.
Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU verstrijkt op 31 december 2024.
Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 20 maart 2024, heeft Oostenrijk verzocht om de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen. Dat verzoek ging vergezeld van een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregel, met inbegrip van een evaluatie van de procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw, zoals vereist krachtens artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU van de Raad.
Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 16 mei 2024 van het verzoek van Oostenrijk in kennis gesteld. Bij brief van 17 mei 2024 heeft de Commissie Oostenrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.
Volgens Oostenrijk is de bijzondere maatregel zeer doeltreffend gebleken om de inning van de btw te vereenvoudigen en belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen. De bijzondere maatregel verlicht de administratieve lasten voor zowel de bedrijven als de belastingdienst omdat er nadien geen controle meer moet worden uitgeoefend op het gebruik van de goederen of diensten die bij de aanschaf ervan van het recht op aftrek werden uitgesloten. Rekening houdend met de gunstige invloed voor zowel de bedrijven als de belastingdienst, acht de Commissie het passend de bijzondere maatregel te verlengen. Oostenrijk dient derhalve te worden gemachtigd de bijzondere maatregel tot en met 31 december 2027 te blijven toepassen.
Volgens het door Oostenrijk ingediende verslag is het voor aftrek vereiste minimumpercentage van 10 % voor zakelijk gebruik van goederen en diensten laag genoeg om geen noemenswaardige invloed te hebben op het totale bedrag aan btw dat daadwerkelijk wordt geïnd in het stadium van het eindverbruik.
De bijzondere maatregel moet beperkt blijven tot de tijd die nodig is om te evalueren of de maatregel doeltreffend is en de procentuele opsplitsing ter zake van het recht op btw-aftrek passend is.
Gezien de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de bijzondere maatregel staat deze in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de inning van de btw vereenvoudigen en bepaalde vormen van belastingontduiking of -ontwijking voorkomen.
Indien Oostenrijk een verlenging van de bijzondere maatregel na 2027 nodig acht, moet het uiterlijk 31 maart 2027 bij de Commissie een verzoek om verlenging indienen. Dat verzoek moet vergezeld gaan van een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregel, met inbegrip van een evaluatie van de procentuele opsplitsing.
De bijzondere maatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.
Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 2 van Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU wordt vervangen door:
“Artikel 2
Dit besluit vervalt op 31 december 2027.
Een verzoek tot verlenging van de bij dit besluit toegestane bijzondere maatregel wordt uiterlijk op 31 maart 2027 bij de Commissie ingediend.
Het in de tweede alinea bedoelde verzoek gaat vergezeld van een verslag over de toepassing van de in dit besluit vastgestelde bijzondere maatregel, met inbegrip van een evaluatie van de op basis van dit besluit gehanteerde procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw.”.
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de datum van de kennisgeving ervan.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Republiek Oostenrijk.
Gedaan te Brussel, 28 november 2024.
Voor de Raad
De voorzitter
Nagy M.