Richtlijn (EU) 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn (EU) 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
De mededeling van 11 december 2019 getiteld “Europese Green Deal” vormt de Europese strategie om uiterlijk in 2050 een klimaatneutrale, schone en circulaire economie tot stand te brengen, waarbij het gebruik, hergebruik en beheer van de hulpbronnen worden geoptimaliseerd, de verontreiniging tot een minimum wordt beperkt en de noodzaak van beleidsmaatregelen voor grondige transformatie en het feit dat de gezondheid en het welzijn van de burgers moeten worden beschermd tegen milieugerelateerde risico’s en effecten, worden erkend. Voorts wordt beoogd ervoor te zorgen dat dergelijke transitie rechtvaardig en inclusief is en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. De Unie zet zich ook in voor de Overeenkomst van Parijs(4), de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en is actief betrokken bij de Wereldgezondheidsorganisatie. De Uniestrategie voor duurzame chemische stoffen van oktober 2020 en het in mei 2021 aangenomen actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen gaan specifiek in op de verontreinigingsaspecten van de Europese Green Deal. Tegelijkertijd wordt in de nieuwe industriestrategie voor Europa de potentiële rol van transformatieve technologieën verder benadrukt. Andere bijzonder relevante beleidsmaatregelen met betrekking tot de herziening van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad(5) voor dit initiatief zijn de Europese klimaatwet(6), het “Fit for 55”-pakket, de methaanstrategie en de methaanreductiebelofte van Glasgow, EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, de biodiversiteitsstrategie, de “van boer tot bord”-strategie, de bodemstrategie en het initiatief inzake duurzame producten. Bovendien stelt REPowerEU, als onderdeel van de reactie van de EU op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, een gezamenlijk Europees optreden voor om de diversificatie van de energievoorziening te ondersteunen, de transitie naar hernieuwbare energie te versnellen en de energie-efficiëntie te verbeteren.
De Commissie heeft in de Europese Green Deal een herziening aangekondigd van de maatregelen van de Unie om verontreiniging door grote industriële installaties aan te pakken, waaronder een herziening van het sectoraal toepassingsgebied van de wetgeving en een manier om deze volledig in overeenstemming te brengen met het beleid inzake klimaat, energie en circulaire economie. Daarnaast wordt in het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen, het actieplan voor de circulaire economie en de “van boer tot bord”-strategie ook opgeroepen tot het verbeteren van de hulpbronnenefficiëntie en het hergebruik van hulpbronnen alsmede tot het terugdringen van verontreinigende emissies aan de bron, met inbegrip van bronnen die momenteel niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU vallen. Het aanpakken van de verontreiniging door bepaalde agro-industriële activiteiten en tegelijkertijd duurzame landbouwpraktijken bevorderen die meerdere bijkomende voordelen hebben voor de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal, vereist de opneming daarvan in het toepassingsgebied van die richtlijn.
De winningsindustrie van de Unie is van cruciaal belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en de industriële strategie van de Unie, met inbegrip van een actualisering van deze strategie. Metalen zijn van strategisch belang voor de digitale en groene transitie, de transformatie van de energie-, materialen- en circulaire economie alsook voor de versterking van de economische veerkracht en autonomie van de Unie. Om deze doelstellingen te bereiken, moeten duurzame binnenlandse capaciteiten en het binnenlandse aanbod verder worden ontwikkeld, met name met het oog op de toenemende internationale vraag, de kwetsbaarheid van toeleveringsketens en geopolitieke spanningen. Dit vereist doeltreffende, op maat gemaakte en geharmoniseerde maatregelen om ervoor te zorgen dat de beste beschikbare technieken (BBT) worden vastgesteld en aangewend, zodat processen worden toegepast die zowel het meest efficiënt zijn als zo weinig mogelijk gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en het milieu. De governance mechanismen van Richtlijn 2010/75/EU, waarbij deskundigen uit de industrie nauw betrokken worden bij de ontwikkeling van consensuele en op maat gemaakte milieuvoorschriften, zullen de duurzame groei van die activiteiten in de Unie ondersteunen. De ontwikkeling en beschikbaarheid van gezamenlijk overeengekomen normen zal de concurrentievoorwaarden in de Unie gelijktrekken en tegelijkertijd zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Het is derhalve passend deze activiteiten in het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU op te nemen, zonder afbreuk te doen aan Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad(7). De richtlijn industriële emissies zal de industrie van de Unie ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van projecten en zorgen voor duurzame groei van de mijnbouwactiviteiten in de Unie op basis van consensus, in lijn met de benchmarks die in de verordening kritieke grondstoffen zijn vastgesteld voor 2030. De richtlijn industriële emissies zal ertoe bijdragen de doelstellingen voor de gestroomlijnde vergunningsprocedure van de verordening kritieke grondstoffen te bereiken door de lidstaten te ondersteunen met betrekking tot het vaststellen van de voorwaarden voor exploitatievergunningen en het snel verlenen van vergunningen.
Met onderhavige wijzigingshandeling moet worden verduidelijkt dat bij het vaststellen van beste beschikbare technieken (BBT’s) en het verlenen of toetsen van vergunningen rekening moet worden gehouden met geurhinder.
Bij de verlening en de toetsing van vergunningen moet er uitdrukkelijk rekening mee worden gehouden dat de impact van industriële lozingen op de toestand van waterlichamen mogelijk verergert als gevolg van variaties in de dynamiek van waterstroming.
Veehouderijen veroorzaken een aanzienlijke uitstoot van verontreinigende emissies in de lucht en het water. Om die verontreinigende emissies, waaronder die van ammoniak, methaan, nitraten en broeikasgassen, te verminderen en daardoor de lucht-, water- en bodemkwaliteit te verbeteren, moet de drempel waarboven varkens- en pluimveehouderijen binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU vallen, worden verlaagd. Daarom moet de Commissie inschatten of er maatregelen van de Unie nodig zijn voor een alomvattende aanpak van emissies afkomstig van veehouderijen, runderen in het bijzonder, waarbij rekening moet worden gehouden met de reikwijdte van beschikbare instrumenten en de specifieke kenmerken van de sector., moet zij hierover verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. Tegelijkertijd moet de Commissie ook, op basis van bewijsmateriaal, beoordelen of er Uniemaatregelen nodig zijn om voor producten die op de interne markt worden gebracht, om de doelstelling van wereldwijde milieubescherming te bereiken door emissies van veehouderij te voorkomen en te beheersen, op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie, en moet zij hierover verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.
De voor het soort installaties relevante BBT-eisen houden rekening met de aard, omvang, bezettingsdichtheid en complexiteit van deze installaties, met inbegrip van de specifieke kenmerken van veehouderijen, en met de schaal van milieueffecten die zij kunnen hebben. De evenredigheidsvereisten in de BBT’s zijn erop gericht landbouwers ertoe aan te zetten de noodzakelijke transitie naar steeds milieuvriendelijker landbouwpraktijken te maken.
Het houden van varkens in installaties met biologische productiestelsels of met een lage bezettingsdichtheid moet worden vrijgesteld van de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU, aangezien deze installaties een positieve bijdrage leveren aan het behoud van landschappen, de voorkoming van bosbranden en de bescherming van de biologische diversiteit en habitats. De vrijstelling moet gelden voor installaties voor varkenshouderij op weidebasis met een lage bezettingsdichtheid, waarbij de dieren buiten worden gehouden gedurende een aanzienlijke periode van het jaar buiten worden gehouden, met name overdag, en waar de weers- en veiligheidsomstandigheden geschikt zijn om het welzijn van de dieren te garanderen, of wanneer de dieren tijdens bepaalde seizoenen buiten worden gehouden. De oppervlakte die wordt gebruikt voor de berekening van de bezettingsdichtheid, moet dienen voor begrazing door de dieren in de installatie of voor de teelt van voedergewassen die worden gebruikt voor het voederen van de dieren in de installatie.
De Unie heeft de verantwoordelijkheid om een voortrekkersrol op zich te blijven nemen op het gebied van mondiale klimaatactie, onder meer door uiterlijk in 2050 en in lijn met de Overeenkomst van Parijs de doelstelling van een klimaatneutrale Unie te verwezenlijken. De wereldwijde aanpak van methaanemissies afkomstig van vee zou ertoe bijdragen de broeikasgasemissies terug te dringen, hetgeen dringend noodzakelijk is om de stijging van de wereldgemiddelde temperatuur ruim onder 2 oC boven de pre-industriële niveaus te houden en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 oC boven de pre-industriële niveaus.
In de “van boer tot bord”-strategie is toegezegd de wereldwijde transitie naar duurzame voedselsystemen te bevorderen bij normstellende instanties en het voortouw te nemen bij de werkzaamheden met betrekking tot internationale duurzaamheidsnormen. De Unie zal zich blijven inzetten voor internationale normen in de bevoegde internationale organen en zal de productie aanmoedigen van agrovoedingsproducten met hoge veiligheids- en duurzaamheidsnormen. Bovendien, zoals vermeld in het verslag van de Commissie over de toepassing van de EU-gezondheids- en milieunormen op ingevoerde landbouw- en agrovoedingsproducten, zorgen ambitieuze normen en doelstellingen op het gebied van gezondheid, milieu en andere aspecten van duurzaamheid ervoor dat legitieme doelstellingen voor mondiale problemen worden verwezenlijkt, en stroken zij ook met de “één gezondheid”-benadering. De Unie zal haar inspanningen op multilateraal niveau voortzetten om een wereldwijde consensus te bereiken over de noodzaak van actie en internationaal overeengekomen normen.
De Unie moet ook een leidende rol spelen op het gebied van internationale samenwerking om een open en eerlijk multilateraal systeem tot stand te brengen waarin duurzame handel een cruciale aanjager is van de groene transitie. In lijn met de toetsing van het Uniebeleid inzake handel en duurzame ontwikkeling en de mededeling van de Commissie getiteld “De kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei” is het van essentieel belang om in onderlinge samenwerking met partners internationaal milieubeheer en de naleving van internationale milieunormen te stimuleren.
Om te voorkomen dat landbouwbedrijven kunstmatig worden gesplitst, waardoor de capaciteit van de veestapeleenheid (VSE) van het landbouwbedrijf kan afnemen tot onder de in bijlage I bis vastgestelde drempelwaarden voor de toepassing van deze richtlijn, moeten de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat indien twee of meer installaties zich in elkaars nabijheid bevinden en de exploitant ervan dezelfde is, of indien de installaties onder controle staan van exploitanten die een economische relatie of rechtsbetrekking met elkaar hebben, de bevoegde autoriteit die installaties als één eenheid kan beschouwen om de capaciteit voor vee te berekenen. De drempelwaarde voor gemengde landbouw mag niet worden gebruikt om de drempelwaarde voor elk stuk vee te omzeilen.
Tot 2030 en daarna zal het aantal grootschalige installaties voor de productie van batterijen voor elektrische voertuigen in de Unie waarschijnlijk aanzienlijk toenemen, waardoor het aandeel van de Unie in de wereldwijde batterijproductie zal toenemen. Verscheidene activiteiten in de waardeketen voor batterijen worden reeds door Richtlijn 2010/75/EU gereglementeerd en batterijen als producten worden gereglementeerd door Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad(8). Grote installaties die batterijen vervaardigen, moeten echter toch in het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU worden opgenomen om ervoor te zorgen dat zij ook onder de voorschriften van Richtlijn 2010/75/EU vallen. De opname van grote installaties die batterijen produceren, maar niet van installaties die louter batterijen assembleren, in het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU, zal de duurzaamheid van batterijen op holistische wijze verbeteren en zal het effect van batterijen op het milieu gedurende hun hele levenscyclus tot een minimum beperken. Dit zal bijdragen tot een duurzamere groei van de batterijproductie.
Om de toegang van het publiek tot milieu-informatie verder te versterken, is het noodzakelijk dat verduidelijkt wordt dat vergunningen voor installaties die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn verleend, kosteloos op het internet ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers, waarbij de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie moet worden gewaarborgd.
De lidstaten moeten systemen voor het elektronisch vergunnen ontwikkelen waarmee de administratieve lasten voor exploitanten en bevoegde autoriteiten worden verminderd, de toegang van het publiek tot informatie wordt verbeterd en de inspraak van het publiek in vergunningsprocedures wordt vergemakkelijkt. De Commissie moet de lidstaten ondersteunen bij de ontwikkeling van het elektronische vergunnen door de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te organiseren en te voorzien in richtsnoeren over beste praktijken.
De gevolgen van verontreiniging, ook wanneer deze wordt veroorzaakt door incidenten of ongevallen, kunnen zich tot buiten het grondgebied van een lidstaat uitstrekken. Onverminderd Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad(9) vergt de beperking van de gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu van incidenten of ongevallen en de preventie van verdere mogelijke incidenten of ongevallen in dergelijke gevallen een snelle informatieverstrekking en nauwe coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die door dergelijke gebeurtenissen worden of kunnen worden getroffen. Daarom moeten bij incidenten of ongevallen die het milieu of de menselijke gezondheid in een andere lidstaat significant aantasten, informatie en grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking tussen de getroffen lidstaten worden bevorderd om de gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te beperken en verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen.
De lidstaten moeten ook maatregelen ter borging van de naleving vaststellen om de naleving van de verplichtingen die krachtens Richtlijn 2010/75/EU aan natuurlijke personen of rechtspersonen worden opgelegd, te bevorderen, te monitoren en te handhaven. Als onderdeel van de maatregelen ter borging van de naleving moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en handhaving van deze richtlijn, over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen beschikken om hun taken in verband met de uitvoering van deze richtlijn doeltreffend te kunnen vervullen.
Daarnaast moeten de bevoegde autoriteiten als onderdeel van de maatregelen ter borging van de naleving de exploitatie van een installatie kunnen opschorten wanneer een voortdurende inbreuk op de vergunningsvoorwaarden en het niet uitvoeren van de bevindingen van het inspectieverslag een gevaar voor de menselijke gezondheid of aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu oplevert of dreigt op te leveren, teneinde dat gevaar een halt toe te roepen.
In het geval van verontreiniging die invloed heeft op drinkwaterbronnen, met inbegrip van grensoverschrijdende bronnen, of op afvalwaterinfrastructuur, moet de bevoegde autoriteit de getroffen drinkwater- en afvalwaterexploitanten op de hoogte brengen van de maatregelen die zijn getroffen ter preventie of bestrijding van de schadelijke gevolgen van de verontreiniging voor de menselijke gezondheid of het milieu.
De conclusie van de evaluatie van Richtlijn 2010/75/EU luidde dat de koppelingen tussen die richtlijn en Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad(10) moeten worden versterkt om de risico’s van het gebruik van chemische stoffen in installaties die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU vallen, beter te kunnen aanpakken. Teneinde synergieën te ontwikkelen tussen de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) inzake chemische stoffen en de opstelling van BBT-referentiedocumenten krachtens Richtlijn 2010/75/EU, dient het ECHA een formele rol te krijgen bij die opstelling van BBT-referentiedocumenten.
De Commissie moet belanghebbenden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van ngo’s die betrokken zijn bij de bevordering van de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu, aanmoedigen om deel te nemen aan het forum voor de uitwisseling van informatie. De Commissie moet ervoor zorgen dat het Europees Milieuagentschap bij de informatie-uitwisseling wordt betrokken wanneer de deskundigheid van het Agentschap hierbij van pas komt. Gezien de uitbreiding van het toepassingsgebied en de toenemende werklast van het forum voor uitwisseling en de technische werkgroep, moet de Commissie voldoende middelen toewijzen en de nodige wijzigingen aannemen, onder meer door Uitvoeringsbesluit 2012/119/EU van de Commissie(11) te wijzigen, teneinde de goede werking van het forum en de technische werkgroep te waarborgen.
Om de informatie-uitwisseling ter ondersteuning van de vaststelling van met de BBT’s geassocieerde emissieniveaus en milieuprestatieniveaus te vergemakkelijken en tegelijkertijd de integriteit van vertrouwelijke bedrijfsinformatie te waarborgen, dienen de procedures voor de behandeling van informatie die als vertrouwelijke bedrijfsinformatie of commercieel gevoelige informatie wordt aangemerkt, met inbegrip van de voorwaarden met betrekking tot anonimisering voor bepaalde categorieën belanghebbenden, en de behandeling van informatie die bij de industrie wordt ingezameld in het kader van de door de Commissie georganiseerde informatie-uitwisseling voor het opstellen, evalueren of bijwerken van BBT-referentiedocumenten, te worden gespecifieerd. Er moet op worden toegezien dat personen die aan de informatie-uitwisseling deelnemen, geen informatie die als vertrouwelijke bedrijfsinformatie of commercieel gevoelige informatie kan worden aangemerkt, delen met vertegenwoordigers van ondernemingen of handelsverenigingen die een economisch belang in de betrokken industriële activiteiten en de daarmee verband houdende markten hebben. Deze informatie-uitwisseling doet geen afbreuk aan het mededingingsrecht van de Unie, met name artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Deze richtlijn schept geen verplichtingen om vertrouwelijke bedrijfsinformatie openbaar te maken, naast de verplichtingen die reeds zijn vastgesteld in Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad(12) en Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad(13).
Om de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu als geheel te waarborgen, zijn in alle stadia van de uitvoering van Richtlijn 2010/75/EU synergieën en coördinatie met andere relevante milieuwetgeving van de Unie noodzakelijk. Daarom moeten alle relevante bevoegde autoriteiten die de naleving van de relevante milieuwetgeving van de Unie waarborgen, naar behoren worden geraadpleegd voordat een vergunning krachtens die richtlijn wordt verleend.
Teneinde de milieuprestaties en de veiligheid van installaties continu te verbeteren, onder meer door het voorkomen van afvalproductie, het optimaliseren van het gebruik van hulpbronnen en het hergebruik van water, en het voorkomen of verminderen van risico’s die samenhangen met het gebruik van gevaarlijke stoffen, dienen de exploitanten van installaties een milieubeheersysteem (MBS) op te zetten en uit te voeren in overeenstemming met deze richtlijn en de toepasselijke BBT-conclusies, en de relevante onderdelen ter beschikking te stellen van het publiek. Alvorens de relevante delen van hun MBS openbaar te maken, moet de exploitant de mogelijkheid hebben om vertrouwelijke bedrijfsinformatie te anonimiseren of weg te laten. Dergelijke mogelijkheid moet restrictief worden toegepast, waarbij in elk afzonderlijk geval rekening wordt gehouden met het algemene belang dat met openbaarmaking is gediend. Het MBS moet ook betrekking hebben op het beheer van risico’s in verband met het gebruik van de gevaarlijke stoffen en een analyse van de mogelijke vervanging van gevaarlijke stoffen door veiligere alternatieven.
Om te garanderen dat het MBS strookt met de vereisten van Richtlijn 2010/75/EU, moet het door de exploitant worden geëvalueerd en door een door de exploitant aangestelde externe auditor worden gecontroleerd. Deze auditor moet ofwel een conformiteitsbeoordelingsinstantie zijn die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad(14) is geaccrediteerd, zoals vereist volgens ISO 17021, ofwel een natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig artikel 2, lid 20, van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad(15) een vergunning als milieuverificateur heeft verkregen.
Ter ondersteuning van decarbonisatie, hulpbronnenefficiëntie en een circulaire economie, moeten de BBT-conclusies bindende milieuprestatieniveaus in verband met BBT’s, en indicatieve met technieken in opkomst geassocieerde milieuprestatieniveaus, voor afzonderlijke processen met soortgelijke kenmerken, zoals energiedragers, grondstoffen, productie-eenheden en eindproducten, en een hoge mate van homogeniteit in de hele Unie, bevatten in gevallen waarin de gegevens die bij de informatie-uitwisseling ter ondersteuning van de vaststelling van BBT’s beschikbaar worden gesteld, voldoende robuust zijn. De BBT-conclusies moeten ook indicatieve benchmarks bevatten voor andere gevallen die exploitanten in hun MBS moeten opnemen, in gevallen waarin de milieuprestaties sterk afhangen van de specifieke omstandigheden van de processen. De milieuprestatieniveaus in verband met BBT’s en de benchmarks kunnen verbruiksniveaus, niveaus van hulpbronnenefficiëntie en hergebruik met betrekking tot materialen, water- en energiebronnen, en afvalstoffen en andere niveaus die onder gespecificeerde referentieomstandigheden zijn verkregen, omvatten. Bij het vaststellen van milieuprestatieniveaus en benchmarks moet rekening worden gehouden met de middelen die nodig zijn voor de transformatie van installaties die het verminderen van broeikasgasemissies beogen, alsook met vraaggestuurde variaties in de behoefte aan hulpbronnen voor specifieke producten, zoals variaties in het waterverbruik. De bevoegde autoriteit moet in de vergunning bindende bandbreedtes voor milieuprestaties vaststellen, zoals vastgelegd in BBT-conclusies, alsook bindende grenswaarden voor milieuprestaties met betrekking tot water en indicatieve milieuprestatieniveaus met betrekking tot afval en andere hulpbronnen dan water, die vanuit milieuoogpunt niet minder streng zijn dan de bindende bandbreedtes, mits het laagste niveau van de verplichte bandbreedte wordt gewaarborgd. De exploitant moet de benchmarks opnemen in het MBS.
Het is nodig om de voorwaarden, waaronder de bevoegde autoriteit bij de vaststelling van emissiegrenswaarden voor de lozing van verontreinigende stoffen in water in een krachtens Richtlijn 2010/75/EU afgegeven vergunning rekening kan houden met de behandelingsprocessen in een afvalwaterzuiveringsinstallatie stroomafwaarts, verder te specificeren. De emissiegrenswaarden moeten zodanig worden gespecificeerd dat dergelijke lozingen niet leiden tot een verhoogde belasting van ontvangende wateren met verontreinigende stoffen, of geen hindernis vormen voor de capaciteit of het potentieel om hulpbronnen uit de stroom van de afvalwaterzuivering te recupereren in vergelijking met een situatie waarin de onder de richtlijn vallende installatie de BBT’s toepast en voldoet aan de emissieniveaus die horen bij de BBT’s voor directe lozingen.
Het bieden van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in zijn geheel vereist onder meer dat in vergunningen emissiegrenswaarden worden vastgesteld op een niveau dat de naleving waarborgt van de toepasselijke emissieniveaus die horen bij de BBT’s als vastgesteld in de BBT-conclusies. Aan de BBT’s geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) worden gewoonlijk uitgedrukt als een bandbreedte in plaats van als eenduidige waarden, om rekening te houden met de verschillen tussen installaties van een bepaald type die resulteren in variaties in de milieuprestaties die met de toepassing van BBT’s worden bereikt. Zo zal een bepaalde BBT in verschillende installaties niet dezelfde prestaties opleveren, zijn sommige BBT’s wellicht niet geschikt om in bepaalde installaties te worden toegepast, of is een combinatie van BBT’s voor sommige verontreinigende stoffen of milieumedia wellicht doeltreffender dan andere. Het bereiken van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in zijn geheel is in gevaar gebracht door de praktijk om emissiegrenswaarden vast te stellen op het laagste niveau van de voor die BBT’s geldende bandbreedte, zonder rekening te houden met de mogelijkheden van een bepaalde installatie om lagere emissieniveaus te bereiken door de toepassing van de BBT’s. Een dergelijke praktijk ontmoedigt voortrekkers om effectievere technieken toe te passen en belemmert de totstandbrenging van gelijke concurrentievoorwaarden die zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Om de emissies te verminderen, moet de bevoegde autoriteit de emissiegrenswaarden vaststellen op het strengst haalbare niveau voor de specifieke installatie, rekening houdend met de volledige BBT-GEN-bandbreedte en eventuele effecten op andere milieucompartimenten. De emissiegrenswaarden moeten gebaseerd zijn op een beoordeling door de exploitant waarbij wordt nagegaan of het haalbaar is aan de strengste grenswaarde van de BBT-GEN-bandbreedte te voldoen en die gericht is op de best mogelijke milieuprestaties voor de specifieke installaties; tenzij de exploitant aantoont dat toepassing van de BBT’s als beschreven in de BBT-conclusies de betrokken installatie slechts in staat stelt aan minder strenge emissiegrenswaarden te voldoen. Om de vaststelling van emissiegrenswaarden in vergunningen en de goedkeuring van algemene bindende regels te ondersteunen, moeten BBT-conclusies informatie bevatten over de omstandigheden die het mogelijk maken lagere emissieniveaus te halen binnen de BBT-GEN-bandbreedte die is vastgesteld voor categorieën installaties met soortgelijke kenmerken. De afwijkingsprocedure mag niet van toepassing zijn bij het vaststellen van emissiegrenswaarden binnen de BBT-GEN-bandbreedte.
In de BBT-conclusies moet worden aangegeven welke technieken in opkomst en welke beste beschikbare technieken industriële exploitanten kunnen toepassen om installaties te transformeren zodat ze stroken met de Uniedoelstelling van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie. De bevoegde autoriteiten moeten industriële exploitanten voldoende tijd kunnen geven om een ingrijpende industriële transformatie waarvoor aanzienlijke investeringen noodzakelijk zijn door te voeren door middel van BBT’s of technieken in opkomst die een ingrijpende wijziging in het ontwerp of technologie, of de vervanging van een bestaande installatie met zich brengen, zoals beschreven in de BBT-conclusies en vastgesteld in een transformatieplan.
De afgelopen jaren zijn de Unie en haar lidstaten getroffen door uitzonderlijke crisissituaties, zoals de COVID-19-pandemie en de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Die crises hebben plots en rechtstreeks gevolgen gehad voor de energievoorziening en de levering van vanuit maatschappelijk oogpunt kritieke hulpbronnen, materialen en uitrusting, met ernstige tekorten en verstoringen tot gevolg, waarop snel moet worden gereageerd. Indien zulke crises dergelijke reactie vereisen, kan het nodig zijn om emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties vast te stellen die minder streng zijn dan de niveaus in de BBT-conclusies, teneinde de energieproductie of de productie van andere uitrusting van kritiek belang te handhaven of de continuïteit van de exploitatie van kritieke installaties mogelijk te maken. De noodzaak om minder strenge emissiegrenswaarden of grenswaarden voor milieuprestaties vast te stellen moet worden afgewogen tegen de noodzaak om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen en gelijke concurrentievoorwaarden alsook de integriteit van de interne markt te waarborgen. Bijgevolg mogen minder strenge grenswaarden alleen in laatste instantie worden vastgesteld, als alle maatregelen die leiden tot minder verontreiniging, zijn uitgeput. De bevoegde autoriteit moet ervoor zorgen dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt door emissies van de installatie. Om toezicht te houden op de gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid, moeten de emissies worden gemonitord. Om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en de interne markt te beschermen, moet de Commissie strikte richtsnoeren kunnen verstrekken met betrekking tot de uitzonderlijke crisissituaties en de omstandigheden daarvan waarmee rekening kan worden gehouden. De Commissie moet nagaan of de door de lidstaten toegestane afwijkingen wel gerechtvaardigd zijn en bezwaar te maken wanneer zij concludeert dat een afwijking niet gerechtvaardigd is, in welk geval de lidstaat de afwijking onverwijld moet herzien.
De lidstaten moeten ervoor kunnen kiezen bepaalde in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(16) opgenomen verbrandingseenheden of eenheden die kooldioxide uitstoten vrij te stellen van voorschriften inzake energie-efficiëntie in de vergunningsvoorwaarden.
Teneinde de emissie van verontreinigende stoffen door installaties die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU vallen, te voorkomen of tot een minimum te beperken en de concurrentievoorwaarden in de gehele Unie gelijk te trekken, moeten de voorwaarden waaronder afwijkingen van emissiegrenswaarden kunnen worden toegestaan, beter worden omschreven door middel van algemene beginselen, waaronder een vereiste om die afwijkingen regelmatig opnieuw te beoordelen, teneinde de meer geharmoniseerde uitvoering van dergelijke afwijkingen in de gehele Unie te waarborgen. Dergelijke afwijkingen mogen niet worden toegestaan wanneer zij de naleving van milieukwaliteitsnormen in gevaar kunnen brengen.
In de evaluatie van Richtlijn 2010/75/EU werd geconcludeerd dat er enige discrepantie bestond in de benaderingen van de conformiteitsbeoordeling voor installaties die onder hoofdstuk II van die richtlijn vallen. Om een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te bereiken en voor een consistente uitvoering van het Unierecht en gelijke concurrentievoorwaarden in de gehele Unie te zorgen, en tegelijk de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de overheid tot een minimum te beperken, moet de Commissie gemeenschappelijke regels vaststellen voor de beoordeling van de naleving van emissiegrenswaarden en de validering van gemeten niveaus voor emissies in zowel de lucht als het water, op basis van de BBT’s. Deze voorschriften voor de beoordeling van de naleving moeten voorrang hebben op de voorschriften in de hoofdstukken III en IV betreffende de beoordeling van de naleving van de emissiegrenswaarden die zijn opgenomen in de bijlagen V en VI bij Richtlijn 2010/75/EU.
Milieukwaliteitsnormen moeten worden geacht betrekking te hebben op alle voorschriften die in het Unierecht zijn opgenomen, zoals wetgeving van de Unie inzake lucht en water, waaraan op een bepaald moment moet worden voldaan door een bepaalde omgeving of een bepaald deel daarvan. Daarom is het gepast te verduidelijken dat de bevoegde autoriteiten bij het verlenen van een vergunning voor een installatie niet alleen voorwaarden mogen stellen die garanderen dat de exploitatie van de installatie in overeenstemming is met het gebruik van de BBT-conclusies, maar ook, waar passend ter vermindering van de specifieke bijdrage van de installatie tot de verontreiniging in het betrokken gebied en rekening houdend met de concentratie van de desbetreffende verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu, in de vergunning specifieke aanvullende voorwaarden moeten opnemen die strenger zijn dan die welke in de toepasselijke BBT-conclusies zijn vastgesteld, om te garanderen dat de installatie aan de milieukwaliteitsnormen voldoet. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat strengere emissiegrenswaarden of grenswaarden voor emissiebelasting door verontreinigende stoffen worden vastgesteld of dat de exploitatie of de capaciteit van de installatie wordt beperkt.
De vergunningsvoorwaarden moeten regelmatig door de bevoegde autoriteit worden getoetst en zo nodig bijgesteld, om ervoor te zorgen dat zij in overeenstemming zijn met de relevante wetgeving. Dergelijke toetsingen of bijstellingen moeten ook plaatsvinden wanneer de installatie aan een milieukwaliteitsnorm moet voldoen, onder meer in het geval van een nieuwe of herziene milieukwaliteitsnorm of wanneer de toestand van het ontvangende milieu een herziening van de vergunning vereist, om te voldoen aan plannen en programma’s die zijn vastgesteld krachtens wetgeving van de Unie, zoals de stroomgebiedsbeheersplannen krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(17).
De partijen bij het Verdrag van Aarhus over de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden hebben tijdens hun zevende zitting de bevindingen van het nalevingscomité van het verdrag in zaak ACCC/C/2014/121 bekrachtigd, volgens welke de Europese Unie artikel 6, lid 10, van het verdrag niet naleeft door een rechtskader in te voeren dat niet voorziet in de mogelijkheid van inspraak met betrekking tot toetsingen en bijstellingen op grond van artikel 21, leden 3 en 4, en lid 5, punten b) en c), van Richtlijn 2010/75/EU. Die bevindingen zijn door de Unie en haar lidstaten onderschreven, en met het oog op de volledige naleving van het Verdrag van Aarhus moet worden gespecificeerd dat de leden van het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak moet worden geboden bij de vaststelling of bijstelling van de vergunningsvoorwaarden door de bevoegde autoriteit, ook wanneer de vergunningsvoorwaarden worden getoetst na de bekendmaking van besluiten over BBT-conclusies met betrekking tot de hoofdactiviteit van de installatie, wanneer de ontwikkelingen op het gebied van de BBT’s een aanzienlijke vermindering van de emissies mogelijk maken, wanneer de bedrijfsveiligheid vereist dat andere technieken worden toegepast, en wanneer aan een nieuwe of herziene milieukwaliteitsnorm moet worden voldaan.
Zoals verduidelijkt in de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie(18) kunnen de lidstaten het wettelijke recht om een beslissing van een overheidsinstantie aan te vechten niet beperken tot de leden van het betrokken publiek die aan de voorafgaande administratieve procedure tot vaststelling van een dergelijke beslissing hebben deelgenomen. Zoals ook in de rechtspraak van het Hof van Justitie(19) wordt verduidelijkt, vereisen doeltreffende toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden en doeltreffende rechtsmiddelen onder meer dat leden van het betrokken publiek het recht moeten hebben de rechter of een bevoegde onafhankelijke en onpartijdige instantie te verzoeken voorlopige maatregelen te gelasten ter voorkoming van een bepaald geval van verontreiniging, zo nodig door middel van de tijdelijke schorsing van de betwiste vergunning. Daarom moet worden gespecificeerd dat de juridische status niet afhankelijk mag worden gemaakt van de rol die het betrokken lid van het publiek heeft gespeeld tijdens een inspraakfase van de besluitvormingsprocedures, met name in verband met vergunningverlening en het sluiten van terreinen, krachtens deze richtlijn. Voorts moet elke beroepsprocedure eerlijk, billijk, snel en niet onevenredig kostbaar zijn, en voorzien in passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een rechterlijk bevel. Met betrekking tot veehouderijen mag opschorting van de exploitatie in geen geval afbreuk doen aan de voortzetting van activiteiten die noodzakelijk zijn voor het welzijn van de dieren.
Grensoverschrijdende samenwerking dient plaats te vinden voordat vergunningen worden verleend wanneer de exploitatie van een installatie gevolgen kan hebben voor meer dan één lidstaat, en dient voorafgaande voorlichting en raadpleging te omvatten van de leden van het betrokken publiek en de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten die de gevolgen kunnen ondervinden.
Uit de evaluatie van Richtlijn 2010/75/EU is gebleken dat de richtlijn, ook al is het de bedoeling dat zij de transformatie van de Europese industrie bevordert, niet dynamisch genoeg is en de ontplooiing van innovatieve processen en technologieën niet voldoende ondersteunt, inclusief de processen en technologieën die essentieel zijn voor de groene en digitale transitie en de verwezenlijking van de doelstellingen uit hoofde van de Europese klimaatwet. Zonder dat het gebruik van een bepaalde techniek of een specifieke technologie wordt voorgeschreven, dient het testen en de toepassing van technieken in opkomst met betere milieuprestaties te worden gefaciliteerd, dient de samenwerking met onderzoekers en het bedrijfsleven in het kader van door de overheid gefinancierde onderzoeksprojecten te worden gefaciliteerd onder de voorwaarden van de desbetreffende Europese en nationale financieringsinstrumenten, en dient een specifiek centrum ter ondersteuning van innovatie te worden opgericht voor het verzamelen en analyseren van informatie over technieken in opkomst die relevant zijn voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen, met inbegrip van de pluimvee- en varkenshouderij, en voor het karakteriseren van hun ontwikkelingsniveau van onderzoek tot toepassing door gebruik te maken van het niveau van technologische paraatheid (technology readiness level – TRL) en het beoordelen van het niveau van de milieuprestaties van deze technieken, rekening houdend met potentiële beperkingen in verband met de beschikbaarheid van gegevens en de robuustheid ervan. Dit zal ook de uitwisseling van informatie over het opstellen, evalueren en bijwerken van BBT-referentiedocumenten ten goede komen. De door het centrum te analyseren technieken in opkomstmoeten ten minste het niveau TRL 6-7 hebben, namelijk in een relevante omgeving gedemonstreerde technologie (een industrieel relevante omgeving in het geval van sleuteltechnologieën) of een demonstratie van een systeemprototype in een bedrijfsomgeving.
Om de doelstellingen van de Unie inzake een schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050 te bereiken, is een grondige transformatie van de economie van de Unie nodig. In samenhang met het achtste milieuactieprogramma moeten exploitanten van installaties die onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, derhalve worden verplicht om in hun milieubeheersystemen een transformatieplan op te nemen. Dergelijke transformatieplannen zullen ook een aanvulling vormen op de eisen inzake duurzaamheidsrapportering door ondernemingen krachtens Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(20), door een middel te bieden voor de uitvoering van deze eisen op installatieniveau. De eerste prioriteit moet de transformatie van de in bijlage I genoemde energie-intensieve activiteiten zijn. Daarom moeten de exploitanten van energie-intensieve installaties uiterlijk op 30 juni 2030 transformatieplannen opstellen. Exploitanten van installaties die andere in bijlage I genoemde activiteiten verrichten, moeten transformatieplannen opstellen in het kader van de toetsing en bijstelling van vergunningen na de bekendmaking van na 1 januari 2030 gepubliceerde besluiten over BBT-conclusies. Exploitanten mogen één transformatieplan opstellen dat geldt voor alle installaties waarover zij in een lidstaat zeggenschap hebben, en wanneer elementen van de transformatieplannen reeds in andere documenten zijn ontwikkeld en aan de vereisten van Richtlijn 2010/75/EU voldoen, moeten exploitanten in het transformatieplan kunnen verwijzen naar de desbetreffende documenten. Hoewel de transformatieplannen indicatieve documenten moeten blijven die onder de verantwoordelijkheid van de exploitanten worden opgesteld, moet de door de exploitanten in het kader van hun milieubeheersystemen ingeschakelde conformiteitsbeoordelingsinstantie of milieuverificateur nagaan of zij de op grond van een door de Commissie vast te stellen gedelegeerde handeling vereiste minimuminformatie bevatten, en moeten de exploitanten de transformatieplannen openbaar maken.
Digitale instrumenten, zoals gedigitaliseerde beheersystemen, kunnen wellicht helpen om risico’s in verband met verontreiniging zowel kwantitatief als kwalitatief te beoordelen en te beheersen, en exploitanten helpen bij de transformatie van hun installaties.
Er is meer duidelijkheid nodig over de criteria om te beoordelen of de gereinigde gassen of vloeistoffen die het resultaat zijn van de vergassing en pyrolyse van afvalstoffen in voldoende mate zijn gezuiverd om vóór de verbranding ervan niet langer als afvalstoffen te worden aangemerkt.
Gezien het grote aantal veehouderijen dat in het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU moet worden opgenomen en de relatieve eenvoud van de processen en emissiepatronen van dergelijke installaties, is het passend specifieke administratieve procedures voor de afgifte van vergunningen en voor de uitvoering van de desbetreffende activiteiten vast te stellen die zijn aangepast aan de sector, onverminderd voorschriften inzake voorlichting en inspraak van het publiek, monitoring en naleving. Dit zou het mogelijk maken algemene bindende voorschriften op nationaal niveau vast te stellen en landbouwbedrijf te registreren in plaats van aan elk landbouwbedrijf apart een vergunning af te geven. De lidstaten zien erop toe dat de algemene bindende voorschriften en registratieprocedures een hoog niveau van bescherming van het milieu garanderen dat gelijkwaardig is aan het niveau dat door middel van individuele vergunningsvoorwaarden tot stand kan worden gebracht.
Verwacht wordt dat innovatieve technieken die op de markt komen, de emissies van zowel verontreinigende stoffen als broeikasgassen door installaties die onder het toepassingsgebied van zowel Richtlijn 2003/87/EG als Richtlijn 2010/75/EU vallen, in toenemende mate zullen doen dalen. Dit zal het weliswaar mogelijk maken verdere synergieën tussen deze richtlijnen tot stand te brengen, maar het kan ook gevolgen hebben voor de werking ervan, onder meer op de koolstofmarkt. Richtlijn 2003/87/EG bevat in dit verband een bepaling om de doeltreffendheid van synergieën met Richtlijn 2010/75/EU te evalueren, en die oproept tot coördinatie van milieu- en klimaatrelevante vergunningen om te zorgen voor een efficiënte en snellere uitvoering van maatregelen die nodig zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Om rekening te houden met de innovatiedynamiek in dit verband en met de in artikel 8 van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde evaluatie, moet de Commissie uiterlijk in 2028 en vervolgens om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voorleggen met een evaluatie van de uitvoering van Richtlijn 2010/75/EU.
Voortbouwend op de vereenvoudiging van de rapportage in het kader van Richtlijn 2010/75/EU moet de Commissie de wijze waarop de lidstaten haar op grond van die richtlijn informatie ter beschikking stellen, blijven stroomlijnen met andere relevante eisen van het Unierecht, en met name Verordening (EU) 2024/1244 van het Europees Parlement en de Raad(21). De gerapporteerde informatie moet een zinvolle evaluatie mogelijk maken van de uitvoering en de bereikte resultaten met betrekking tot emissies en andere vormen van verontreiniging, emissiegrenswaarden, de toepassing van BBT’s, de verlening van vrijstellingen en de operationele staat van installaties. Daartoe moet de Commissie uiterlijk op 5 augustus 2026 het uitvoeringsbesluit tot vaststelling van het type, de opmaak en de frequentie van de rapportage van deze informatie door de lidstaten bijwerken.
Om ervoor te zorgen dat Richtlijn 2010/75/EU blijft beantwoorden aan haar doelstellingen om emissies van verontreinigende stoffen te voorkomen of te verminderen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen, moeten uitvoeringsregels voor activiteiten in verband met de varkens- en pluimveehouderij worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de activiteiten van elke sector. Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om eenvormige voorwaarden vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(22). Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau.
De Commissie moet evalueren of het nodig is de emissies van de onshore en offshore exploratie en productie van aardolie en gas te beheersen, rekening houdend met het bestaande wetgevingskader van de Unie, met inbegrip van Verordening (EU) 2024/1787 van het Europees Parlement en de Raad(23) en Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad(24), de emissies van de behandeling en ontginning ter plaatse van niet-energetische industriële mineralen die in andere industrieën dan de bouw worden gebruikt, te beheersen, alsook de noodzaak om de emissies van de behandeling en ontginning ter plaatse van ertsen die voor het eerst in de Unie worden verricht, te beheersen, en de activiteitsdrempel in bijlage I voor de productie van waterstof door elektrolyse van water te herzien.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Richtlijn 2010/75/EU, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot de vaststelling van i) een gestandaardiseerde methode ter beoordeling van de onevenredigheid tussen de kosten van uitvoering van de BBT-conclusies en de potentiële milieuvoordelen overeenkomstig artikel 15, lid 4, in voorkomend geval rekening houdend met de VSL-methode(Value of Statistical Life) of de VOLY-methode (Value of Life Year), ii) een gestandaardiseerde methode om de in artikel 15, lid 6, bedoelde beoordeling te verrichten, iii) de meetmethode ter beoordeling van de naleving van de in de vergunning opgenomen emissiegrenswaarden met betrekking tot emissies in de lucht en in water, iv) de nadere regelingen die nodig zijn voor de oprichting en de werking van het innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies, v) het voor de transformatieplannen te gebruiken format en (vi) welke informatie van het MBS relevant is voor publicatie, die ten minste informatie moet bevatten over milieuprestatie-indicatoren en -doelstellingen en over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de milieudoelstellingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
Om een doeltreffende uitvoering en handhaving van de in Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde verplichtingen te waarborgen, moet de minimuminhoud van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden gespecificeerd. De verschillen tussen de sanctieregelingen, het feit dat de opgelegde sancties in vele gevallen te laag worden geacht om werkelijk een afschrikkend effect te hebben op illegale gedragingen, en het ontbreken van eenvormige uitvoering in alle lidstaten ondermijnen de gelijke concurrentievoorwaarden inzake industriële emissies in de hele Unie.
De lidstaten moeten regels vaststellen inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en moeten ervoor zorgen dat deze regels worden toegepast. De lidstaten kunnen regels vaststellen voor zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke sancties. Het opleggen van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties mag in geen geval leiden tot een schending van het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbaar feit te worden berecht of gestraft (beginsel van ne bis in idem), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie. Voor de ernstigste inbreuken die door een rechtspersoon worden gepleegd, zoals inbreuken die zeer ernstig zijn wegens hun aard, omvang en herhaling, of wanneer deze inbreuken een aanzienlijk risico voor de menselijke gezondheid of het milieu inhouden, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun nationale sanctieregeling boetes omvat waarvan het maximumbedrag ten minste 3 % moet bedragen van de jaaromzet van de exploitant in de Unie in het boekjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de boete wordt opgelegd. Voor deze inbreuken kunnen de lidstaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad(25), ook of bij wijze van alternatief strafrechtelijke sancties vaststellen, op voorwaarde dat deze doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Wanneer schade aan de menselijke gezondheid is toegebracht als gevolg van een inbreuk op nationale maatregelen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn genomen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de getroffen personen vergoeding van die schade kunnen eisen en verkrijgen van de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen. Dergelijke regels inzake vergoeding dragen bij aan het nastreven van de doelstellingen van behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bescherming van de menselijke gezondheid, zoals neergelegd in artikel 191 VWEU. Zij liggen ook ten grondslag aan het recht op leven, menselijke integriteit en gezondheidsbescherming, dat is neergelegd in de artikelen 2, 3 en 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest. Bovendien geeft Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad(26) particulieren geen recht op schadevergoeding vanwege milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade.
Het is derhalve passend dat Richtlijn 2010/75/EU het recht op vergoeding van door particulieren geleden schade regelt en ervoor zorgt dat individuele personen hun rechten kunnen verdedigen tegen gezondheidsschade als gevolg van inbreuken op Richtlijn 2010/75/EU en aldus zorgt voor een efficiëntere handhaving van die richtlijn. Procedures met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding moeten zodanig worden opgesteld en toegepast dat zij de uitoefening van het recht op vergoeding van schade niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.
De gevolgen van Richtlijn 2010/75/EU voor de procedurele autonomie van de lidstaten moeten beperkt blijven tot wat nodig is om de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen van bescherming van de menselijke gezondheid door middel van een veilig milieu te waarborgen, en mogen geen gevolgen hebben voor andere nationale procedurele regels tot vaststelling van het recht om schadevergoeding te vorderen wegens inbreuken op die richtlijn. Dergelijke nationale regels mogen echter geen belemmering vormen voor de doeltreffende werking van het bij Richtlijn 2010/75/EU vereiste mechanisme om schadevergoeding te vorderen.
Richtlijn 2010/75/EU is in de lidstaten op uiteenlopende wijze ten uitvoer gelegd voor wat betreft de dekking van installaties voor de vervaardiging van keramische producten door middel van bakken, omdat de formulering van de definitie van deze activiteit de lidstaten de keuze liet om beide of slechts één van de twee criteria inzake productiecapaciteit en ovencapaciteit toe te passen. Met het oog op een meer samenhangende uitvoering van die richtlijn en het waarborgen van gelijke concurrentievoorwaarden in de gehele Unie, moeten dergelijke installaties in het toepassingsgebied van die richtlijn worden opgenomen wanneer aan één van die twee criteria is voldaan.
Bij de vaststelling van emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen moet de bevoegde autoriteit rekening houden met alle stoffen, met inbegrip van potentieel zorgwekkende stoffen, die door de betrokken installatie kunnen worden uitgestoten en die een aanzienlijk effect op het milieu of de menselijke gezondheid kunnen hebben. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gevaarseigenschappen, de hoeveelheid en de aard van de uitgestoten stoffen en hun potentieel om eventuele milieumedia te verontreinigen. De BBT-conclusies vormen indien relevant het referentiepunt voor de selectie van de stoffen waarvoor emissiegrenswaarden moeten worden vastgesteld, hoewel de bevoegde autoriteit kan besluiten nog andere stoffen te selecteren. Momenteel zijn de afzonderlijke verontreinigende stoffen op niet-uitputtende wijze opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 2010/75/EU, hetgeen niet verenigbaar is met de holistische aanpak van die richtlijn en niet beantwoordt aan de noodzaak voor de bevoegde autoriteiten om rekening te houden met alle relevante verontreinigende stoffen, ook potentieel zorgwekkende stoffen. De niet-uitputtende lijst van verontreinigende stoffen moet derhalve worden geschrapt. In plaats daarvan moet worden verwezen naar de lijst van verontreinigende stoffen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad(27).
Hoewel stortplaatsen binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU vallen, bestaan er geen BBT-conclusies voor stortplaatsen, aangezien die activiteit binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 1999/31/EG(28) van de Raad valt en de voorschriften van laatstgenoemde richtlijn worden geacht BBT’s te zijn. Dankzij de technische ontwikkelingen en innovatie die zich sinds de vaststelling van Richtlijn 1999/31/EG hebben voorgedaan, zijn er thans doeltreffender technieken voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu beschikbaar. De vaststelling van BBT-conclusies krachtens Richtlijn 2010/75/EU zou het mogelijk maken de belangrijkste milieuproblemen in verband met de exploitatie van afvalstortplaatsen, waaronder aanzienlijke emissies van methaan, aan te pakken. Richtlijn 1999/31/EG moet derhalve de vaststelling van BBT-conclusies over stortplaatsen krachtens Richtlijn 2010/75/EU mogelijk maken.
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van milieubescherming en een verbetering van de milieukwaliteit te garanderen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege het grensoverschrijdende karakter van verontreiniging door industriële activiteiten, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het, teneinde de fundamentele doelstelling van het garanderen van een hoog niveau van milieubescherming en het verbeteren van de kwaliteit van het milieu, te verwezenlijken, noodzakelijk en passend regels vast te stellen voor geïntegreerde preventie en bestrijding van door industriële activiteiten en activiteiten van door veehouderijen veroorzaakte verontreinigingen. Deze richtlijn gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(29) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.
Stookinstallaties die deel uitmaken van kleine geïsoleerde systemen kunnen, vanwege hun geografische ligging en het gebrek aan interconnectie met het net van de lidstaten op het vasteland of het net van een andere lidstaat, met bijzondere uitdagingen worden geconfronteerd, waardoor meer tijd nodig is om aan de emissiegrenswaarden te voldoen. De betrokken lidstaten moeten voor stookinstallaties die deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem een nalevingsplan opstellen met de maatregelen die ervoor zorgen dat uiterlijk op 31 december 2029 aan de emissiegrenswaarden is voldaan. Het plan moet de maatregelen beschrijven die naleving van deze richtlijn moeten waarborgen, alsook maatregelen om de omvang en de duur van de emissies van verontreinigende stoffen in de periode waarop het plan betrekking heeft, tot een minimum te beperken, en informatie bevatten over de maatregelen voor vraagbeheersing en de mogelijkheden om over te schakelen op schonere brandstoffen of schonere alternatieven, zoals de uitrol van hernieuwbare energiebronnen en de interconnectie met de netten van het vasteland of het net van een andere lidstaat. De betrokken lidstaten moeten hun nalevingsplan voorleggen aan de Commissie. De lidstaten moeten het plan actualiseren indien de Commissie bezwaar maakt. De betrokken lidstaten moeten jaarlijks een voortgangsverslag uitbrengen over de vorderingen met betrekking tot naleving.
Om de lidstaten, de bevoegde autoriteiten en de installaties de tijd te geven om aan de nieuwe bepalingen te voldoen en om ook om de Commissie tijd te geven nieuwe BBT-conclusies aan te nemen waarin rekening wordt gehouden met de nieuwe bepalingen, moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld. Met het oog op de rechtszekerheid moet er een vaste uiterste datum worden vastgesteld waarop absoluut aan de bepalingen moet zijn voldaan. Gelet op het proces van Sevilla en het aantal BBT-referentiedocumenten dat moet worden geëvalueerd, moet deze datum op 12 jaar worden vastgesteld voor bestaande activiteiten en op 10 jaar voor nieuwe activiteiten. Dit belet niet dat BBT-conclusies eerder worden aangenomen en uitgevoerd, wat naar verwachting het geval zal zijn voor de meeste activiteiten die onder deze richtlijn vallen. Bestaande installaties moeten aan de bepalingen van Richtlijn 2010/75/EU in de versie die van kracht is op 3 augustus 2024 voldoen, totdat er nieuwe BBT-conclusies zijn of totdat de vergunning is geactualiseerd.
Richtlijn 2010/75/EU en Richtlijn 1999/31/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Wijzigingen van Richtlijn 2010/75/EU
Richtlijn 2010/75/EU wordt als volgt gewijzigd:
de titel wordt vervangen door:
;“Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)”
in artikel 1 wordt de tweede alinea vervangen door:
;“Zij bevat ook regels ter voorkoming en, wanneer dat niet mogelijk is, voortdurende beperking van emissies in lucht, water en bodem, ter voorkoming van het ontstaan van afvalstoffen, ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie en ter bevordering van de circulaire economie en decarbonisatie, om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in zijn geheel te bereiken.”
in artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:
;“1.Deze richtlijn is van toepassing op industriële activiteiten die de in de hoofdstukken II tot en met VI bis bedoelde verontreiniging veroorzaken.”
artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
punt 2 wordt vervangen door:
;“verontreiniging”: de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte, geluid of geur in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kunnen aantasten, schade kunnen toebrengen aan materiële goederen, of de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kunnen aantasten of in de weg kunnen staan;”
punt 3 wordt vervangen door:
;“installatie”: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I, in bijlage I bis of in deel 1 van bijlage VII vermelde activiteiten en processen alsmede andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de in die bijlagen vermelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;”
de volgende punten worden ingevoegd:
;“milieuprestatiegrenswaarde”: een in een vergunning opgenomen prestatiewaarde, uitgedrukt voor specifieke voorwaarden gerelateerd aan bepaalde specifieke parameters;”;
“ingrijpende industriële transformatie”: de toepassing door industriële exploitanten van technieken in opkomst of de beste beschikbare technieken die een ingrijpende wijziging in het ontwerp of de technologie van een installatie of een deel daarvan met zich meebrengt of de vervanging van een bestaande installatie door een nieuwe installatie, die een substantiële vermindering van broeikasgasemissies mogelijk maakt die strookt met de doelstelling van klimaatneutraliteit en bijkomende voordelen voor het milieu optimaliseert, ten minste tot het niveau dat kan worden bereikt met de in de toepasselijke BBT-conclusies vastgestelde technieken, rekening houdend met de effecten op andere milieucompartimenten;”
in punt 10 worden de punten b) en c) vervangen door:
;“beschikbare technieken”: op zodanige schaal ontwikkelde technieken dat zij, de kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, ongeacht of die technieken in de Unie worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn;
“beste”: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel, waaronder de menselijke gezondheid en klimaatbescherming;”
punt 12 wordt vervangen door:
;“BBT-conclusies”: een document bestaande uit die delen van een BBT-referentiedocument met de conclusies over beste beschikbare technieken en technieken in opkomst, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met die technieken geassocieerde emissieniveaus en milieuprestatieniveaus, de inhoud van een milieubeheersysteem met inbegrip van benchmarks, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden verbruiksniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen;”
de volgende punten worden ingevoegd:
;“uitvoeringsregels”: in vergunningen opgenomen voorschriften of algemene bindende voorschriften voor de in bijlage I bis bedoelde uitvoering van activiteiten, met daarin de emissiegrenswaarden, de grenswaarden voor milieuprestaties daarmee verbonden monitoringvoorschriften en, voor zover relevant, praktijken inzake verspreiding over land en inzake preventie en vermindering van verontreiniging, voedingsbeheer, voederbereiding, behuizing, mestbeheer (met inbegrip van inzameling, opslag, verwerking en verspreiding over land van mest) en opslag van dode dieren, die stroken met het gebruik van de beste beschikbare technieken;”;
“met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus”: de bandbreedte van milieuprestatieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen door gebruik te maken van een BBT of een combinatie van BBT’s, zoals beschreven in de BBT-conclusies;”;
“milieuprestaties”: de prestaties met betrekking tot verbruiksniveaus, hulpbronnenefficiëntie ten aanzien van materialen, water en energiebronnen, het hergebruik van materialen en water, en tot afvalproductie;”;
“benchmarks”: de indicatieve bandbreedte van met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus, die als referentie moet worden gebruikt in het MBS;”
punt 14 wordt vervangen door:
;“techniek in opkomst”: een nieuwe techniek voor een industriële activiteit die, als zij commercieel wordt ontwikkeld, hetzij een hoger algemeen beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu hetzij ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu en grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de bestaande beste beschikbare technieken;”
punt 17 wordt vervangen door:
;“het betrokken publiek”: het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, de besluitvorming over de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van vergunningsvoorwaarden; voor de toepassing van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu inzetten en aan de eisen van het nationale recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn;”
punt 23 wordt vervangen door:
“pluimvee”: pluimvee zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 9, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad(*);
de volgende punten worden ingevoegd:
“varkens”: varkens als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad(*);
“veestapeleenheid”: een gestandaardiseerde meeteenheid waardoor de verschillende categorieën vee bij elkaar kunnen worden opgeteld om met elkaar te kunnen worden vergeleken, en die wordt berekend met behulp van de coëfficiënten voor individuele categorieën vee die zijn opgenomen in bijlage I bis;
de volgende punten worden toegevoegd:
“met technieken in opkomst geassocieerde emissieniveaus”: het bereik van emissieniveaus verkregen onder normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een techniek in opkomst of een combinatie van dergelijke technieken, zoals beschreven in de BBT-conclusies, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, onder specifieke referentieomstandigheden;
“met technieken in opkomst geassocieerde milieuprestatieniveaus”: de bandbreedte van milieuprestatieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen, gebruikmakend van een techniek in opkomst of een combinatie van dergelijke technieken zoals beschreven in de BBT-conclusies;
“borging van de naleving”: mechanismen om naleving te borgen door middel van drie interventiecategorieën: bevordering van de naleving, toezicht op de naleving; opvolging en handhaving;”.
in artikel 4, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
;“In afwijking van de eerste alinea mogen de lidstaten een procedure vaststellen voor de registratie van uitsluitend onder hoofdstuk V of hoofdstuk VI bis vallende installaties.”
aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd:
;“4.De lidstaten ontwikkelen systemen voor het elektronisch vergunnen van installaties en voeren uiterlijk op 31 december 2035 procedures voor het elektronische vergunnen in.
De Commissie organiseert een uitwisseling van informatie met de lidstaten over het elektronisch vergunnen en publiceert richtsnoeren voor beste praktijken.”
de artikelen 7 en 8 worden vervangen door:
“Artikel 7 Incidenten en ongevallen
Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad(*) treffen de lidstaten bij incidenten of ongevallen die de menselijke gezondheid of het milieu significant beïnvloeden, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
de exploitant de bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stelt;
de exploitant onmiddellijk maatregelen treft om de gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu te beperken en om verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen, en
de bevoegde autoriteit de exploitant ertoe verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de bevoegde autoriteit nodig zijn om de gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu te beperken en om verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen.
In het geval van verontreiniging die consequenties heeft voor drinkwaterbronnen, met inbegrip van grensoverschrijdende bronnen, of voor infrastructuur voor afvalwater in het geval van indirecte lozing, brengt de bevoegde autoriteit de getroffen drinkwater- en afvalwaterexploitanten op de hoogte van de maatregelen die zijn getroffen om de schadelijke gevolgen van de verontreiniging voor de menselijke gezondheid en het milieu af te wenden of te herstellen.
In geval van incidenten of ongevallen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu in een andere lidstaat, zorgt de lidstaat op wiens grondgebied het ongeval of incident heeft plaatsgevonden ervoor dat de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht. Grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking tussen de getroffen lidstaten is erop gericht de gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te beperken en verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen.
Artikel 8 Niet-naleving
1.De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd.
Zij stellen ook maatregelen ter borging van de naleving vast om de naleving van de verplichtingen die krachtens deze richtlijn aan natuurlijke personen of rechtspersonen worden opgelegd, te bevorderen, te monitoren en te handhaven.
2.In geval van een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden, zorgen de lidstaten ervoor dat:
de exploitant de bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stelt;
de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de voorwaarden wordt voldaan, en
de bevoegde autoriteit de exploitant verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de bevoegde autoriteit nodig zijn om ervoor te zorgen dat weer aan de voorwaarden wordt voldaan.
3.Indien een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of onmiddellijke en significante nadelige gevolgen voor het milieu dreigt te hebben, en zolang niet gewaarborgd kan worden dat overeenkomstig lid 2, punten b) en c), weer aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de exploitatie van de installatie, stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie, afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan onmiddellijk opgeschort.
Wanneer een dergelijke inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een bedreiging vormt voor de menselijke gezondheid of het milieu in een andere lidstaat, zorgt de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk op de vergunningsvoorwaarden zich heeft voorgedaan ervoor dat de andere lidstaat daarvan in kennis wordt gesteld.
4.In gevallen die niet onder lid 3 van dit artikel vallen, kan, wanneer een voortdurende inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid of een significant nadelig effect heeft op het milieu, en wanneer de noodzakelijke maatregelen om weer aan de voorwaarden te voldoen die in het in artikel 23, lid 6, bedoelde inspectieverslag zijn genoemd, niet zijn uitgevoerd, de exploitatie van de installatie, de stookinstallatie, de afvalverbrandingsinstallatie, de afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan door de bevoegde autoriteit worden opgeschort totdat weer aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.
5.De lidstaten zien toe op de doeltreffende handhaving van de in de leden 3 en 4 bedoelde opschortingsmaatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn genomen ten aanzien van een exploitant die inbreuk maakt op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen.
6.In het geval dat niet-naleving consequenties heeft voor drinkwaterbronnen, met inbegrip van grensoverschrijdende bronnen, of voor afvalwaterinfrastructuur in het geval van een indirecte lozing, brengt de bevoegde autoriteit de getroffen drinkwater- en afvalwaterexploitanten en alle betrokken autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de desbetreffende milieuwetgeving, op de hoogte van de inbreuk en de maatregelen die zijn getroffen om de schade voor de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen of te herstellen.
in artikel 9 wordt lid 2 vervangen door:
;“2.Wat betreft de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten kunnen de lidstaten ervoor kiezen om geen voorschriften die zijn vastgelegd in artikel 14, lid 1, punt a bis), en artikel 15, lid 4, van deze richtlijn inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden of andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten.”
in artikel 11 wordt punt f) vervangen door:
;de energie wordt op doelmatige wijze gebruikt en het gebruik en, waar mogelijk, de productie van hernieuwbare energie worden bevorderd;”
in artikel 11 worden de volgende punten ingevoegd:
;materiële hulpbronnen en water worden op doelmatige wijze gebruikt, onder meer door hergebruik;
er wordt een milieubeheersysteem opgezet als bepaald in artikel 14 bis.”
in artikel 12, lid 1, worden de punten b), c) en f) vervangen door:
;de grondstoffen en hulpmaterialen, andere stoffen, energie en het water die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd;
de emissiebronnen van de installatie, met inbegrip van geur;”
de aard en omvang van de te voorziene emissies, met inbegrip van geur, van de installatie in elk milieucompartiment, met een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies;”
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt vervangen door:
;“1.Teneinde de BBT-referentiedocumenten op te stellen, te evalueren en waar nodig actualiseren, organiseert de Commissie de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken, niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of milieubescherming, het Europees Agentschap voor chemische stoffen en de Commissie. Bij die uitwisseling van informatie wordt gestreefd naar een achtjarige evaluatiecyclus voor BBT-referentiedocumenten en prioritering van de documenten met het grootste potentieel om de bescherming van de menselijke gezondheid of de milieubescherming te verbeteren. De in de eerste alinea bedoelde uitwisseling van informatie duurt niet langer dan vier jaar voor elk individueel BBT-referentiedocument.”
het volgende lid wordt ingevoegd:
;“1 bis.De Commissie wijzigt uiterlijk op 1 juli 2026 Uitvoeringsbesluit 2012/119/EU.”
aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:
;“Onverminderd het mededingingsrecht van de Unie wordt informatie die als vertrouwelijke bedrijfsinformatie of commercieel gevoelige informatie wordt beschouwd, alleen gedeeld met de Commissie en, nadat zij een vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsovereenkomst hebben getekend, met ambtenaren en andere personeelsleden van de overheid die lidstaten of agentschappen van de Unie vertegenwoordigen. Informatie wordt op zodanige wijze geanonimiseerd dat deze niet verwijst naar een bepaalde exploitant of installatie, wanneer deze wordt gedeeld met de andere belanghebbenden die betrokken zijn bij de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie. Niet-geanonimiseerde informatie mag alleen worden gedeeld in gevallen waarin het anonimiseren van de informatie geen doeltreffende uitwisseling van informatie over BBT’s mogelijk zou maken in het kader van het opstellen, evalueren en, waar nodig, actualiseren van BBT-referentiedocumenten, met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu en vertegenwoordigers van verenigingen die de relevante industriële sectoren vertegenwoordigen, naargelang het geval, en wanneer dergelijke vertegenwoordigers van organisaties en verenigingen een vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsovereenkomst hebben ondertekend. De uitwisseling van informatie die als vertrouwelijke bedrijfsinformatie of commercieel gevoelige informatie wordt beschouwd, blijft strikt beperkt tot wat technisch nodig is om BBT-referentiedocumenten op te stellen, te evalueren en waar nodig te actualiseren, en dergelijke vertrouwelijke bedrijfsinformatie of gevoelige commerciële informatie wordt niet voor andere doeleinden gebruikt.”
in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:
;“De Commissie richt een forum op, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu, en roept dat op gezette tijden bijeen.”
in lid 3, tweede alinea, wordt punt d) vervangen door:
;richtsnoeren voor de opstelling van BBT-referentiedocumenten en voor de kwaliteitsborging ervan, inclusief de geschiktheid van de inhoud en de structuur van de documenten.”
het volgende lid wordt ingevoegd:
;“3 bis.De Commissie wint het advies in van het forum over de methode voor de beoordeling van de naleving van de in de vergunning opgenomen emissiegrenswaarden met betrekking tot emissies in de lucht en in het water, zoals bepaald in artikel 15 bis.”
aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:
;“Het advies van het forum waarnaar wordt verwezen in de eerste alinea wordt binnen zes maanden na de laatste bijeenkomst van de technische werkgroep die verantwoordelijk is voor dat BBT-referentiedocument ingediend.”
lid 6 wordt vervangen door:
;“6.Na de aanneming van een besluit overeenkomstig lid 5 maakt de Commissie de BBT-conclusies en het BBT-referentiedocument onverwijld toegankelijk voor het publiek.”
artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
de eerste alinea wordt vervangen door:
;“De lidstaten zorgen ervoor dat de vergunning alle maatregelen omvat die nodig zijn om te voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 11 en 18. Daartoe zien de lidstaten erop toe dat de vergunningen worden verleend na raadpleging van alle betrokken autoriteiten die verantwoordelijkheid dragen voor de naleving van de milieuwetgeving van de Unie, met inbegrip van de milieukwaliteitsnormen.”
in de tweede alinea wordt punt a) vervangen door:
;emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 166/2006, en voor andere verontreinigende stoffen, die in significante hoeveelheden uit de betrokken installatie kunnen vrijkomen, gelet op hun aard, hun gevaarlijke eigenschappen en hun potentieel voor overdracht van verontreiniging tussen milieucompartimenten, rekening houdend met de variatie in de dynamiek van waterstroming in ontvangende waterlichamen;”
in de tweede alinea worden de volgende punten ingevoegd:
;grenswaarden voor milieuprestaties overeenkomstig artikel 15, lid 4;
passende voorschriften voor de beoordeling van de noodzaak van het voorkomen of verminderen van de emissies van stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 of stoffen die onder de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde beperkingen vallen;”
in de tweede alinea wordt punt b) vervangen door:
;passende voorschriften ter bescherming van bodem, grondwater, oppervlaktewater en de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn (EU) 2020/2184, en maatregelen voor de monitoring en het beheer van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;”
in de tweede alinea worden de volgende punten ingevoegd:
;passende voorschriften tot vaststelling van de kenmerken van een milieubeheersysteem overeenkomstig artikel 14 bis;
passende monitoringvoorschriften voor het verbruik en hergebruik van hulpbronnen zoals energie, water en grondstoffen;”
aan de tweede alinea, punt d), wordt het volgende punt toegevoegd:
;informatie over de vorderingen bij de verwezenlijking van de in artikel 14 bis genoemde doelstellingen van het milieubeleid;”
in de tweede alinea wordt punt e) vervangen door:
;passende eisen voor het regelmatig onderhoud en bewaken van maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater op grond van punt b), en passende eisen inzake de periodieke monitoring van bodem, oppervlaktewater en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die op het terrein kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van bodem-, oppervlaktewater- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie.”
in de tweede alinea wordt punt h) vervangen door:
;voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties of een verwijzing naar de elders omschreven toepasselijke eisen.”
het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 14 bis Milieubeheersysteem
1.De lidstaten verlangen dat de exploitant voor elke installatie die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, een milieubeheersysteem (MBS) opzet en uitvoert. Het MBS moet de elementen die zijn opgesomd in lid 2 bevatten en voldoen aan de relevante BBT-conclusies die bepalen welke aspecten in het MBS aan bod moeten komen.
2.Het MBS bevat ten minste het volgende:
milieubeleidsdoelstellingen voor de continue verbetering van de milieuprestaties en de veiligheid van de installatie, die maatregelen omvatten om:
het ontstaan van afvalstoffen te voorkomen,
het gebruik van hulpbronnen en energie en hergebruik van water te optimaliseren,
het gebruik of emissies van gevaarlijke stoffen te voorkomen of te verminderen;
doelstellingen en prestatie-indicatoren met betrekking tot belangrijke milieuaspecten, waarbij rekening wordt gehouden met in de desbetreffende BBT-conclusies vastgestelde benchmarks;
voor installaties waarvoor de verplichting geldt om een energieaudit uit te voeren of een energiebeheersysteem toe te passen op grond van artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU, opneming van de resultaten van die audit of van de toepassing van het energiebeheersysteem op grond van artikel 8 van en bijlage VI bij die richtlijn en van de maatregelen om de aanbevelingen van die audit of dat energiebeheersysteem uit te voeren;
een inventarisatie van de gevaarlijke chemische stoffen die in de installatie aanwezig zijn of daaruit worden uitgestoten als zodanig, als bestanddeel van andere stoffen of als onderdeel van mengsels, met bijzondere aandacht voor de stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en stoffen die onder de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde beperkingen vallen, en een risicobeoordeling van de gevolgen van die stoffen voor de menselijke gezondheid en voor het milieu, alsmede een analyse van de mogelijkheden om ze door veiliger alternatieven te vervangen of het gebruik of de emissies ervan te verminderen;
de maatregelen die zijn genomen om de milieudoelstellingen te verwezenlijken en risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu te voorkomen, met inbegrip van corrigerende en preventieve maatregelen waar nodig;
een transformatieplan als bedoeld in artikel 27 quinquies.
3.De mate van gedetailleerdheid van het MBS strookt met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.
Als elementen die in het MBS moeten worden opgenomen, met inbegrip van doelstellingen, prestatie-indicatoren of maatregelen, al overeenkomstig andere relevante wetgeving van de Unie zijn ontwikkeld en aan dit artikel voldoen, volstaat een verwijzing in het MBS naar de desbetreffende documenten.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat de relevante informatie die is beschreven in het MBS en opgesomd in lid 2 kosteloos op het internet beschikbaar wordt gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers.
De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2025 een uitvoeringshandeling vast inzake de informatie die relevant is voor bekendmaking. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Informatie kan worden geanonimiseerd of indien dat niet mogelijk is, achterwege worden gelaten bij publicatie op het internet, indien de openbaarmaking van de informatie een van de in artikel 4, lid 2, punten a) tot en met h), van Richtlijn 2003/4/EG genoemde belangen zou schaden.
Uiterlijk op 1 juli 2027 zet de exploitant het MBS op en voert het uit overeenkomstig de relevante BBT-conclusies voor de sector, met uitzondering van installaties als bedoeld in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad(*).
Het MBS wordt periodiek geëvalueerd om ervoor te zorgen dat het nog steeds geschikt, adequaat en doeltreffend is.
Uiterlijk op 1 juli 2027 wordt het MBS voor het eerst onderworpen aan een audit, met uitzondering van installaties als bedoeld in artikel 3, lid 4, van Richtlijn (EU) 2024/1785. Het MBS wordt ten minste iedere drie jaar gecontroleerd door een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 is geaccrediteerd of door een geaccrediteerde of over een vergunning beschikkende milieuverificateur als gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EG) nr. 1221/2009, die nagaat of het MBS en de uitvoering ervan voldoen aan dit artikel.
artikel 15 wordt vervangen door:
;“Artikel 15 Emissiegrenswaarden, grenswaarden voor milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen
1.De emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele voorafgaande verdunning.
Voor indirecte lozingen van verontreinigende stoffen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de betrokken installatie rekening worden gehouden met het effect van een buiten de installatie gelegen afvalwaterzuiveringsinstallatie, op voorwaarde dat dit niet leidt tot hogere niveaus van milieuverontreiniging, dat een gelijkwaardig niveau van bescherming van het milieu als geheel wordt gewaarborgd en dat de exploitant er in overleg met de exploitant van de afvalwaterzuiveringsinstallatie voor zorgt dat de indirecte lozingen de naleving van de bepalingen van de vergunning van de afvalwaterzuiveringsinstallatie uit hoofde van deze richtlijn of de specifieke vergunning uit hoofde van Richtlijn 91/271/EEG niet in gevaar brengen, en dat aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:
de vrijgekomen verontreinigende stoffen hinderen niet de werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie of de capaciteit met betrekking tot de recuperatie van hulpbronnen uit de stroom van de afvalwaterzuivering;
de vrijgekomen verontreinigende stoffen zijn niet schadelijk voor de gezondheid van het personeel dat werkzaam is in opvangsystemen en afvalwaterzuiveringsinstallaties;
de afvalwaterzuiveringsinstallatie is ontworpen en uitgerust om de vrijgekomen verontreinigende stoffen te verminderen;
de totale belasting van de betrokken verontreinigende stoffen die uiteindelijk in het water terechtkomen, wordt niet groter dan wanneer de emissies van de betrokken installatie zouden blijven voldoen aan de emissiegrenswaarden die overeenkomstig lid 3 van dit artikel voor directe lozingen zijn vastgesteld, onverminderd strengere maatregelen die op grond van artikel 18 vereist zijn.
De bevoegde autoriteit zet in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen uiteen voor de toepassing van de tweede alinea, met inbegrip van het resultaat van de beoordeling door de exploitant van de vervulling van de opgelegde voorwaarden.
De exploitant legt een bijgewerkte beoordeling voor in gevallen waarin de vergunningsvoorwaarden moeten worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat aan de eisen van de tweede alinea, punten a) tot en met d), wordt voldaan.
2.Onverminderd artikel 18 zijn de emissiegrenswaarden en de gelijkwaardige parameters en de technische maatregelen, bedoeld in artikel 14, leden 1 en 2, gebaseerd op de BBT’s, zonder dat daarmee het gebruik van een bepaalde techniek of technologie wordt voorgeschreven.
3.De bevoegde autoriteit stelt de strengst mogelijke emissiegrenswaarden vast die door toepassing van de BBT’s in de installatie kunnen worden bereikt, rekening houdend met de volledige bandbreedte van de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) om ervoor te zorgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de BBT-GEN’s zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies. De emissiegrenswaarden worden gebaseerd op een beoordeling door de exploitant van de volledige BBT-GEN-bandbreedte, waarin de exploitant analyseert of het haalbaar is aan het strengste uiterste van de BBT-GEN-bandbreedte te voldoen en waarin de beste algehele prestaties worden aangetoond die de installatie kan behalen door de BBT’s toe te passen zoals beschreven in de BBT-conclusies, rekening houdend met mogelijke effecten op andere milieucompartimenten. De emissiegrenswaarden worden vastgesteld door:
de emissiegrenswaarden vast te stellen, uitgedrukt voor dezelfde of kortere perioden en voor dezelfde referentieomstandigheden als de BBT-GEN’s, of
de emissiegrenswaarden vast te stellen die, wat betreft waarden, perioden en referentieomstandigheden, verschillen van de onder a) bedoelde emissiegrenswaarden.
Wanneer de emissiegrenswaarden zijn vastgesteld in overeenstemming met punt b), beoordeelt de bevoegde autoriteit ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van de emissies, om na te gaan of de emissies in normale bedrijfsomstandigheden niet hoger waren dan de BBT-GEN’s.
De in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften kunnen worden toegepast in gevallen waarin de desbetreffende emissiegrenswaarden worden vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
Indien er algemene bindende voorschriften worden aangenomen, worden voor categorieën installaties met vergelijkbare kenmerken voor het bepalen van de laagst haalbare emissieniveaus de strengst haalbare emissiegrenswaarden die door toepassing van de BBT’s kunnen worden bereikt, vastgesteld, rekening houdend met de volledige bandbreedte van de BBT-GEN’s. De algemene bindende voorschriften worden door de lidstaat vastgesteld op basis van de informatie in de BBT-conclusies, waarbij wordt geanalyseerd of het haalbaar is aan het strengste uiterste van het BBT-GEN-bandbreedte te voldoen en waarbij de beste prestaties worden aangetoond die die categorieën installaties kunnen behalen door de BBT’s toe te passen zoals beschreven in de BBT-conclusies.
4.Onverminderd artikel 9, lid 2, stelt de bevoegde autoriteit, voor normale bedrijfsomstandigheden, bindende bereiken voor milieuprestaties vast die gedurende een of meer perioden niet mogen worden overschreden, zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.
Daarnaast stelt de bevoegde autoriteit:
voor normale bedrijfsomstandigheden grenswaarden voor milieuprestaties met betrekking tot water vast, rekening houdend met mogelijke effecten op andere milieucompartimenten, die gedurende een of meer perioden niet mogen worden overschreden en die niet minder streng zijn dan de in de eerste alinea bedoelde bindende bandbreedtes;
voor normale bedrijfsomstandigheden indicatieve milieuprestatieniveaus vast met betrekking tot afval en andere hulpbronnen dan water, die niet minder streng zijn dan de in de eerste alinea bedoelde bindende bandbreedtes.
5.In afwijking van lid 3, en onverminderd artikel 18, kan de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen emissiegrenswaarden vaststellen die hoger liggen dan de BBT-GEN’s. Een dergelijke afwijking is enkel toegestaan indien uit een beoordeling blijkt dat het halen van BBT-GEN’s zoals beschreven in de BBT-conclusies zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, dit als gevolg van:
de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie, of
de technische kenmerken van de betrokken installatie.
De bevoegde autoriteit neemt in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen op om af te wijken van lid 3 en het resultaat van de beoordeling als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, alsmede de onderbouwing van de opgelegde voorwaarden.
De overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde emissiegrenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de in de bijlagen bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden, voor zover die van toepassing zijn.
De overeenkomstig dit lid toegestane afwijkingen moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van bijlage II. De bevoegde autoriteit waarborgt dat de exploitant een analyse verstrekt van de impact van de afwijking op de concentratie van de desbetreffende verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu en waarborgt hoe dan ook dat er geen aanzienlijke verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt. Afwijkingen worden niet toegestaan wanneer zij de naleving van milieukwaliteitsnormen zoals bedoeld in artikel 18 in gevaar kunnen brengen.
De bevoegde autoriteit beoordeelt of overeenkomstig dit lid verleende afwijkingen gerechtvaardigd zijn, iedere vier jaar of, wanneer op grond van artikel 21 een toetsing van de vergunningsvoorwaarden plaatsvindt, als een dergelijke toetsing eerder plaatsvindt dan vier jaar nadat de afwijking is verleend.
De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om een gestandaardiseerde methode vast te stellen voor de beoordeling van de onevenredigheid tussen de in de eerste alinea bedoelde kosten voor de uitvoering van de BBT-conclusies en potentiële milieuvoordelen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
6.In afwijking van lid 4 kan de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen minder strenge bindende bereiken voor milieuprestaties of grenswaarden voor milieuprestaties vaststellen. Een dergelijke afwijking is enkel toegestaan indien uit een analyse blijkt dat het halen van met de beste beschikbare technieken geassocieerde prestatieniveaus zoals beschreven in de BBT-conclusies zal leiden tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu, waarbij wordt gelet op de effecten op andere milieucompartimenten, of aanzienlijke economische gevolgen vanwege:
de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie, of
de technische kenmerken van de betrokken installatie.
De bevoegde autoriteit neemt in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen op om af te wijken van lid 4 en het resultaat van de beoordeling als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, alsmede de onderbouwing van de opgelegde voorwaarden.
De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de exploitatie met minder strenge bindende bereiken voor milieuprestaties of grenswaarden voor milieuprestaties geen aanzienlijke milieugevolgen heeft, met inbegrip van uitputting van watervoorraden, en dat hierbij een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt.
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een gestandaardiseerde methode vast voor het uitvoeren van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
7.In afwijking van de leden 3 en 4 en op voorwaarde dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt en alle maatregelen die tot minder verontreiniging leiden, zijn uitgeput, kan de bevoegde autoriteit minder strenge emissiegrenswaarden of grenswaarden voor milieuprestaties vaststellen in geval van een crisis als gevolg van buitengewone omstandigheden buiten de controle van de exploitant en de lidstaten die leiden tot een ernstige verstoring van of een tekort aan:
de energievoorziening, mits de zekerheid van de energievoorziening van openbaar belang is,
hulpbronnen, materialen of benodigdheden die onmisbaar zijn voor de exploitant om activiteiten uit te voeren in het openbaar belang, met inachtneming van de toepasselijke emissiegrenswaarden of grenswaarden voor milieuprestaties, of
essentiële hulpbronnen, materialen of benodigdheden waarbij de productie-output dergelijke tekorten of verstoringen opvangt, om volksgezondheids- of openbare-veiligheidsredenen of om andere dwingende redenen van openbaar belang.
De afwijking mag maximaal drie maanden gelden. Indien de redenen die het toestaan van een afwijking rechtvaardigen aanwezig blijven, kan de afwijking met maximaal drie maanden worden verlengd.
Zodra de omstandigheden voor bevoorrading zijn hersteld of wanneer er een alternatief is voor de energievoorziening, hulpbronnen, materialen of benodigdheden, zorgt de lidstaat ervoor dat zijn besluit om minder strenge emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties vast te stellen, niet langer geldt en voldoet de installatie aan de vergunningsvoorwaarden die overeenkomstig de leden 3 en 4 zijn vastgesteld.
De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de emissies als gevolg van de in de eerste alinea bedoelde afwijking worden gemonitord.
De bevoegde autoriteit maakt informatie over de afwijking en de opgelegde voorwaarden openbaar overeenkomstig artikel 24, lid 2.
De Commissie kan, indien nodig, de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van dit lid evalueren en verder verduidelijken door middel van richtsnoeren.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke krachtens dit lid toegestane afwijking, met opgave van de redenen die het toestaan van de afwijking rechtvaardigen en met vermelding van de opgelegde voorwaarden.
De Commissie beoordeelt of de toegestane afwijking gerechtvaardigd is, met inachtneming van de in dit lid vastgestelde criteria. Indien de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving door de lidstaat bezwaar maakt, herziet de lidstaat de afwijking onverwijld om aan het bezwaar gevolg te geven.”
het volgende artikel wordt ingevoegd:
;“Artikel 15 bis Beoordeling van de naleving
1.Voor de beoordeling van de naleving onder normale bedrijfsomstandigheden van de emissiegrenswaarden overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder h), mag de correctie die op de metingen ter bepaling van de gevalideerde gemiddelde emissiewaarden wordt toegepast, de meetonzekerheid van de meetmethode niet overschrijden.
2.De Commissie stelt uiterlijk op 1 september 2026 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de methode voor het beoordelen van de naleving onder normale bedrijfsomstandigheden van de in de vergunning opgenomen emissiegrenswaarden met betrekking tot emissies in de lucht en het water. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
De in de eerste alinea bedoelde methode betreft ten minste de bepaling van gevalideerde gemiddelde emissiewaarden en geeft aan hoe bij de beoordeling van de naleving rekening moet worden gehouden met de meetonzekerheid en de frequentie waarmee de emissiegrenswaarden worden overschreden.
3.Wanneer een installatie die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, tevens onder het toepassingsgebied van hoofdstuk III of IV valt, en de naleving van de overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde emissiegrenswaarden is aangetoond op grond van lid 1 van dit artikel, wordt de installatie geacht ook te voldoen aan de overeenkomstig hoofdstuk III of IV vastgestelde emissiegrenswaarden voor de betrokken verontreinigende stoffen onder normale bedrijfsomstandigheden.”
in artikel 16 wordt lid 2 vervangen door:
;“2.De frequentie van de in artikel 14, lid 1, punt e), bedoelde periodieke monitoring wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld in een vergunning voor elke afzonderlijke installatie of in algemene bindende voorschriften.
Onverminderd de eerste alinea wordt de periodieke monitoring ten minste eenmaal om de vier jaar voor grondwater en ten minste eenmaal om de negen jaar voor de bodem uitgevoerd zoals aangegeven in de BBT-conclusies indien van toepassing, tenzij de monitoring is gebaseerd op een systematische evaluatie van het risico op vervuiling.”
aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd:
;“3.Bij de kwaliteitscontrole van laboratoria die de monitoring uitvoeren, worden de CEN-normen gebruikt of, indien er geen CEN-normen bestaan, de ISO-normen, dan wel nationale of internationale normen die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit waarborgen.”
aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd:
;“4.Indien uit de in artikel 15, lid 5, bedoelde beoordeling blijkt dat de afwijking een kwantificeerbaar of meetbaar effect op het milieu zal hebben, zorgen de lidstaten ervoor dat de concentratie van de betrokken verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu wordt gemonitord. Voor zover relevant worden de in andere relevante Uniewetgeving vastgestelde monitoring- en meetmethoden voor iedere verontreinigende stof gebruikt ten behoeve van de in dit lid bedoelde monitoring.”
artikel 18 wordt vervangen door:
;“Artikel 18 Milieukwaliteitsnormen
Indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden worden vereist dan die welke door toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar zijn, worden in de vergunning extra maatregelen opgenomen met het oog op de vermindering van de specifieke bijdrage van de installatie tot de verontreiniging die in het betrokken gebied optreedt, onverminderd andere maatregelen die kunnen worden genomen om te voldoen aan milieukwaliteitsnormen.
Indien overeenkomstig de eerste alinea strengere voorwaarden zijn opgenomen in de vergunning, beoordeelt de bevoegde autoriteit de impact van de strengere voorwaarden op de concentratie van de betrokken verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu.
Indien de door de installatie uitgestoten vracht verontreinigende stoffen een kwantificeerbaar of meetbaar effect op het milieu heeft, zorgen de lidstaten ervoor dat de concentratie van de betrokken verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu wordt gemonitord. De resultaten van deze monitoring worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.
Voor zover voor elke betrokken verontreinigende stof monitoring- en meetmethoden worden voorgeschreven in andere relevante Uniewetgeving, worden deze methoden, inclusief resultaatgerichte methoden, indien toepasselijk, gebruikt ten behoeve van de in de derde alinea bedoelde monitoring.”
in artikel 20 wordt lid 1 vervangen door:
;“1.De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitant tijdig en in elk geval vóór de uitvoering van een wijziging of uitbreiding de bevoegde autoriteit in kennis stelt van elke geplande wijziging van de aard of de werking, of van een uitbreiding van de installatie die gevolgen kan hebben voor het milieu. Zo nodig stelt de bevoegde autoriteit de vergunning bij. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit tijdig reageert op de door de exploitant verstrekte informatie.”
in artikel 21, lid 3, eerste alinea, wordt punt a) vervangen door:
;alle vergunningsvoorwaarden voor de betrokken installatie worden getoetst en, indien noodzakelijk, geactualiseerd om ervoor te zorgen dat de voorschriften van deze richtlijn en, met name, artikel 15, leden 3, 4 en 5, indien van toepassing, worden nageleefd;”
in artikel 21, lid 5, wordt punt c) vervangen door:
;indien aan een milieukwaliteitsnorm als bedoeld in artikel 18 moet worden voldaan, ook in het geval van een nieuwe of herziene kwaliteitsnorm of wanneer de toestand van het ontvangende milieu een herziening van de vergunning vereist om te voldoen aan plannen en programma’s die zijn vastgesteld uit hoofde van Uniewetgeving;”
aan artikel 21, lid 5, wordt het volgende punt toegevoegd:
;in het geval van een verzoek van de exploitant om verlenging van de exploitatieduur van een installatie die de in bijlage I, punt 5.4, bedoelde activiteit uitvoert.”
in artikel 23, lid 4, wordt de vijfde alinea vervangen door:
;“De Commissie stelt richtsnoeren vast betreffende de criteria voor de beoordeling van milieurisico’s, en indien toepasselijk actualiseert zij deze.”
artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
punt d) wordt vervangen door:
;de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden voor een installatie overeenkomstig artikel 21, lid 5;”
het volgende punt wordt toegevoegd:
;de bijstelling van een vergunning overeenkomstig artikel 21, lid 3, of artikel 21, lid 4.”
lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
de inleidende formule wordt vervangen door:
;“2.Wanneer een besluit over de verlening, toetsing of bijstelling van een vergunning is genomen, stelt de bevoegde autoriteit de volgende informatie met betrekking tot de punten a), b) en f) kosteloos ter beschikking van het publiek, onder meer systematisch via het internet, op een gemakkelijk te vinden website en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers:”
de punten a) en c) worden vervangen door:
;de inhoud van het besluit, waaronder een afschrift van de vergunning en eventuele latere bijstellingen, in voorkomend geval inclusief de geconsolideerde vergunningsvoorwaarden;”;
de resultaten van de inspraak die aan het nemen van het besluit vooraf is gegaan, met inbegrip van de inspraak krachtens artikel 26, en een toelichting van de wijze waarop daarmee rekening is gehouden in dat besluit;”
punten e) en f) worden vervangen door:
;de manier waarop de in artikel 14 bedoelde vergunningsvoorwaarden, waaronder de emissiegrenswaarden, milieuprestatieniveaus en grenswaarden voor milieuprestaties, zijn vastgesteld in relatie tot de beste beschikbare technieken en de emissieniveaus en milieuprestatieniveaus die met de beste beschikbare technieken geassocieerd zijn;
indien overeenkomstig artikel 15 een afwijking is toegestaan, de specifieke redenen voor die afwijking op basis van de in dat lid vastgelegde criteria en de opgelegde voorwaarden.”
lid 3 wordt vervangen door:
;“3.De bevoegde autoriteit stelt eveneens de volgende informatie kosteloos ter beschikking van het publiek, onder meer systematisch via het internet of op een gemakkelijk te vinden website en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers:
relevante informatie over de maatregelen die de exploitant overeenkomstig artikel 22 bij de definitieve stopzetting van de activiteiten heeft genomen;
de in het bezit van de bevoegde autoriteit zijnde resultaten van de emissiemonitoring zoals vereist in de vergunningsvoorwaarden;
de resultaten van de in artikel 16, lid 4, en in artikel 18 bedoelde monitoring.”
aan artikel 25, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:
;“De procesbevoegdheid in de beroepsprocedure wordt niet afhankelijk gemaakt van de rol die het betrokken lid van het publiek heeft gespeeld tijdens een inspraakfase van de besluitvormingsprocedures krachtens deze richtlijn.
De beroepsprocedure is eerlijk, billijk, snel en niet onevenredig kostbaar, en voorziet in passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een rechterlijk bevel.”
in artikel 26 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
;“1.Wanneer een lidstaat constateert dat de exploitatie van een installatie significante negatieve effecten op het milieu van een andere lidstaat zou kunnen hebben of wanneer een lidstaat die significante schade zou kunnen lijden, daarom verzoekt, doet de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 4 of artikel 20, lid 2, is ingediend, de andere lidstaat alle informatie die op grond van bijlage IV verstrekt moet worden of beschikbaar moet worden gesteld, toekomen op het tijdstip waarop hij die informatie beschikbaar stelt voor het publiek. Op basis van die informatie vindt raadpleging plaats tussen de twee lidstaten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de opmerkingen van de lidstaat die aanzienlijke schade zou kunnen lijden, worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanvraag voor een vergunning is ingediend, haar besluit neemt. Indien binnen de raadplegingstermijn van het betrokken publiek geen opmerkingen worden ingediend door de lidstaat die significante schade zou kunnen lijden, zet de bevoegde autoriteit de vergunningsprocedure voort.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen de aanvraag voor een vergunning ook voor opmerkingen ter beschikking wordt gesteld van het publiek van de lidstaat die aanzienlijke significante schade zou kunnen lijden, en even lang beschikbaar blijft als in de lidstaat waar de aanvraag werd ingediend.”
na artikel 26 wordt de volgende titel ingevoegd:
;“HOOFDSTUK II BIS
INNOVATIE MOGELIJK MAKEN EN STIMULEREN”
Artikel 27 wordt vervangen door:
;“Artikel 27 Technieken in opkomst
De lidstaten stimuleren, waar passend, de ontwikkeling en toepassing van technieken in opkomst, in het bijzonder wanneer die technieken zijn aangewezen in de BBT-conclusies, de BBT-referentiedocumenten of de bevindingen van het in artikel 27 bis bedoelde innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies.”
de volgende artikelen worden ingevoegd:
;“Artikel 27 bis Innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies
1.De Commissie richt een innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies (het “centrum” of “INCITE”) op en exploiteert dit.
2.Het centrum verzamelt en analyseert informatie over innoverende technieken, met inbegrip van technieken in opkomst en transformatieve technieken, die onder meer bijdragen aan het minimaliseren van verontreiniging, decarbonisatie, hulpbronnenefficiëntie en een circulaire economie die minder of veiligere chemische stoffen gebruikt, en die relevant zijn voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, en karakteriseert het ontwikkelingsniveau en de milieuprestaties ervan. De Commissie houdt rekening met de bevindingen van het centrum bij de opstelling van het werkprogramma voor de uitwisseling van informatie als bedoeld in artikel 13, lid 3, punt b), en bij de opstelling, evaluatie en het actualiseren van de BBT-referentiedocumenten als bedoeld in artikel 13, lid 1.
3.Het centrum wordt bijgestaan door:
vertegenwoordigers van de lidstaten;
relevante overheidsinstellingen;
relevante onderzoeksinstellingen;
onderzoeks- en technologie-organisaties;
vertegenwoordigers van de betrokken bedrijfstakken en de landbouwers;
aanbieders van technologie;
niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu;
de Commissie.
4.Het centrum zal zijn bevindingen bekendmaken, met inachtneming van de beperkingen die bij artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2003/4/EG zijn vastgesteld.
De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met de nadere regelingen die nodig zijn voor de oprichting en de werking van het centrum. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 27 ter Testen van technieken in opkomst
Onverminderd artikel 18 kan de bevoegde autoriteit voor het testen van technieken in opkomst tijdelijke afwijkingen toestaan van de eisen van artikel 15, leden 2, 3 en 4, en van de beginselen van artikel 11, punten a) en b), en wel voor een totale duur van ten hoogste 30 maanden, op voorwaarde dat na de in de vergunning vermelde periode hetzij met het testen van de techniek wordt gestopt, hetzij de activiteit de BBT-GEN’s haalt.
Artikel 27 quater Emissieniveaus en indicatieve milieuprestatiewaarden in verband met technieken in opkomst
In afwijking van artikel 21, lid 3, kan de bevoegde autoriteit de volgende waarden vaststellen:
emissiegrenswaarden die ervoor zorgen dat binnen zes jaar na de bekendmaking van een besluit over BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13, lid 5, met betrekking tot de hoofdactiviteit van een installatie, de emissies, bij normale bedrijfsomstandigheden, met technieken in opkomst geassocieerde emissieniveaus als vastgesteld in de besluiten over BBT-conclusies niet overschrijden;
indicatieve milieuprestatiewaarden die stroken met de besluiten over BBT-conclusies.
Artikel 27 quinquies Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie
1.De lidstaten eisen dat exploitanten uiterlijk op 30 juni 2030 in hun MBS een indicatief transformatieplan opnemen dat hun activiteiten dekt als bedoeld in de punten 1, 2, 3, 4 en 6.1, a) en b), van bijlage I. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de exploitant de installatie in de periode 2030-2050 zal transformeren om bij te dragen aan de totstandkoming van een duurzame, schone, circulaire, hulpbronnen-efficiënte en klimaatneutrale economie uiterlijk in 2050, in voorkomend geval met inbegrip van ingrijpende industriële transformatie als bedoeld in artikel 27 sexies.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 14 bis, lid 4, zesde alinea bedoelde auditorganisatie uiterlijk een jaar na de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde termijn beoordeelt of de in de eerste alinea van dit lid bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de vastgestelde eisen van de in lid 5 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling.
2.De lidstaten eisen dat de exploitant in het kader van de evaluatie van de vergunningsvoorwaarden op grond van artikel 21, lid 3, na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies na 1 januari 2030, in zijn MBS een transformatieplan opneemt voor elke installatie waarin een in bijlage I genoemde activiteit wordt uitgevoerd die niet in lid 1 van dit artikel is genoemd. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de exploitant de installatie in de periode 2030-2050 zal transformeren om bij te dragen aan de totstandkoming van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie uiterlijk in 2050, overeenkomstig de vastgestelde eisen van de in lid 5 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 14 bis, lid 4, zesde alinea, bedoelde auditorganisatie uiterlijk een jaar na de afronding van de in artikel 21, lid 3, bedoelde toetsing beoordeelt of de in de eerste alinea bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 5 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling.
3.Wanneer twee of meer installaties onder controle staan van dezelfde exploitant, of wanneer de installaties onder controle staan van verschillende exploitanten die deel uitmaken van dezelfde onderneming, in dezelfde lidstaat, kunnen die installaties onder één transformatieplan vallen.
Wanneer elementen van de transformatieplannen reeds overeenkomstig andere wetgeving van de Unie zijn ontwikkeld en aan dit artikel voldoen, kan in het transformatieplan worden verwezen naar de desbetreffende documenten.
4.De exploitant maakt zijn transformatieplan, actualiseringen van het transformatieplan, en de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde beoordeling openbaar, als onderdeel van de openbaarmaking van relevante informatie die is beschreven in het MBS als bedoeld in artikel 14 bis, lid 4.
5.De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2026 een gedelegeerde handeling vast om deze richtlijn aan te vullen door de inhoud van de transformatieplannen te specificeren, op basis van de krachtens de leden 1, 2 en 3 vereiste informatie.
Uiterlijk op 31 december 2034 evalueert de Commissie de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling en herziet zij deze in voorkomend geval.
Artikel 27 sexies Ingrijpende industriële transformatie
1.Onverminderd artikel 18 kan de bevoegde autoriteit, in het geval van ingrijpende industriële transformatie van de installatie zoals uiteengezet in het desbetreffende transformatieplan voor de installatie, de termijn waarbinnen de installatie aan de in artikel 21, lid 3, bedoelde geactualiseerde vergunningsvoorwaarden moet voldoen, verlengen tot maximaal acht jaar, op voorwaarde dat:
de vergunning voor de installatie een beschrijving bevat van de ingrijpende industriële transformatie, de emissieniveaus en de hulpbronnen-efficiëntie die zullen worden bereikt, alsook het tijdschema en de mijlpalen voor de uitvoering;
de exploitant jaarlijks aan de bevoegde autoriteit verslag uitbrengt over de vooruitgang bij de uitvoering van de ingrijpende industriële transformatie, en
de bevoegde autoriteit tijdens de voor de transformatie van de installatie toegestane termijn ervoor zorgt dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt.
De lidstaten stellen de Commissie, in het kader van hun verslaglegging aan de Commissie uit hoofde van artikel 72, ten minste eenmaal per jaar in kennis van de afwijkingen die zijn toegestaan.
2.Onverminderd de artikelen 18 en 22 kan de bevoegde autoriteit, in het geval van een ingrijpende industriële transformatie waarbij een installatie wordt gesloten en vervangen door een nieuwe installatie zoals vermeld in het desbetreffende transformatieplan voor de installatie, en die voltooid moet zijn binnen acht jaar na de bekendmaking van besluiten over BBT-conclusies, overeenkomstig artikel 13, lid 5, met betrekking tot de hoofdactiviteit van de bestaande installatie, ontheffing verlenen van de verplichting om de vergunning te actualiseren overeenkomstig artikel 21, lid 3, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
de vergunning voor de bestaande installatie bevat een beschrijving van het sluitingsplan alsook het bijbehorende tijdschema en de bijbehorende mijlpalen;
de exploitant brengt jaarlijks aan de bevoegde autoriteit verslag uit over de voortuitgang met betrekking tot het sluitingsplan voor de bestaande installatie en de vervanging ervan door een nieuwe installatie;
tijdens de periode die aan de sluiting van de installatie voorafgaat, zorgt ervoor de bevoegde autoriteit dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt.
De lidstaten stellen de Commissie, in het kader van hun verslaglegging uit hoofde van artikel 72, ten minste eenmaal per jaar in kennis van de toegestane afwijkingen.”
in artikel 30 wordt lid 5 vervangen door:
;“5.De bevoegde autoriteit kan voor een periode van ten hoogste zes maanden een afwijking toestaan van de verplichting tot het naleven van de in de leden 2 en 3 bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, ten aanzien van een stookinstallatie waar voor dat doel normaliter laagzwavelige brandstof wordt verstookt, indien de exploitant wegens een onderbreking in de bevoorrading van laagzwavelige brandstof ten gevolge van een ernstig tekort aan dergelijke brandstoffen niet in staat is die grenswaarden in acht te nemen.
De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke krachtens de eerste alinea toegestane afwijking, met inbegrip van de redenen die de afwijking rechtvaardigen en de opgelegde voorwaarden.”
in artikel 30, lid 6, wordt de derde alinea vervangen door:
;“De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke krachtens de eerste alinea toegestane afwijking, met inbegrip van de redenen die de afwijking rechtvaardigen en de opgelegde voorwaarden.”
het volgende artikel wordt ingevoegd:
;“Artikel 34 bis Stookinstallaties die deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem
1.De lidstaten kunnen tot en met 31 december 2029 stookinstallaties die op 4 augustus 2024 deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem vrijstellen van naleving van de in artikel 30, lid 2, en artikel 15, lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof of, indien van toepassing, van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages. De emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning voor dergelijke stookinstallaties, worden in elk geval gehandhaafd.
De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de emissies worden gemonitord en dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt. De lidstaten mogen installaties alleen van de emissiegrenswaarden vrijstellen wanneer alle maatregelen die tot minder verontreiniging leiden, zijn uitgeput. De vrijstelling wordt niet langer verleend dan nodig is.
2.Met ingang van 1 januari 2030 voldoen de betrokken stookinstallaties aan de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof die zijn uiteengezet in deel 2 van bijlage V en aan de in artikel 15, lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof.
3.De lidstaten die overeenkomstig lid 1 van dit artikel vrijstellingen verlenen, voeren een nalevingsplan uit voor de stookinstallaties waarvoor dergelijke vrijstellingen gelden. Het nalevingsplan bevat informatie over de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de betrokken installaties uiterlijk op 31 december 2029 voldoen aan de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof die zijn uiteengezet in deel 2 van bijlage V en aan de in artikel 15, lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof. Het nalevingsplan bevat ook informatie over maatregelen om de omvang en de duur van de emissies van verontreinigende stoffen in de periode waarop het plan betrekking heeft, tot een minimum te beperken, en informatie over de maatregelen voor het reguleren van de vraag en over de mogelijkheden om op schonere brandstoffen of schonere alternatieven over te schakelen, zoals de uitrol van hernieuwbare energiebronnen en de interconnectie met de netwerken van het vasteland.
4.Uiterlijk op 5 februari 2025 dienen de lidstaten hun nalevingsplan in bij de Commissie. De Commissie toetst de plannen en indien zij binnen twaalf maanden na ontvangst van het plan geen bezwaar heeft gemaakt, gaat de betrokken lidstaat ervan uit dat zijn plan goedgekeurd is. Indien de Commissie bezwaar maakt op grond van het feit dat het plan niet garandeert dat de betrokken installaties uiterlijk op 31 december 2029 aan de voorschriften voldoen of dat de omvang en de duur van de verontreinigende emissies tijdens de periode waarop het plan betrekking heeft, niet tot een minimum worden beperkt, dient de betrokken lidstaat binnen zes maanden na de kennisgeving van de bezwaren van de Commissie een herzien plan in bij de Commissie. Voor de toetsing van een herziene versie van een plan dat een lidstaat aan de Commissie toezendt, bedraagt de in de tweede zin bedoelde termijn zes maanden.
5.De lidstaten brengen uiterlijk op 5 februari 2026 en aan het einde van elk daaropvolgend kalenderjaar verslag uit aan de Commissie over de gemaakte voortgang met betrekking tot de in het nalevingsplan beschreven acties. De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van elke wijziging van het nalevingsplan. Voor de toetsing van een herziene versie van een plan dat een lidstaat aan de Commissie toezendt, bedraagt de in lid 4, tweede zin, bedoelde termijn zes maanden.
6.De lidstaat maakt informatie over de afwijking en de opgelegde voorwaarden openbaar overeenkomstig artikel 24, lid 2.”
in artikel 42, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
;“Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vergassings- of pyrolyse-installaties, voor zover de gassen of vloeistoffen die het resultaat zijn van deze thermische behandeling van afvalstoffen voorafgaand aan hun verbranding op zodanige wijze worden behandeld dat:
de verbranding lagere emissies veroorzaakt dan de verbranding van de minst verontreinigende op de markt verkrijgbare brandstoffen die in de installatie zouden kunnen worden verbrand;
voor andere emissies dan stikstofoxiden, zwaveloxiden en stof, de verbranding geen hogere emissies veroorzaakt dan de verbranding of meeverbranding van afvalstoffen.”
in artikel 48 wordt lid 1 vervangen door:
;“1.De lidstaten zorgen ervoor dat de monitoring van de emissies plaatsvindt overeenkomstig deel 6 en deel 7 van bijlage VI.
Emissies in de lucht van afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties moeten ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden worden gemonitord. Emissies tijdens het opstarten en stilleggen terwijl er geen afval wordt verbrand, met inbegrip van emissies van PCDD’s/PCDF’s en dioxineachtige pcb’s, worden geraamd op basis van uitgevoerde metingen die met regelmatige tussenpozen, bijvoorbeeld om de drie jaar, worden uitgevoerd tijdens het geplande opstarten of stilleggen. Emissies van PCDD’s/PCDF’s en dioxineachtige pcb’s worden zo veel mogelijk voorkomen of tot een minimum beperkt.”
in artikel 63 wordt lid 2 vervangen door:
;“2.Wanneer een bestaande installatie een belangrijke wijziging ondergaat of na een belangrijke wijziging voor het eerst onder de richtlijn valt, wordt dat deel van de installatie dat de belangrijke wijziging heeft ondergaan, behandeld als nieuwe installatie.”
in artikel 70 wordt lid 3 vervangen door:
;“3.De monitoring wordt verricht overeenkomstig, en het systeem voor kwaliteitsborging van het laboratorium dat de monitoring uitvoert, voldoet aan, de CEN-normen of, indien CEN-normen ontbreken, de ISO-normen, de nationale of andere internationale normen die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.”
na artikel 70 wordt de volgende titel ingevoegd:
;“HOOFDSTUK VI BIS
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET HOUDEN VAN PLUIMVEE EN VARKENS”
na de titel “Hoofdstuk VI bis” worden de volgende artikelen ingevoegd:
;“Artikel 70 bis Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is van toepassing op de in bijlage I bis gespecificeerde activiteiten die de in die bijlage gespecificeerde capaciteitsdrempelwaarden bereiken.
Artikel 70 ter Samentellingsregels
1.De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat indien twee of meer installaties voor veehouderijactiviteiten zich in elkaars nabijheid bevinden en de exploitant ervan dezelfde is, of indien de installaties onder controle staan van exploitanten die een economische relatie of rechtsbetrekking met elkaar hebben, de bevoegde autoriteit die installaties voor de berekening van de in artikel 70 bis bedoelde capaciteitsdrempelwaarden als één eenheid kan beschouwen.
De lidstaten zien erop toe dat de in de eerste alinea bedoelde regel niet wordt gebuikt om de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen te omzeilen.
2.Uiterlijk op 5 augustus 2028 publiceert de Commissie, na overleg met de lidstaten, richtsnoeren inzake de criteria op basis waarvan verschillende installaties uit hoofde van lid 1 als één eenheid kunnen worden beschouwd.
Artikel 70 quater Vergunningen en registratie
1.De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geen enkele binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallende installatie wordt geëxploiteerd zonder een vergunning of registratie en dat de exploitatie van alle installaties die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen, voldoet aan de in artikel 70 decies bedoelde eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels.
Om administratieve lasten te voorkomen, mogen de lidstaten gebruikmaken van een soortgelijke, reeds bestaande procedure voor de registratie van installaties.
De lidstaten mogen een vergunningsprocedure toepassen voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij met een capaciteit van:
meer dan 40 000 plaatsen voor pluimvee;
meer dan 2 000 plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg, of
meer dan 750 plaatsen voor zeugen;
De lidstaten kunnen in de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften eisen opnemen voor bepaalde categorieën installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.
De lidstaten specificeren de procedure voor het registreren van of het verlenen van een vergunning voor installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen. Deze procedures omvatten ten minste de in lid 2 genoemde informatie.
2.Registraties of aanvragen voor vergunningen bevatten ten minste een beschrijving van:
de installatie en de activiteiten die daar plaatsvinden;
de diercategorie;
de bezettingsdichtheid in VSE per hectare berekend overeenkomstig bijlage I bis, indien nodig;
de capaciteit van de installatie;
de emissiebronnen van de installatie;
de aard en omvang van de voorzienbare emissies van de installatie in elk medium.
3.De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in de lid 2 bedoelde informatie.
4.De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitant de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis stelt van elke geplande belangrijke wijziging van de installatie die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt en die gevolgen kan hebben voor het milieu. Zo nodig toetst de bevoegde autoriteit de vergunning en wordt deze bijgesteld, of vraagt zij de exploitant om een vergunning aan te vragen of een nieuwe registratie te verrichten.
5.De Commissie beoordeelt de effecten van de uitvoering van de in artikel 70 decies vastgelegde uitvoeringsregels en dient uiterlijk 11 jaar na de inwerkingtreding van de in artikel 70 decies, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de uitkomst van die beoordeling.
Artikel 70 quinquies Verplichtingen van de exploitant
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant de emissies en de daarmee samenhangende grenswaarden voor milieuprestaties monitort overeenkomstig de in artikel 70 decies bedoelde eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels.
De monitoringgegevens worden verkregen door middel van meetmethoden of, indien dit niet mogelijk is, door middel van berekeningsmethoden zoals het gebruik van emissiefactoren. De methoden die worden gebruikt voor het verkrijgen van de monitoringgegevens worden beschreven in de uitvoeringsregels.
De exploitant registreert en verwerkt alle monitoringresultaten gedurende een periode van ten minste vijf jaar op zodanige wijze dat kan worden geverifieerd of de emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties die zijn vastgelegd in de uitvoeringsregels, worden nageleefd.
2.Bij niet-naleving van de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor milieuprestaties die zijn vastgesteld in de in artikel 70 decies bedoelde eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels, eisen de lidstaten dat de exploitant de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op zo kort mogelijke termijn weer aan de eisen wordt voldaan.
3.De exploitant zorgt ervoor dat het mestbeheer, waaronder het op het land verspreiden van afval, dierlijke bijproducten of andere restproducten die door de installatie worden gegenereerd, geschiedt overeenkomstig de beste beschikbare technieken, zoals gespecificeerd in de uitvoeringsregels, en andere relevante Uniewetgeving en dat dit niet leidt tot aanzienlijke milieuverontreiniging.
Artikel 70 sexies Monitoring
1.De lidstaten zorgen ervoor dat er passende monitoring plaatsvindt overeenkomstig de in artikel 70 decies bedoelde eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels.
2.Alle monitoringresultaten worden op zodanige wijze geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd dat de bevoegde autoriteit kan controleren of de in de vergunning opgenomen uitvoeringsregels, emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties worden nageleefd die zijn opgenomen in de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften of in de vergunning.
3.De exploitant stelt de gegevens en de informatie als vermeld in lid 2 op verzoek onverwijld ter beschikking aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit kan een dergelijk verzoek doen om na te gaan of eenvormige voorwaarden voor de uitvoeringsregels worden nageleefd. De bevoegde autoriteit doet dat verzoek als een lid van het publiek verzoekt om toegang tot de gegevens of informatie als vermeld in lid 2.
Artikel 70 septies Niet-naleving
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de waarden voor de emissies en de milieuprestatieniveaus overeenkomstig de in artikel 70 decies bedoelde eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels worden gemonitord en dat deze de daarin vastgestelde emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties niet overschrijden.
2.De lidstaten zetten een doeltreffend systeem van toezicht op de naleving op, gebaseerd op milieu-inspecties of andere maatregelen, om na te gaan of de voorschriften van dit hoofdstuk worden nageleefd.
3.In geval van niet-naleving van de voorschriften van dit hoofdstuk zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteit de exploitant verplicht, naast de maatregelen die de exploitant krachtens artikel 70 quinquies neemt, alle maatregelen te nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de voorschriften onverwijld worden nageleefd.
Wanneer de niet-naleving een aanzienlijke verslechtering van de plaatselijke lucht-, water- of bodemgesteldheid veroorzaakt, of wanneer zij een aanzienlijk gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of dreigt op te leveren, wordt de exploitatie van de installatie door de bevoegde autoriteit opgeschort totdat de voorschriften weer worden nageleefd.
Artikel 70 octies Toegang tot informatie en inspraak van het publiek
1.De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgen bij de volgende procedures:
de opstelling van de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften inzake vergunningen voor installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen;
het verlenen van een vergunning voor een nieuwe installatie die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt;
het verlenen van een bijgestelde vergunning overeenkomstig artikel 70 quater, lid 4), voor elke belangrijke wijziging van een bestaande installatie die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, of
de registratieprocedure, indien er geen algemene bindende voorschriften zijn vastgesteld en de lidstaat toestaat dat de installatie enkel wordt geregistreerd.
2.De bevoegde autoriteit stelt de volgende documenten en informatie kosteloos ter beschikking van het publiek, onder meer systematisch via het internet, en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers:
de vergunning of de registratie;
de resultaten van de overeenkomstig lid 1 gehouden raadplegingen;
de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften die van toepassing zijn op de installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen, en
de inspectieverslagen van de installaties die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.
Artikel 70 nonies Toegang tot de rechter
1.De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder dit hoofdstuk aan te vechten, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
zij hebben een voldoende belang;
zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dat als voorwaarde stelt.
De procesbevoegdheid in de beroepsprocedure wordt niet afhankelijk gemaakt van de rol die het betrokken lid van het publiek heeft gespeeld tijdens een inspraakfase van de besluitvormingsprocedures krachtens deze richtlijn.
De beroepsprocedure is eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig kostbaar, en voorziet in adequate en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een rechterlijk bevel.
2.De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, de handelingen of het nalaten kunnen worden aangevochten.
Artikel 70 decies Eenvormige voorwaarden vooruitvoeringsregels
1.De Commissie regelt de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, de betrokken sectoren, niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en de Commissie voordat zij overeenkomstig lid 2 eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels vaststelt. De uitwisseling van informatie heeft met name betrekking op:
de emissie- en milieuprestatieniveaus van installaties en technieken, en andere maatregelen die stroken met bijlage III;
de toegepaste technieken, de daarmee samenhangende monitoring, de effecten op alle milieucompartimenten, de economische en technische levensvatbaarheid en de ontwikkelingen in dat verband;
de beste beschikbare technieken die worden vastgesteld na bestudering van de in punt a) en b) vermelde elementen;
technieken in opkomst.
2.De Commissie stelt uiterlijk op 1 september 2026 een uitvoeringshandeling vast om eenvormige voorwaarden vast te leggen voor uitvoeringsregels voor elk van de in bijlage I bis bedoelde activiteiten.
De eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels stroken met de beste beschikbare technieken voor de activiteiten in bijlage I bis en rekening houden met de aard, soort, omvang en bezettingsdichtheid van die installaties, het aantal dieren per diersoort in gemengde landbouwbedrijven en de specifieke kenmerken van veehouderijen op basis van weidegang, waarbij de dieren slechts in een bepaald seizoen in binnenverblijven worden gehouden. Ze bevatten, indien beschikbaar, ook indicatieve informatie over technieken in opkomst.
Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3.De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken en de bekendmaking van nieuwe of bijgewerkte eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels volgt of daarvan op de hoogte wordt gehouden.”
in artikel 72 wordt lid 2 vervangen door:
;“2)Het type, het format en de frequentie van de op grond van lid 1 van dit artikel te verstrekken informatie worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 75, lid 2. Het uitvoeringsbesluit tot vaststelling van het type, het format en de frequentie van de op grond van lid 1 van dit artikel beschikbaar te stellen informatie wordt telkens wanneer dat nodig is en uiterlijk op 5 augustus 2026 bijgewerkt.”
in artikel 73, lid 1, worden de eerste en tweede alinea vervangen door:
;“Uiterlijk op 30 juni 2028, en daarna om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. Het verslag bevat informatie over activiteiten waarvoor al dan niet BBT-conclusies zijn vastgesteld op grond van artikel 13, lid 5, van deze richtlijn, en houdt rekening met de dynamiek van de innovatie, met inbegrip van technieken in opkomst, de noodzaak van verdere maatregelen ter voorkoming van verontreiniging en de evaluatie als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/87/EG.
Dat verslag bevat een evaluatie van de noodzaak van optreden van de Unie via de vaststelling of bijwerking van voor de gehele Unie geldende minimumeisen voor emissiegrenswaarden en voor regels voor toezicht en conformiteit ten aanzien van activiteiten binnen het toepassingsgebied van de betrokken BBT-conclusies die gedurende de vorige periode van vijf jaar zijn aangenomen, en dit op grond van de volgende criteria:
het effect van de betrokken activiteiten op het milieu in zijn geheel en op de menselijke gezondheid;
de stand van de uitvoering van de beste beschikbare technieken voor de betrokken activiteiten.”
artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
lid 3 wordt vervangen door:
;“3.Aan de hand van een empirisch onderbouwde methode en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de sector beoordeelt de Commissie de noodzaak van een optreden van de Unie om:
de emissies van de veehouderij, in het bijzonder van runderen, in de Unie op alomvattende wijze aan te pakken, en
de doelstelling van wereldwijde milieubescherming met betrekking tot producten die in de Unie in de handel worden gebracht, verder te verwezenlijken door de preventie en bestrijding van emissies van de veehouderij en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie.
De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2026 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de resultaten van die beoordeling. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.”
het volgende lid wordt toegevoegd:
;“4.De Commissie evalueert de noodzaak om:
de emissies van de onshore- en offshore-exploratie en -productie van aardolie en gas te beheersen;
de emissies van de behandeling en ontginning ter plaatse van niet-energetische industriële mineralen die in andere industrieën dan de bouw worden gebruikt, te beheersen, alsook de emissies van de behandeling en ontginning ter plaatse van ertsen die voor het eerst in de Unie wordt verricht, te beheersen;
de drempel in bijlage I voor de productie van waterstof door elektrolyse van water te herzien.
De Commissie neemt de resultaten van die evaluatie op in het eerste van de verslagen aan het Europees Parlement en de Raad die zijn vereist op grond van de eerste alinea.”
artikel 74 wordt vervangen door:
;“Artikel 74 Wijzigingen van de bijlagen
1.Teneinde de bepalingen van deze richtlijn met behulp van de beste beschikbare technieken aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 76 ten aanzien van de aanpassing van bijlage V, delen 3 en 4, bijlage VI, delen 2, 6, 7 en 8, en bijlage VII, delen 5, 6, 7 en 8, aan deze wetenschappelijke en technische vooruitgang.
2.De Commissie zal op passende wijze de belanghebbenden raadplegen voordat zij een gedelegeerde handeling overeenkomstig dit artikel vaststelt.
De Commissie maakt de relevante onderzoeken en analyses die bij de voorbereiding van een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling zijn gebruikt openbaar, uiterlijk bij de vaststelling van de gedelegeerde handeling.”
artikel 75 wordt vervangen door:
;“Artikel 75 Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Waar naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”
artikel 76 wordt vervangen door:
;“Artikel 76 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De bevoegdheid om de in artikel 27 quinquies, artikel 48, lid 5, en artikel 74 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf 1 augustus 2024. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.De in artikel 27 quinquies, artikel 48, lid 5, en artikel 74 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een op grond van artikel 27 quinquies, artikel 48, lid 5, of artikel 74, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”
de artikelen 77 en 78 worden geschrapt.
artikel 79 wordt vervangen door:
“Artikel 79 Sancties
1.Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad(*), stellen de lidstaten regels vast inzake sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle nodige maatregelen om erop toe te zien dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
2.De in lid 1 bedoelde sancties omvatten in ieder geval bestuursrechtelijke financiële sancties die degenen die de inbreuk hebben gepleegd, de uit de inbreuk voortvloeiende economische voordelen effectief te ontnemen.
Voor de zwaarste inbreuken die door een rechtspersoon worden gepleegd, bedraagt het maximumbedrag van de in de eerste alinea bedoelde bestuursrechtelijke financiële sancties ten minste 3 % van de jaaromzet in de Unie van de exploitant in het boekjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de boete wordt opgelegd.
De lidstaten kunnen ook, of bij wijze van alternatief, strafrechtelijke sancties toepassen, mits deze even doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn als de in dit artikel bedoelde bestuursrechtelijke financiële sancties.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat bij de op grond van dit artikel opgelegde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:
de aard, de ernst en de omvang van de inbreuk;
de bevolking die, of het milieu dat, door de inbreuk wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de inbreuk voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen;
het herhaaldelijk of eenmalig karakter van de inbreuk.
4.De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van de in lid 1 bedoelde regels en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.
het volgende artikel wordt ingevoegd:
;“Artikel 79 bis Schadevergoeding
1.De lidstaten zorgen ervoor dat indien er als gevolg van een inbreuk op nationale maatregelen die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld, schade aan de gezondheid van de mens is opgetreden, de getroffen personen het recht hebben om voor die schade een schadevergoeding te vorderen en te verkrijgen van de desbetreffende natuurlijke of rechtspersonen.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regels en procedures met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding zodanig worden opgesteld en toegepast dat zij de uitoefening van het recht op vergoeding van schade veroorzaakt door een inbreuk op grond van lid 1 niet onmogelijk of buitengewoon moeilijk maken.
3.De lidstaten kunnen verjaringstermijnen vaststellen voor het instellen van vorderingen tot schadevergoeding als bedoeld in lid 1. Deze termijnen beginnen niet te lopen voordat de inbreuk is beëindigd en de persoon die de schadevergoeding vordert, weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij of zij schade heeft geleden door een inbreuk op grond van lid 1.”
Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn;
De in bijlage II bij dit besluit opgenomen bijlage I bis wordt ingevoegd;
Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij deze richtlijn;
Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze richtlijn;
Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze richtlijn;
Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VI bij deze richtlijn;
Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VII bij deze richtlijn.
“Artikel 7 Incidenten en ongevallen
Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad(*) treffen de lidstaten bij incidenten of ongevallen die de menselijke gezondheid of het milieu significant beïnvloeden, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
de exploitant de bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stelt;
de exploitant onmiddellijk maatregelen treft om de gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu te beperken en om verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen, en
de bevoegde autoriteit de exploitant ertoe verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de bevoegde autoriteit nodig zijn om de gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu te beperken en om verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen.
In het geval van verontreiniging die consequenties heeft voor drinkwaterbronnen, met inbegrip van grensoverschrijdende bronnen, of voor infrastructuur voor afvalwater in het geval van indirecte lozing, brengt de bevoegde autoriteit de getroffen drinkwater- en afvalwaterexploitanten op de hoogte van de maatregelen die zijn getroffen om de schadelijke gevolgen van de verontreiniging voor de menselijke gezondheid en het milieu af te wenden of te herstellen.
In geval van incidenten of ongevallen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu in een andere lidstaat, zorgt de lidstaat op wiens grondgebied het ongeval of incident heeft plaatsgevonden ervoor dat de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht. Grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking tussen de getroffen lidstaten is erop gericht de gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te beperken en verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen.
Artikel 8 Niet-naleving
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd.
Zij stellen ook maatregelen ter borging van de naleving vast om de naleving van de verplichtingen die krachtens deze richtlijn aan natuurlijke personen of rechtspersonen worden opgelegd, te bevorderen, te monitoren en te handhaven.
In geval van een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden, zorgen de lidstaten ervoor dat:
de exploitant de bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stelt;
de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de voorwaarden wordt voldaan, en
de bevoegde autoriteit de exploitant verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de bevoegde autoriteit nodig zijn om ervoor te zorgen dat weer aan de voorwaarden wordt voldaan.
Indien een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of onmiddellijke en significante nadelige gevolgen voor het milieu dreigt te hebben, en zolang niet gewaarborgd kan worden dat overeenkomstig lid 2, punten b) en c), weer aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de exploitatie van de installatie, stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie, afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan onmiddellijk opgeschort.
Wanneer een dergelijke inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een bedreiging vormt voor de menselijke gezondheid of het milieu in een andere lidstaat, zorgt de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk op de vergunningsvoorwaarden zich heeft voorgedaan ervoor dat de andere lidstaat daarvan in kennis wordt gesteld.
In gevallen die niet onder lid 3 van dit artikel vallen, kan, wanneer een voortdurende inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid of een significant nadelig effect heeft op het milieu, en wanneer de noodzakelijke maatregelen om weer aan de voorwaarden te voldoen die in het in artikel 23, lid 6, bedoelde inspectieverslag zijn genoemd, niet zijn uitgevoerd, de exploitatie van de installatie, de stookinstallatie, de afvalverbrandingsinstallatie, de afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan door de bevoegde autoriteit worden opgeschort totdat weer aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.
De lidstaten zien toe op de doeltreffende handhaving van de in de leden 3 en 4 bedoelde opschortingsmaatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn genomen ten aanzien van een exploitant die inbreuk maakt op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen.
In het geval dat niet-naleving consequenties heeft voor drinkwaterbronnen, met inbegrip van grensoverschrijdende bronnen, of voor afvalwaterinfrastructuur in het geval van een indirecte lozing, brengt de bevoegde autoriteit de getroffen drinkwater- en afvalwaterexploitanten en alle betrokken autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de desbetreffende milieuwetgeving, op de hoogte van de inbreuk en de maatregelen die zijn getroffen om de schade voor de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen of te herstellen.
“Artikel 14 bis Milieubeheersysteem
De lidstaten verlangen dat de exploitant voor elke installatie die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, een milieubeheersysteem (MBS) opzet en uitvoert. Het MBS moet de elementen die zijn opgesomd in lid 2 bevatten en voldoen aan de relevante BBT-conclusies die bepalen welke aspecten in het MBS aan bod moeten komen.
Het MBS bevat ten minste het volgende:
milieubeleidsdoelstellingen voor de continue verbetering van de milieuprestaties en de veiligheid van de installatie, die maatregelen omvatten om:
het ontstaan van afvalstoffen te voorkomen,
het gebruik van hulpbronnen en energie en hergebruik van water te optimaliseren,
het gebruik of emissies van gevaarlijke stoffen te voorkomen of te verminderen;
doelstellingen en prestatie-indicatoren met betrekking tot belangrijke milieuaspecten, waarbij rekening wordt gehouden met in de desbetreffende BBT-conclusies vastgestelde benchmarks;
voor installaties waarvoor de verplichting geldt om een energieaudit uit te voeren of een energiebeheersysteem toe te passen op grond van artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU, opneming van de resultaten van die audit of van de toepassing van het energiebeheersysteem op grond van artikel 8 van en bijlage VI bij die richtlijn en van de maatregelen om de aanbevelingen van die audit of dat energiebeheersysteem uit te voeren;
een inventarisatie van de gevaarlijke chemische stoffen die in de installatie aanwezig zijn of daaruit worden uitgestoten als zodanig, als bestanddeel van andere stoffen of als onderdeel van mengsels, met bijzondere aandacht voor de stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en stoffen die onder de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde beperkingen vallen, en een risicobeoordeling van de gevolgen van die stoffen voor de menselijke gezondheid en voor het milieu, alsmede een analyse van de mogelijkheden om ze door veiliger alternatieven te vervangen of het gebruik of de emissies ervan te verminderen;
de maatregelen die zijn genomen om de milieudoelstellingen te verwezenlijken en risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu te voorkomen, met inbegrip van corrigerende en preventieve maatregelen waar nodig;
een transformatieplan als bedoeld in artikel 27 quinquies.
De mate van gedetailleerdheid van het MBS strookt met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.
Als elementen die in het MBS moeten worden opgenomen, met inbegrip van doelstellingen, prestatie-indicatoren of maatregelen, al overeenkomstig andere relevante wetgeving van de Unie zijn ontwikkeld en aan dit artikel voldoen, volstaat een verwijzing in het MBS naar de desbetreffende documenten.
De lidstaten zorgen ervoor dat de relevante informatie die is beschreven in het MBS en opgesomd in lid 2 kosteloos op het internet beschikbaar wordt gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers.
De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2025 een uitvoeringshandeling vast inzake de informatie die relevant is voor bekendmaking. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Informatie kan worden geanonimiseerd of indien dat niet mogelijk is, achterwege worden gelaten bij publicatie op het internet, indien de openbaarmaking van de informatie een van de in artikel 4, lid 2, punten a) tot en met h), van Richtlijn 2003/4/EG genoemde belangen zou schaden.
Uiterlijk op 1 juli 2027 zet de exploitant het MBS op en voert het uit overeenkomstig de relevante BBT-conclusies voor de sector, met uitzondering van installaties als bedoeld in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad(*).
Het MBS wordt periodiek geëvalueerd om ervoor te zorgen dat het nog steeds geschikt, adequaat en doeltreffend is.
Uiterlijk op 1 juli 2027 wordt het MBS voor het eerst onderworpen aan een audit, met uitzondering van installaties als bedoeld in artikel 3, lid 4, van Richtlijn (EU) 2024/1785. Het MBS wordt ten minste iedere drie jaar gecontroleerd door een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 is geaccrediteerd of door een geaccrediteerde of over een vergunning beschikkende milieuverificateur als gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EG) nr. 1221/2009, die nagaat of het MBS en de uitvoering ervan voldoen aan dit artikel.