Home

Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1296 van de Commissie van 28 februari 2024 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor zalm in de Oostzee voor de periode 2024-2026

Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1296 van de Commissie van 28 februari 2024 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor zalm in de Oostzee voor de periode 2024-2026

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad(1), en met name artikel 7, lid 1, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EU) 2016/1139 bevat een meerjarenplan voor bestanden die in de Oostzee worden bevist, en geeft nadere invulling aan de aanlandingsverplichting voor die bestanden, waaronder zalm. Artikel 7, lid 1, punt a), van die verordening verleent de Commissie de bevoegdheid om op basis van gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij die verordening wordt aangevuld met vrijstellingen van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk is aangetoond dat ze hoge overlevingskansen hebben, en wel voor alle bestanden van soorten in de Oostzee waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is in het kader van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(2).

  2. Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1417 van de Commissie(3) bevat bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting voor zalmvisserijen in de Oostzee voor de periode 2021-2023. Die gedelegeerde verordening berustte op een gezamenlijke aanbeveling van Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden (de Oostzeelidstaten, hierna “Baltfish” genoemd), die een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de Oostzee hebben.

  3. Op 28 oktober 2022 diende Baltfish na raadpleging van de adviesraad voor de Oostzee een initiële gezamenlijke aanbeveling bij de Commissie in. De betrokken wetenschappelijke instanties leverden wetenschappelijke bijdragen.

  4. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelde de initiële gezamenlijke aanbeveling tijdens de plenaire vergadering van 14-18 november 2022(4) en kwam tot de slotsom dat het vanwege tekortkomingen en een aantal ontbrekende gegevens geen definitieve conclusies kon trekken.

  5. Op 28 februari 2023 diende Baltfish aanvullende wetenschappelijke informatie in en op 22 juni 2023 een bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling.

  6. In de bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling wordt verzocht de vrijstelling van de aanlandingsverplichting te continueren voor zalm die wordt gevangen met vallen, met inbegrip van pontoonvallen die zijn voorzien van een aangehechte knooploze zak (“Vittjanpåse”), en pontoonvallen die worden gecombineerd met een waterrecipiënt in het vissersvaartuig waar de zalm kan worden geleegd, en met fuiken. Kommen mogen echter niet meer worden vrijgesteld. In de gezamenlijke aanbeveling wordt ook voorgesteld de beperking van de teruggooi tot 8 % van de totale jaarlijkse zalmvangsten van de betrokken lidstaat in de ICES-deelsectoren 22-31 en ICES-deelsector 32 te continueren.

  7. Het WTECV heeft het aanvullende bewijs beoordeeld in de plenaire vergadering van 20-24 maart 2023(5) en de bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling in de plenaire vergadering van 10-14 juli 2023(6). Het WTECV concludeerde dat de sterfte bij vrijlating 24 % bedraagt bij pontoonvallen die worden gecombineerd met een waterrecipiënt, en 13 % bij pontoonvallen met een knooploze zak(7). Met betrekking tot zalm die met andere vallen en fuiken wordt gevangen, had het WTECV al in eerdere verslagen geconcludeerd dat de sterfte minder dan 10 % bedroeg(8). Het WTECV merkte echter ook op dat de bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling zelfgerapporteerde teruggooi (logboeken) bevatte die het beste beschikbare bewijs vormde. Het WTECV concludeerde dat zelfs als rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de gerapporteerde teruggooi een onderschatting is, het effect van de vrijstelling van de aanlandingsverplichting op de sterfte waarschijnlijk gering is, zoals ook is waargenomen bij andere visserijen met vallen, waar de overlevingskansen hoog zijn en de teruggooipercentages doorgaans laag zijn, hoewel de gezamenlijke aanbeveling zelfgerapporteerde teruggooi (logboeken) bevatte die het beste beschikbare bewijs vormde.

  8. De deskundigengroep visserij en aquacultuur heeft op 15 november 2023 in een vergadering die door het Europees Parlement als waarnemer werd bijgewoond, zijn oordeel gegeven over een gedelegeerde ontwerphandeling. De deskundigengroep werd via een schriftelijke procedure van 16 januari 2024 geraadpleegd over een herzien ontwerp.

  9. Om die redenen is de Commissie van oordeel dat de gevraagde vrijstelling moet worden verleend van 8 mei 2024 tot en met 31 december 2026.

  10. De maatregelen van de bijgewerkte gezamenlijke aanbevelingen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 4, punt b), artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 7, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/1139.

  11. Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op de planning van het visseizoen van de Unievaartuigen en de daarmee samenhangende economische activiteiten, moet de onderhavige verordening zo spoedig mogelijk in werking treden.

  12. Omdat het zalmseizoen in het voorjaar en de zomer valt, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 8 mei 2024,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening bevat een vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor zalm (Salmo salar) die in de Oostzee wordt gevangen.

Artikel 2 Definitie

In deze verordening wordt verstaan onder: “Oostzee”: de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId.

Artikel 3 Vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor zalm met hoge overlevingskansen

1.

De aanlandingsverplichting van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is niet van toepassing op zalm die in de Oostzee wordt gevangen met een van de volgende voorzieningen:

  1. alle vallen; met uitzondering van de volgende categorieën:

    1. kommen;

    2. pontoonvallen, tenzij deze:

      • zijn voorzien van een aangehechte knooploze zak waar de zalm heen wordt geleid zonder boven het wateroppervlak te worden getild, of

      • worden gecombineerd met een waterrecipiënt in het vissersvaartuig waarin de zalm rechtstreeks terechtkomt. De waterrecipiënt is gevuld met water en is groot genoeg om alle uit de val afkomstige zalm in het water en onder water te houden;

  2. fuiken.

2.

De vrijstelling van lid 1 geldt voor elke betrokken lidstaat voor ten hoogste 8 % van de totale jaarlijkse zalmvangsten in de ICES-deelsectoren 22-31 en ICES-deelsector 32.

3.

Bij de teruggooi van zalm die met vallen en fuiken is gevangen, wordt de zalm onmiddellijk vrijgelaten.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 8 mei 2024 tot en met 31 december 2026.