Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Het is aan de Raad om maatregelen aan te nemen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, waar nodig, bepaalde functioneel daaraan verbonden voorwaarden. In artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(1) is bepaald dat de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, van die verordening genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). In artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de vangstmogelijkheden aan de lidstaten moeten worden toegewezen op een manier die de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij gewaarborgd is.
Daarom moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inaanmerkingneming van de biologische en sociaal-economische aspecten waarbij een gelijke behandeling van de visserijsectoren moet worden gegarandeerd, en van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean — GFCM) Aanbeveling GFCM/47/2024/1 aangenomen, waarin langetermijnbeheersmaatregelen voor Europese aal (Anguilla anguilla) zijn vastgesteld, zoals bepaald in Aanbeveling GFCM/46/2023/16 inzake een langetermijnbeheersplan voor Europese aal (geografische deelgebieden (GDG’s) 1 tot en met 27 van de GFCM). In Aanbeveling GFCM/47/2024/1 wordt voor 2025 de sluitingsperiode van zes maanden voor de commerciële visserij en het verbod op recreatievisserij gehandhaafd. Bovendien beperkt die aanbeveling de commerciële visserijactiviteiten ten aanzien van glasaal tot een periode van twee maanden en staat zij deze visserij slechts onder bepaalde voorwaarden toe. Overeenkomstig die aanbeveling moeten die maatregelen gelden voor alle mariene wateren van de Middellandse Zee en voor zoete wateren, alsook voor brakke wateren, met inbegrip van estuaria, kustlagunes en overgangswateren. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/47/2024/2 aangenomen, waarbij langetermijnmaatregelen voor de duurzame exploitatie van roodkoraal (Corallium rubrum) zijn vastgesteld, zoals bepaald in Aanbeveling GFCM/43/2019/4 inzake een beheersplan voor de duurzame exploitatie van roodkoraal in de Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27 van de GFCM). Aanbeveling GFCM/47/2024/2 handhaaft voor 2025 de bevriezing van de visserij-inspanning in de vorm van een maximumaantal vismachtigingen en oogstbeperkingen voor roodkoraal. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 46e jaarvergadering in 2023 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/46/2023/14 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van goudmakreel (Coryphaena hippurus) in de Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27 van de GFCM) aangenomen. Bij die aanbeveling zijn in overeenstemming met de voorzorgsbenadering en voor de overgangsperiode van 2024-2026 een vlootcapaciteitsmaximum, een bevriezing van de capaciteit van visaantrekkende voorzieningen (FAD’s) per vaartuig en een vangstbeperking ingevoerd. Voorts is voor de recreatievisserij in die aanbeveling bepaald dat een dagelijkse meeneemlimiet in acht moet worden genomen. Die maatregelen werden voor 2024 bij Verordening (EU) 2024/259 van de Raad(2) in Unierecht geïmplementeerd en moeten ook voor 2025 in Unierecht worden geïmplementeerd. Met die maatregelen wordt niet vooruitgelopen op de beheersmaatregelen die het wetenschappelijk adviescomité binnen de GFCM zal voorstellen voor het langetermijnbeheersplan voor de periode van 2027 tot en met 2031.
Bij Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad(3) is een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee (GDG’s 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van de GFCM). Dat plan stelt streefdoelen en maatregelen vast voor de langdurige instandhouding en duurzame exploitatie van de bestanden die eronder vallen. Daartoe behoren maatregelen om de maximale duurzame opbrengst (MDO) voor de doelbestanden te bereiken en te behouden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.
Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1022 moeten de vangstmogelijkheden voor de in artikel 1, lid 2, van die verordening genoemde bestanden worden vastgesteld opdat er een niveau van visserijsterfte wordt bereikt waarmee de MDO in steeds verdere mate wordt verwezenlijkt, zo mogelijk in 2020, doch uiterlijk op 1 januari 2025.
De vangstmogelijkheden voor de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1022 genoemde bestanden moeten worden vastgesteld overeenkomstig de bandbreedten van visserijsterftewaarden die de maximale duurzame opbrengst (MDO) opleveren (FMDO-bandbreedten) of op een lager niveau, en in overeenstemming met de vrijwaringsmaatregelen van die verordening. De FMDO-bandbreedten zijn vermeld in de desbetreffende adviezen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Indien er geen adequate wetenschappelijke informatie beschikbaar is, moeten de vangstmogelijkheden voor de bestanden die worden genoemd in artikel 1, lid 2 en lid 3, van die verordening worden vastgesteld overeenkomstig de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer, overeenkomstig artikel 4, lid 6, van die verordening.
Bovendien moeten de vangstmogelijkheden worden uitgedrukt in maximale toegestane visserij-inspanning voor trawlers en beugvisserijvaartuigen zoals vastgesteld overeenkomstig de visserij-inspanningsregeling van artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1022, en in maximumvangstbeperkingen voor blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea), zoals vastgesteld overeenkomstig wetenschappelijk advies en artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Om de MDO-doelstellingen voor alle visbestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee in 2025 te halen, luidde het advies van het WTECV dat er een aanzienlijke verdere vermindering van de visserijsterfte voor trawlers noodzakelijk is. Daarnaast wees het WTECV op verschillen in de toestand van het kwetsbaarste bestand binnen elke bestandsgroep en was het van mening dat de visserijsterfte per inspanningsbeheerseenheid (EMU) gedifferentieerd moet worden verlaagd, namelijk EMU 1 (GDG’s 1, 2, 5, 6 en 7 van de GFCM) en EMU 2 (GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM). Het WTECV adviseerde dat voor het kwetsbaarste bestand (heek (Merluccius merluccius) in EMU 1 en heek in EMU 2) de vermindering van de visserijsterfte 66 % moet bedragen in EMU 1 en 38 % in EMU 2 om in 2025 FMDO te bereiken. Op basis van dat advies moet de maximaal toegestane visserij-inspanning van trawlers voor elke visserij-inspanningsgroep voor 2025 daarom met 66 % worden verlaagd in EMU 1 en met 38 % in EMU 2, rekening houdend met de bijdrage van elke lidstaat aan de visserijsterfte, en in mindering worden gebracht op de maximaal toegestane visserij-inspanning die voor 2024 is vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
In het WTECV-advies van 2024 staat dat beugvisserijvaartuigen een impact hebben op paaiende heek, met name in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM. Voorts meldde het WTECV dat de paaibiomassa van heek in de GDG’s 1, 5, 6, en 7 van de GFCM en in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM nog steeds onder het instandhoudingsgrensreferentiepunt (BLIM) in de zin van artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2019/1022 ligt en dat de visserijsterfte met 66 % moet worden verminderd in de GDG’s 1, 5, 6 en 7 van de GFCM en met 38 % in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM om in 2025 de FMDO te bereiken. Derhalve is het passend om voor 2025 in de GDG’s 1, 2, 5, 6 en 7 van de GFCM de maximaal toegestane visserij-inspanning van beugvisserijvaartuigen op basis van artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) 2019/1022 te handhaven op de niveaus die voor 2024 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259. In de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM is het passend om voor 2025 de maximaal toegestane visserij-inspanning van beugvisserijvaartuigen op basis van artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) 2019/1022 met 13 % te verminderen ten opzichte van de maximaal toegestane visserij-inspanning die voor 2024 was vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
In het WTECV-advies van 2024 staat dat de visserijsterfte bij blauwrode diepzeegarnaal in de GDG’s 1, 2, 5, 6, en 7 van de GFCM ver van duurzame niveaus verwijderd blijft en dat er daarom naast vermindering van de visserij-inspanning verdere beheersmaatregelen nodig zijn. Het WTECV wees er in zijn advies met name op dat, om in 2025 de FMSY te bereiken, de vangsten gemiddeld met 50 % moeten worden verlaagd, meer bepaald met 25 % in de GDG’s 1 en 2 van de GFCM, met 64 % in GDG 5 van de GFCM en met 62 % in de GDG’s 6 en 7 van de GFCM. In aansluiting op de in 2022, 2023 en 2024 vastgestelde maatregelen en in overeenstemming met artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het daarom passend de visserij-inspanningsregeling aan te vullen met maximumvangstbeperkingen. De maximumvangstbeperkingen voor blauwrode diepzeegarnaal moeten in de GDG’s 1, 2, 5, 6 en 7 van de GFCM worden verlaagd met 10 % ten opzichte van de vangstmogelijkheden die voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
In 2024 luidde het advies van het WTECV dat er naast vermindering van de visserij-inspanning verdere beheersmaatregelen nodig zijn voor blauwrode diepzeegarnaal in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM, en dat de totale vangst met 18 % zou moeten worden verminderd. Het is daarom passend om in aansluiting op de in 2022, 2023 en 2024 vastgestelde maatregelen en overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, de visserij-inspanningsregeling aan te vullen met maximumvangstbeperkingen. De maximumvangstbeperkingen voor blauwrode diepzeegarnaal moeten in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM worden verlaagd met 6 % ten opzichte van de vangstmogelijkheden die voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
In 2024 luidde het advies van het WTECV dat er naast vermindering van de visserij-inspanning verdere beheersmaatregelen nodig zijn voor rode diepzeegarnaal in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM, en dat de totale vangst met 29 % zou moeten worden verminderd. Het is daarom passend om in aansluiting op de in 2022, 2023 en 2024 vastgestelde maatregelen en overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, de visserij-inspanningsregeling aan te vullen met maximumvangstbeperkingen. Voor 2024 moeten de maximale vangstbeperkingen voor rode diepzeegarnaal in de GDG’s 8, 9, 10 en 11 van de GFCM worden verlaagd met 6 % ten opzichte van de vangstmogelijkheden die voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
Om het gebruik van de selectiviteit van het vistuig te bevorderen en efficiënte sluitingen van gebieden vast te stellen ter bescherming van jonge vissen en paaiende vissen, is bij Verordening (EU) 2022/110 van de Raad(4) een compensatiemechanisme ingesteld voor de inspanningsregeling voor trawlers. Aangezien het WTECV blijft aanbevelen voor 2025 de selectiviteit van vistuig en de efficiëntie van de sluiting van gebieden verder te verbeteren om jonge vissen en paaiende vissen te beschermen, en aangezien die maatregelen een aantoonbaar effect hebben op de visserij-inspanning, moeten de lidstaten extra visdagen aan een vaartuig kunnen toewijzen indien het vaartuig aan ten minste één van die op nationaal niveau vastgestelde maatregelen voldoet. De betrokken lidstaat mag geen extra visdagen toewijzen die ertoe zouden leiden dat het bij Verordening (EU) 2024/259 voor de betrokken visserij-inspanningsgroep vastgestelde niveau van de visserij-inspanning wordt overschreden.
Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2019/1022 moeten er, indien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een of meer van de in artikel 1, lid 2, van die verordening genoemde bestanden lager is dan het voorzorgsreferentiepunt voor biomassa (BPA) of dan het grensreferentiepunt voor biomassa (BLIM), herstelmaatregelen worden genomen om te waarborgen dat de betrokken bestanden snel weer boven een niveau komen dat de MDO kan opleveren.
Tijdens haar 44e jaarvergadering in 2021 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/44/2021/20 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18 van de GFCM) aangenomen, waarbij voor de periode van 2022 tot en met 2029 een maximumvangstniveau en een daarmee verband houdend vlootcapaciteitsmaximum voor op kleine pelagische soorten vissende ringzegenvaartuigen en pelagische trawlers zijn ingevoerd. Deze maatregelen, die betrekking hebben op 2025, moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/47/2024/4 inzake een visserijregeling voor de lange termijn en de vaststelling van vangstlimieten voor 2025 voor kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18 van de GFCM) aangenomen, welke voortvloeit uit Aanbeveling GFCM/44/2021/20. In Aanbeveling GFCM/47/2024/4 werd voor 2025 het afzonderlijke vangstniveau voor ansjovis en sardines vastgesteld als gevolg van de invoering van de nieuwe bevissingsregels. De verdeling over de lidstaten is gebaseerd op de historische vangsten van elke lidstaat. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 43e jaarvergadering in 2019 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/43/2019/5 inzake een meerjarig beheersplan voor duurzame demersale visserijen in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18 van de GFCM) aangenomen, waarbij een visserij-inspanningsregeling en een vlootcapaciteitsmaximum voor bepaalde demersale bestanden zijn ingevoerd. Deze maatregelen, die betrekking hebben op 2025, moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/47/2024/5 inzake de uitvoering van een visserij-inspanningsregeling voor de belangrijkste demersale bestanden in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18 van de GFCM) in 2025 aangenomen, welke voortvloeit uit Aanbeveling GFCM/43/2019/5. Aanbeveling GFCM/47/2024/5 voorziet in een algemene verlaging van de visserij-inspanning voor ottertrawlers met 5,2 % en in een verlenging van de inspanningsniveaus van 2024 voor boomkortrawlers. Om die maatregelen in Unierecht te implementeren, moet daarom 5,2 % worden afgetrokken van de maximaal toegestane visserij-inspanning voor ottertrawlers die voor 2024 was vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259, en moet de maximaal toegestane visserij-inspanning voor boomkortrawlers op het niveau van 2024 worden gehandhaafd.
Rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de Sloveense vloot en de marginale impact ervan op de bestanden van kleine pelagische en demersale soorten is het overeenkomstig punt 33 van Aanbeveling GFCM/44/2021/20 en punt 13 van Aanbeveling GFCM/43/2019/5 wenselijk de bestaande visserijpatronen in stand te houden en de toegang van de Sloveense vloot tot een minimumhoeveelheid kleine pelagische soorten en een minimale toewijzing van de inspanning voor demersale bestanden te waarborgen.
Tijdens haar 45e jaarvergadering in 2022 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/45/2022/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van demersale bestanden in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16 van de GFCM) aangenomen, waarbij de Aanbevelingen GFCM/44/2021/12 en GFCM/42/2018/5 werden ingetrokken. Bij Aanbeveling GFCM/45/2022/4 zijn een inspanningsregeling voor heek, vangstbeperkingen voor roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) en een bevriezing van de vangstcapaciteit ingevoerd. Voor 2025 voorziet Aanbeveling GFCM/45/2022/4 in een bevriezing van de visserij-inspanning op het niveau van 2024 en in een verlaging van de vangstbeperkingen voor roze diepzeegarnalen met 3 %. Bij de implementatie van die maatregelen in Unierecht moet bijgevolg 3 % worden afgetrokken van de maximumvangstbeperkingen die voor roze diepzeegarnaal voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
Tijdens haar 45e jaarvergadering in 2022 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/45/2022/5 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van bestanden van rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16 van de GFCM) aangenomen, waarbij de Aanbevelingen GFCM/44/2021/7 en GFCM/43/2019/6 werden ingetrokken. Bij Aanbeveling GFCM/45/2022/5 werden een vangstbeperking en een bevriezing van de vangstcapaciteit ingevoerd. Voor 2025 voorziet die aanbeveling in een verlaging van de vangstbeperkingen voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal met 3 %. Bij de implementatie van die maatregelen in Unierecht moet bijgevolg 3 % worden afgetrokken van de maximumvangstbeperkingen die voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
Tijdens haar 45e jaarvergadering in 2022 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/45/2022/6 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van bestanden van rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal in de Ionische Zee (GDG’s 19, 20 en 21 van de GFCM) aangenomen, waarbij de Aanbevelingen GFCM/44/2021/8 en GFCM/42/2018/4 zijn ingetrokken. Bij Aanbeveling GFCM/45/2022/6 werden een vangstbeperking en een bevriezing van de vangstcapaciteit ingevoerd. Voor 2025 voorziet die aanbeveling in een verlaging van de vangstbeperkingen voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal met 3 %. Bij de implementatie van die maatregelen in Unierecht moet bijgevolg 3 % worden afgetrokken van de maximumvangstbeperkingen die voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
Tijdens haar 45e jaarvergadering in 2022 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/45/2022/7 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van bestanden van rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal in de Levantijnse Zee (GDG’s 24 tot en met 27 van de GFCM) aangenomen, waarbij de Aanbevelingen GFCM/44/2021/6 en GFCM/42/2018/3 zijn ingetrokken. Bij Aanbeveling GFCM/45/2022/7 zijn een vangstbeperking en een bevriezing van de vangstcapaciteit ingevoerd. Voor 2025 voorziet die aanbeveling in een verlaging van de vangstbeperkingen voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal met 3 %. Bij de implementatie van die maatregelen in Unierecht moet bijgevolg 3 % worden afgetrokken van de maximumvangstbeperkingen die voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal voor 2024 waren vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259.
Tijdens haar 45e jaarvergadering in 2022 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/45/2022/3 inzake een meerjarig beheersplan voor de duurzame exploitatie van zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in de Zee van Alborán (GDG’s 1, 2 en 3 van de GFCM) aangenomen, waarbij de Aanbevelingen GFCM/44/2021/4, GFCM/43/2019/2 en GFCM/41/2017/2 zijn ingetrokken. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/47/2024/3 inzake de vaststelling van extra herstelmaatregelen voor zeebrasem in de Zee van Alborán (GDG’s 1, 2 en 3 van de GFCM) aangenomen, waarbij Aanbeveling GFCM/45/2022/3 is gewijzigd. Bij Aanbeveling GFCM/47/2024/3 is een vermindering met 30 % van de vangstbeperkingen voor 2025 ingevoerd. Om die maatregelen te implementeren in het Unierecht, moet daarom 30 % in mindering worden gebracht op het maximumniveau van de vangsten dat voor 2024 was vastgesteld bij Verordening (EU) 2024/259. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Op basis van het wetenschappelijk advies van de GFCM-werkgroep voor de Zwarte Zee moet de visserijsterfte van sprot (Sprattus sprattus) op het huidige niveau worden gehouden om de duurzaamheid van de sprotbestanden in de Zwarte Zee (GDG 29 van de GFCM) te waarborgen. Daarom moet voor dit bestand opnieuw een autonoom quotum worden vastgesteld.
Tijdens haar 43e jaarvergadering in 2019 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/43/2019/3 tot wijziging van Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de visserij op tarbot (Scophthalmus maximus) in de Zwarte Zee (GDG 29 van de GFCM) aangenomen. Bij Aanbeveling GFCM/43/2019/3 zijn een bijgewerkte regionale totale toegestane vangst (TAC) en een regeling voor de toewijzing van quota voor tarbot ingevoerd, evenals verdere instandhoudingsmaatregelen, met name een sluitingsperiode van twee maanden en een beperking van het aantal visdagen tot 180 dagen per jaar. Overeenkomstig aanbeveling GFCM/43/2019/3 zijn deze verdere instandhoudingsmaatregelen functioneel verbonden met de vangstmogelijkheden omdat de TAC voor tarbot zonder die maatregelen zou moeten worden verlaagd om het herstel van dat bestand te waarborgen. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/47/2024/8 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee (GDG 29 van de GFCM), tot wijziging van de Aanbevelingen GFCM/43/2019/3 en GFCM/41/2017/4, aangenomen. Bij Aanbeveling GFCM/47/2024/8 is de TAC voor tarbot voor de periode van 2025 tot en met 2028 vastgesteld. Die maatregelen moeten in Unierecht worden geïmplementeerd.
Tijdens haar 47e jaarvergadering in 2024 heeft de GFCM een overdracht van het ongebruikte quotum van de Unie voor tarbot in 2023 goedgekeurd, gezien de uitzonderlijke situatie die door de regionale context in de Zwarte Zee is ontstaan. Die maatregel moet in Unierecht worden geïmplementeerd. De uit die onderbenutting voortvloeiende vangstmogelijkheden moeten worden verdeeld op basis van de respectieve bijdrage van elke lidstaat aan de onderbenutting, zonder dat de bij Verordening (EU) 2024/259 vastgestelde verdeelsleutel voor de jaarlijkse toewijzing van de TAC’s wordt gewijzigd.
De in deze verordening vermelde vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad(5), en met name de artikelen 33 en 34 van die verordening betreffende de registratie van de vangsten en de visserij-inspanningen, respectievelijk de melding van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve moet worden nader worden bepaald welke codes de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens met betrekking tot de aanlandingen van onder deze verordening vallende bestanden aan de Commissie toezenden.
Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad(6) voorziet in aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van TAC’s en quota, onder meer uit hoofde van de artikelen 3 en 4, en in flexibiliteitsbepalingen voor voorzorgs- en analytische TAC’s. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s op basis van met name de biologische bestandssituatie bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 van die verordening niet gelden. Daarnaast voorziet artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 nog in een andere vorm van jaarflexibiliteit voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen wordt belemmerd door buitensporige flexibiliteit en de bestandssituatie daardoor verslechtert, moet derhalve expliciet worden bepaald dat de jaarflexibiliteit waarin de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 voorzien, en de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet, niet cumulatief van toepassing zijn. Tot slot moet de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet, waar nodig worden uitgesloten op basis van de biologische bestandssituatie.
Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2025. Gezien de urgentie moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan,