Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2024/754 van de Commissie van 29 februari 2024 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1762 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten gehouden voor mest-, leg- of fokdoeleinden (vergunninghouder Chr. Hansen A/S)

Uitvoeringsverordening (EU) 2024/754 van de Commissie van 29 februari 2024 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1762 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten gehouden voor mest-, leg- of fokdoeleinden (vergunninghouder Chr. Hansen A/S)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding(1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de redenen en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

  2. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1762 van de Commissie(2) is voor een periode van tien jaar een vergunning verleend het gebruik van een preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten gehouden voor mest-, leg- of fokdoeleinden.

  3. Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is op 24 april 2022 een aanvraag ingediend voor de wijziging van de voorwaarden van de vergunning voor het preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle pluimveesoorten gehouden voor mest-, leg- of fokdoeleinden, waarbij is verzocht om het gelijktijdige gebruik toe te staan van dat preparaat met de coccidiostatica monensine, salinomycine, narasine, een combinatie van nicarbazine en narasine, en lasalocide, waarvoor een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding is verleend. Bij het verzoek waren de nodige onderbouwende gegevens gevoegd.

  4. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 juli 2023(3) geconcludeerd dat de voorgestelde wijziging in de voorwaarden van de vergunning voor het preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 geen aanleiding geeft tot wijziging van de eerdere conclusies ten aanzien van de veiligheid van het toevoegingsmiddel. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het gebruik van dat preparaat verenigbaar is met de coccidiostatica monensine, salinomycine, narasine, een combinatie van nicarbazine en narasine, en lasalocide.

  5. Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 nog steeds aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 voldoet, wanneer de voorwaarden van die vergunning worden gewijzigd door te specificeren dat het gebruik van dat preparaat verenigbaar is met de coccidiostatica monensine, salinomycine, narasine, een combinatie van nicarbazine en narasine, en lasalocide. Aangezien die coccidiostatica niet voor alle in de bijlage vermelde soorten of categorieën als toevoegingsmiddel voor diervoeding zijn toegestaan, mag het gelijktijdige gebruik ervan met het preparaat van Bacillus subtilis DSM 32324, Bacillus subtilis DSM 32325 en Bacillus amyloliquefaciens DSM 25840 bovendien alleen mogelijk zijn als aan de desbetreffende voorwaarden voor de verlening van een vergunning als toevoegingsmiddel voor diervoeding wordt voldaan.

  6. Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1762 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  7. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1762

In de kolom “Andere bepalingen” van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1762 wordt punt 3 vervangen door:

  1. Het toevoegingsmiddel mag overeenkomstig de respectieve voorwaarden voor de verlening van een vergunning als toevoegingsmiddel voor diervoeding gelijktijdig met de volgende coccidiostatica worden gebruikt: diclazuril, decoquinaat, halofuginon, monensine, salinomycine, narasine, een combinatie van nicarbazine en narasine, en lasalocide.”.

Artikel 2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 februari 2024.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula von der Leyen