Home

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt

Publicatieblad Nr. C 295 van 22/10/1994 blz. 0001


Advies over het Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt (94/C 295/01)

De Commissie heeft op 18 november 1993 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het "Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt".

De Afdeling voor milieu, volksgezondheid en consumentenvraagstukken, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 mei 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Ataíde Ferreira.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 316e Zitting (vergadering van 1 juni 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Na een eerste mededeling over de consument en zijn verhaalsmogelijkheden die op 4 januari 1985 in de vorm van een Memorandum aan de Raad werd voorgelegd (1) en een aanvullende mededeling op 7 mei 1987 (2), heeft de Commissie besloten een Groenboek op te stellen over de verhaalsmogelijkheden van de consument en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt. Dit Groenboek is gepresenteerd op 11 november 1993 en zal hieronder "het Groenboek" worden genoemd. De Commissie wil met dit document een "discussie op gang brengen tussen alle belanghebbenden aan de hand van de lijnen die in dit Groenboek zijn geschetst".

1.2. Het initiatief van de Commissie is dus ongetwijfeld nuttig, temeer daar het samenvalt met de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht waarin duidelijk gestalte is gegeven aan een consumentenbeleid dat die naam verdient (huidig artikel 129 A van het Verdrag van Rome) en waarin samenwerking op het gebied van justitie (artikel K van het Verdrag van Maastricht) één van de bouwstenen van de Europese Unie vormt.

Voorts moet worden opgemerkt dat het document van een uitstekende technische kwaliteit is. Dit geldt zowel voor de verzamelde informatie als voor de analyse en de conclusies.

1.3. Het Groenboek heeft specifiek betrekking heeft op de verhaalsmogelijkheden van de consument en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt, en geeft een juist beeld van de achtergrond waartegen deze problematiek gezien moet worden, te weten :

- het belang van verhaalsmogelijkheden die één van de essentiële voorwaarden vormen voor het Europees burgerschap;

- de absolute noodzaak een gemeenschappelijke justitiële ruimte te scheppen als onderdeel van de daadwerkelijke totstandkoming van de interne markt.

1.4. Niettemin moet worden opgemerkt dat het Groenboek :

a) niet volledig gebruik maakt van de nieuwe juridische grondslagen van het Verdrag van Maastricht bij de behandeling van bovengenoemde kwesties;

b) de definitie en theoretische kwalificatie van de onderwerpen niet nader uitwerkt en geen systematische indeling geeft op basis van uniforme criteria, maar opteert voor een pragmatische aanpak van onderwerpen die vooral gemakshalve of uit politieke overwegingen worden samengevoegd;

c) uitsluitend een discussiedocument is en geen voorstellen bevat voor een actieprogramma van de Commissie of voor concrete gemeenschappelijke dan wel geharmoniseerde maatregelen die in de toekomst door de lid-staten afzonderlijk of door de Europese Unie genomen kunnen worden.

Deze lacunes, die heel gewoon zijn in een Groenboek, hebben te maken met het feit dat de Commissie het niet nodig heeft geacht nu reeds een Witboek in te doenen met passende voorstellen over de mogelijkheden om het in het Groenboek gedemonstreerde kapitaal aan ervaring te verzilveren.

2. Juridisch kader

2.1. Toegang tot recht in het algemeen

2.1.1. Toegang tot de rechtspraak is een onderdeel van toegang tot het recht; dit wordt terecht beschouwd als een van de grondrechten van de burger en als zodanig vermeld in het ontwerp van grondwet voor de Europese Unie, dat onlangs door het Europees Parlement in behandeling werd genomen (1).

Burgers hebben niet alleen recht op een toegankelijke, snelle en efficiënte rechtspraak - kortom, een rechtvaardige rechtspraak -, maar ook op kennis van het recht.

De rechtspraak berust op het recht; het recht is de logische en etische basis waarop de rechtspraak steunt.

2.1.2. Onder toegang tot het recht vallen vragen als juridische voorlichting en rechtsbescherming. Bij deze bescherming gaat het vooral om juridisch advies en rechtsbijstand, d.w.z. gewone en kosteloze bijstand, alsmede om de verdediging van collectieve en algemene belangen die het midden houdt tussen rechtsbescherming en georganiseerde verdediging van rechten.

2.1.3. Vereenvoudiging van gerechtelijke procedures en/of invoering van buitengerechtelijke procedures voor het slechten van geschillen vullen elkaar aan wanneer het gaat om de georganiseerde verdediging van rechten.

Bij vereenvoudiging van de juridische procedures moet tevens worden gedacht aan gespecialiseerde rechtbanken, speciale procedures naar gelang van de aard van het geschil en vereenvoudiging van de gebruikelijke procedureformaliteiten onder bepaalde omstandigheden. Evenzo zou de discussie over buitengerechtelijke procedures moeten gaan over de verschillende mogelijkheden om geschillen te slechten via administratieve procedures of arbitrage.

2.1.4. Deze kwesties gaan overigens veel verder dan consumentenvraagstukken en -geschillen. Zij zijn niet alleen van belang voor de consument, maar ook voor bedrijven zelf, met name het MKB, omdat hierdoor een vrediger klimaat met minder latente geschillen in hun betrekkingen met contractanten wordt geschapen, waarbij deze bedrijven alleen maar welvaren.

Het is overigens jammer dat de Commissie in deze discussie niet andere soortgelijke situaties aan de orde stelt waarin zich vergelijkbare en even ernstige problemen voordoen, zoals b.v. op het gebied van milieubescherming. De Commissie heeft nog steeds niet kunnen besluiten tot een horizontale analyse van de diverse aspecten van het Gemeenschapsbeleid dat zij voert.

2.1.5. Het Comité heeft zich over deze kwesties overigens al kunnen uitspreken in zijn advies over "De voltooiing van de interne markt en consumentenbescherming" van 26 september 1991 (2). In dit advies pleitte het voor een globale horizontale aanpak door alle diensten van de Commissie (par. 4.1).

Met name ten aanzien van de toegang tot het recht en de rechtspraak verwijst het Comité naar de duidelijke standpunten die het heeft ingenomen in zijn adviezen over "Het Europa van de burgers" van 23 september 1992 (3), "De consument en de interne markt" van 24 november 1992 (4) en over het werkdocument van de Commissie "Voor een strategisch programma over de binnenmarkt" van 22 september 1993 (5).

2.1.6. De discussiepunten die het onderhavige thema oproept, kunnen worden samengevat zoals aangegeven op blz. 3.

2.2. Consumentengeschillen

2.2.1. Het algemene probleem van toegang tot recht en rechtspraak in alle bovengenoemde facetten krijgt bijzondere betekenis wanneer het gaat om de betrekkingen met consumenten, vanwege de bijzondere positie die een van beide partijen, namelijk de consument, inneemt. Dit is overigens duidelijk naar voren gebracht in de derde Europese conferentie over de verhaalsmogelijkheden van de consument die op 21, 22 en 23 mei 1992 in Lissabon is gehouden (6).

Zo zal de definitie van het begrip consument bepalend zijn voor de definitie van het begrip consumentengeschil waarbij een of meer consumenten betrokken zijn.

GRAPH

2.2.2. Het Comité vindt dan ook dat de traditionele definitie van de consument die in de eerste teksten van de Gemeenschap over het consumentenbeleid gebruikt werd, zonder meer in ere moet worden hersteld. In deze teksten wordt de consument gedefinieerd als een natuurlijk persoon die deel uitmaakt van een speciale betrekking waarbij hij met het oog op eindgebruik voor zichzelf of voor zijn familie in ruime zin goederen of (ook openbare) diensten verwerft, meestal van essentieel belang, die geleverd of verstrekt worden door een deskundige in het kader van zijn specifieke beroepsactiviteit, of door de overheid in het kader van haar openbare-dienstverlening.

Ook het begrip "consumentengeschil" verdient een aparte juridische regeling, vanwege de relatieve spanning tussen kosten en moeite waarmee de geschillenbeslechting gepaard gaat en vanwege de vrij beperkte economische inzet (meestal wordt hiervoor de term "kleine geschillen" gebezigd).

2.2.3. Om deze en eerder genoemde redenen blijft het Comité bij het sinds jaren gehuldigde standpunt dat er een speciale regeling moet komen voor de al dan niet justitiële rechtsbescherming van de consument en voor de slechting van consumentengeschillen (kleine geschillen).

Tegelijk zou zo`n speciale regeling ook de verstrekkers van goederen en diensten, met name kleine en middelgrote handelsondernemingen, ten goede komen omdat geschillen over goederen- en dienstentransacties met consumenten dan snel, duidelijk en goedkoop kunnen worden opgelost.

2.3. Communautaire dimensie van de problematiek

2.3.1. De lid-staten hebben op diverse niveaus in wisselende mate aandacht besteed aan en oplossingen trachten te vinden voor al deze kwesties, die in communautair opzicht bijzonder belangrijk zijn geworden.

De uitbreiding van de juridische betrekkingen, in het bijzonder met consumenten, was dan ook niet alleen een logisch gevolg van, maar werd ook speciaal gestimuleerd door de voltooiing van de interne markt.

In een ruimte zonder grenzen is de kans op grensoverschrijdende conflicten uiteraard ook groter. Zoals het Groenboek terecht aangeeft, vloeit deze paradox voort uit het feit dat de verwezenlijking van de interne markt niet gepaard is gegaan met gelijktijdige invoering van een Europese justitiële ruimte.

2.3.2. Tot de primaire vragen die bijzonder belangrijk zijn op EG-niveau en speciale aandacht verdienen horen :

2.3.2.1. Juridische voorlichting

Bij het regelen van rechtsverhoudingen leidt de verscheidenheid van potentieel confligerende materiële rechtssystemen, die elk hun eigen aanknopingspunten hebben, tot complexe problemen op het vlak van het internationaal privaatrecht, of het nu gaat om de bepaling en de interpretatie van de toepasselijke wet, dan wel de definitie van de begrippen zelf (verwijzing en kwalificatie). Een en ander heeft tot gevolg dat het recht steeds ontoegankelijker wordt voor de burger en meer bepaald de consument.

2.3.2.2. Rechtsbescherming

2.3.2.2.1. Meer nog dan voor het materieel recht - waar door de Gemeenschap althans gewerkt wordt aan harmonisatie of tenminste onderlinge erkenning om de gevolgen van de verschillen in rechtsorde tot een minimum terug te brengen - geldt het bovenstaande voor het formeel of procesrecht.

Elk nationaal burgerlijk procesrecht of handelsprocesrecht heeft zijn eigen regels inzake internationale rechterlijke bevoegdheid en procesvoering (procesvormen, termijnen, kosten, proceshandelingen, taal, enz.), die nu eens in positieve, dan weer in negatieve zin tegenstrijdig en vaak confligerend zijn. Daarom moet de rechtsbescherming van de burgers in die gevallen verbeterd worden; dit geldt zowel voor juridisch advies als voor rechtsbijstand (eigenlijke rechtsbijstand en kosteloze rechtsbijstand).

2.3.2.2.2. Daar komt nog bij dat maatschappelijke en collectieve belangen niet in elke rechtsorde op adequate en efficiënte wijze beschermd worden of, wanneer dit wel zo is, dat burgers uit derde landen zich hiervan theoretisch of althans feitelijk verstoken achten omdat zij in rechte vertegenwoordigd moeten worden volgens de traditionele criteria inzake "procesbevoegdheid".

2.3.2.2.3. Het Comité vindt dat hier een eerste, zij het kleine stap zou moeten worden gezet naar een wenselijke harmonisatie van de voorwaarden waaronder consumenten en hun organisaties in de verschillende rechtsstelsels aanspraak kunnen maken op rechtsbescherming in haar diverse aspecten. Hiertoe zou kunnen worden volstaan met eenvoudige gelijkluidende regels voor kostenvrijstelling en kosteloze rechtsbijstand.

2.3.2.2.4. Het Comité erkent en bevestigt voorts de noodzaak van een algemene communautaire regeling waarbij consumentenorganisaties voor elke nationale of zelfs communautaire rechter ter verdediging van collectieve en/of maatschappelijke belangen kunnen optreden. Wel vindt het Comité dat binnen de nationale rechtsstelsels moet worden uitgemaakt onder welke voorwaarden een consumentenorganisatie daartoe bevoegd is; deze voorwaarden zouden dan onderling erkend moeten worden. Dit standpunt ligt in de lijn van hetgeen het Comité reeds naar voren heeft gebracht in het ontwerp-advies over de "Mededeling van de Commissie en de Raad en het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité : Groenboek inzake herstel van milieuschade" (doc. COM(93) 47 def.), par. 4.2.1 (1); de erkenning van actieve procesbevoegdheid moet echter steeds afhankelijk blijven van de voorafgaande toekenning van rechtspersoonlijkheid naar het recht van de staat van oorsprong.

2.3.2.3. Grensoverschrijdende consumentenconflicten

2.3.2.3.1. Genoemde situatie is bijzonder problematisch wanneer het gaat om grensoverschrijdende consumentengeschillen, omdat dan naast de typische kenmerken die op nationaal niveau vallen waar te nemen in verband met de bijzondere positie van de consument ook nog speciale moeilijkheden opduiken in verband met de afstand, het taalgebruik en de uiteenlopende gebruiken van de partijen, de justitiële of administratieve instanties en zelfs de betrokken belangenorganisaties (consumentenverenigingen, openbare instanties voor consumentenbescherming, enz.), afgezien dan nog van de onvermijdelijke kosten.

2.3.2.3.2. Hoewel door middel van verdragen, met name het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 en het Verdrag van Lugano van 16 september 1988 over de rechterlijke bevoegdheid en het Verdrag van Rome van 19 juli 1980 over de regeling van wetsconflicten inzake verbintenissen uit overeenkomst al een hele weg is afgelegd naar de vorming van een "Europese justitiële ruimte", kan een en ander vaak niet volstaan om de voornaamste problemen afdoende op te lossen (2).

Ten eerste omdat er voor de regeling van wetsconflicten t.a.v. niet-contractuele verbintenissen nog helemaal geen sprake is van harmonisatie; vervolgens omdat de uitbreiding van de beginselen van het Verdrag van Brussel tot de EVA-landen (via het Verdrag van Lugano) niet gepaard is gegaan met een identieke verruiming van de beginselen van het IPR-Verdrag; tenslotte omdat er wegens de geldende beperkingen (artt. 27 en 33 e.v. van de Verdragen van Brussel en Lugano) nog lang geen sprake is van een werkelijk vrij verkeer bij de erkenning of tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken.

2.3.2.3.3. Voorts is het Verdrag van Brussel niet van toepassing op verbodsacties ("vorderingen tot staking") of op strafzaken die, wanneer het consumentengeschillen betreft, niet zelden onlosmakelijk verbonden zijn met civielrechtelijke vraagstukken; bovendien is het volstrekt denkbeeldig dat bij bewarende maatregelen de exequatur-procedure toegepast wordt.

2.3.2.3.4. Hierbij komt nog dat ondanks het Protocol van Luxemburg van 3 juli 1971, dat het Hof van Justitie van de Gemeenschappen specifieke bevoegdheid geeft om het Verdrag van Brussel uit te leggen (wat het Hof ook vaak heeft gedaan), heel wat geschillen, zowel ten aanzien van de kwalificatie van aanhangige zaken als van de uitlegging van het toepasselijke recht, nog altijd door de nationale rechter kunnen worden beslecht.

2.3.2.3.5. Het gaat hier volgens het Comité dan ook om een terrein dat zich bij uitstek leent om een nieuw stapje te zetten naar de vaststelling van geharmoniseerde procedures voor de beslechting van deze speciale geschillen, waarin verschillende nationale rechtsstelsels onvermijdelijk tegenover elkaar komen te staan; het voordeel hierbij is dat nu al lering kan worden getrokken uit de proefprojecten die zowat overal aan de gang zijn.

2.3.2.3.6. Mocht deze methode bij gebrek aan politieke wil teveel moeilijkheden opleveren, dan verzoekt het Comité de lid-staten als alternatief verder te werken aan verdragsrechtelijke regelingen die de lacunes opvullen en het bestaande systeem vervolmaken, zodat de legitieme verwachtingen van de Europese burger en met name de consument worden ingelost.

3. Stand van zaken en vooruitzichten in de lid-staten

Zowel doc. COM(84) 692 def. als het Groenboek (COM(93) 576 def.) van de Commissie geven nauwkeu-rig de antwoorden van de lid-staten op de diverse vragen weer (1).

Op deze beschrijving wordt hier niet nader ingegaan, maar in genoemde documenten wordt echter ook de ontwikkeling tussen 1984 en 1993 getekend.

3.1. Gerechtelijke procedures

Wat de gerechtelijke procedures betreft, kan de ontwikkeling in de volgende krachtlijnen worden geschetst :

3.1.1. Grote vereenvoudiging van de procesgang

3.1.1.1. De vereenvoudiging van de procesgang blijkt vooral uit het volgende :

a) de formaliteiten worden tot een minimum beperkt;

b) er wordt afgezien van de verplichte inschakeling van een advocaat, zonder dat de rechten van de verdediging en het beginsel van de behandeling op tegenspraak in het gedrang komen;

c) de procestermijnen worden ingekort;

d) de waarborgen inzake informele interventie worden versterkt;

e) de poging tot minnelijke schikking wordt verplicht gesteld;

f) de bewijslast wordt verlicht (2);

g) de rechter krijgt meer bevoegdheden inzake evaluatie van de bewijsvoering en bij de toepassing van de wet (beslissing naar billijkheid);

h) rechterlijke beslissingen kunnen gemakkelijker ten uitvoer worden gelegd en bewarende en verbodsmaatregelen kunnen gemakkelijker worden uitgesproken.

3.1.1.2. Algemene grondslag van deze procedurele vereenvoudiging is echter niet zozeer de aard van het geschil, met name het consumentengeschil, maar veeleer het feit dat de eis op een beperkt economisch belang steunt of, anders gezegd, dat de vereenvoudiging vooral voordelen biedt omdat slechts relatief geringe economische belangen in het geding zijn. Maar ook hier is er volstrekt geen eenvormigheid, wat duidelijk blijkt uit het overzicht in punt III.A.1.a van het Groenboek : "kleine geschillen" worden namelijk gedefinieerd volgens kwantitatieve criteria die resulteren in een verhouding van 1 tot 100!

3.1.2. Speciale procedures voor consumentengeschillen

3.1.2.1. Ierland is de enige lid-staat met speciale procesregels voor de beslechting van consumentengeschillen, met als voornaamste kenmerken :

a) verplichte voorafgaande bemiddeling;

b) grote eenvoud;

c) speciale rechtsbijstand voor de consument tijdens het proces;

d) verplichte poging tot minnelijke schikking.

3.1.2.2. In het kader van door de Commissie gefinancierde proefprojecten zijn bij twee Franse gerechten (Dijon en Le Creusot) speciale procedures voor consumentengeschillen ingevoerd, die in het Groenboek beschreven staan.

3.1.3. Bijzonder gerecht

3.1.3.1. Behalve het Verenigd Koninkrijk (Restrictive Practices Court) heeft geen enkele lid-staat de instelling van speciale gerechten voor de beslechting van consumentengeschillen overwogen.

3.1.3.2. Wel hebben diverse lid-staten speciale lagere rechtbanken opgericht, die normaal bij de procedurele vereenvoudiging betrokken worden en die een beperkte bevoegdheid hebben, dus uiteraard ook voor alle consumentengeschillen (Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Portugal).

3.1.4. Collectieve-belangenbehartiging

3.1.4.1. In sommige lid-staten kunnen maatschappelijke of collectieve belangen in rechte algemeen door openbare instanties zoals een ombudsman (Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland) of de betrokken representatieve verenigingen of organisaties behartigd worden, dan wel door representatieve groepen in specifieke gevallen, vooral bij verbodsacties over algemene of bijzondere kwesties, zoals geoorloofde clausules, consumentenkrediet, financiële diensten, misleidende reclame, oneerlijke mededinging, enz. (Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Griekenland, Luxemburg, Nederland, België, Portugal).

3.1.4.2. In elke lid-staat kunnen deze organisaties of verenigingen voor de maatschappelijke en collectieve belangen van de consument opkomen, hetzij (in een minderheid van de lid-staten) voor alle gevallen, hetzij (overal elders) voor bepaalde gevallen of onder bepaalde voorwaarden.

3.1.5. Verbodsacties

3.1.5.1. In alle lid-staten kunnen representatieve consumentenverenigingen of -organisaties in rechte preventief de stopzetting eisen van oneerlijke of ongeoorloofde praktijken, zoals oneerlijke clausules of bedriegelijke reclame.

3.1.6. Tenuitvoerlegging van "buitenlandse" beslissingen

3.1.6.1. Ten slotte kent elke lid-staat zijn eigen vorm van erkenning van eindbeslissingen in geschillen die voor buitenlandse gerechten zijn aangebracht, ook wanneer dit gerechten van een lid-staat van de Europese Unie zijn, en zelfs als het internationaal verdragsrecht, met name het Verdrag van Brussel, van toepassing is.

3.2. Buitengerechtelijke procedures

3.2.1. Niet-verplichte procedures (1)

3.2.1.1. Verschillende lid-staten geven toe dat hun rechterlijk bestel onvoldoende of slechts weinig toegesneden is op de beslechting van consumentengeschillen, en hebben hun toevlucht genomen tot "vrijwillige" of niet-verplichte procedures die zeer verscheiden zijn naar hun aard en naar de consequenties van de uitspraak (Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, België, Portugal, Verenigd Koninkrijk).

3.2.1.2. Dit probleem wordt meestal per sector geregeld; de meeste procedures van die aard komen voor in de sector diensten, met name de financiële diensten, maar ook in een aantal belangrijke openbare diensten.

3.2.1.3. De meest gebruikte procedures zijn de bemiddeling en de poging tot minnelijke schikking; uiteindelijk kunnen de partijen zich alsnog tot de rechter wenden. Gewoonlijk gaat het dus om een voorafgaande procedure of om de inleidende fase van een andersoortige gerechtelijke procedure.

3.2.1.4. Deze regelingen zijn echter zo verschillend dat er amper gemeenschappelijke kenmerken aan te duiden zijn.

3.2.2. Arbitrage

3.2.2.1. Als alternatief voor gerechtelijke beslechting van consumentengeschillen is men in diverse lid-staten steeds vaker een beroep gaan doen op arbitrage.

Hoewel arbitrage in het gerechtelijk bestel van de meeste Europese landen van oudsher gehanteerd wordt om zowel interne als grensoverschrijdende geschillen op te lossen, is het binnenlandse gebruik ervan buiten de strikt commerciële sfeer zeer beperkt gebleven.

3.2.2.2. Onlangs echter hebben verscheidene lid-staten - met name algemeen geldend in Portugal en Spanje, en voor specifieke sectoren en aangelegenheden in Italië en het Verenigd Koninkrijk - projecten op touw gezet om consumentengeschillen via geïnstitutionaliseerde arbitrage te beslechten.

3.2.2.3. Uit de beschrijving van het Portugese systeem in het Groenboek vallen de algemene kenmerken en de voordelen van deze projecten af te leiden, die het succes ervan in Portugal hebben bepaald.

De voornaamste kenmerken zijn :

a) volledig kosteloze procesgang;

b) zeer eenvoudige en snelle procesvoering;

c) verplichte voorafgaande bemiddeling en poging tot minnelijke schikking door gespecialiseerde juristen, die dan ook het proces voorbereiden;

d) de ruimere onderzoeksbevoegdheid van de beslissende instantie (altijd een beroepsrechter) en de mogelijkheid om recht te spreken "ex aequo et bono";

e) volledige gelijkstelling van arbitrale uitspraken met rechterlijke beslissingen, ook ten aanzien van de latere gedwongen tenuitvoerlegging, die door een gerecht moet gebeuren en kosteloos is;

f) het institutionele of permanente karakter van de arbitrage, die technisch deskundig ondersteund wordt;

g) de mogelijkheid dat beroepsbeoefenaars zich algemeen bij het systeem aansluiten voor de beslechting van alle toekomstige geschillen waarbij zij betrokken worden;

h) de vlotte beslechting grensoverschrijdende consumentengeschillen die zich in Portugal voordoen;

i) de relatief lage kosten van het systeem, die niet volledig door de staat gedragen worden.

3.3. Proefprojecten

3.3.1. Naast het proefproject voor de arbitrale beslechting van consumentengeschillen in Portugal wordt in het Groenboek een opsomming en beschrijving gegeven van al dan niet door de EG gesteunde projecten die in de lid-staten al voltooid of nog aan de gang zijn, nl. te Machienne-au-Pont en Deinze in België, de drie lopende projecten inzake voorlichting en juridisch advies in Duitsland, de vier juridische adviesbureaus in Griekenland, het proefproject van Dijon-Le-Creusot in Frankrijk, de "Consumer Personal Service" in Ierland, de centra voor juridische voorlichting van de consument te Milaan en Forli in Italië en het project te Dundee in Schotland.

3.3.2. De onderlinge vergelijking wordt echter bemoeilijkt door het grote aantal uiteenlopende initiatieven, vooral omdat er geen objectieve beoordelingscriteria voorhanden zijn.

3.3.3. Het is echter wel duidelijk dat er al een bonte reeks nationale, soms complementaire, proefprojecten bestaat, en daarom vindt het Comité dat de discussie over het Groenboek moet worden aangegrepen om een stand van zaken op te maken en de voor- en nadelen van de diverse projecten in kaart te brengen, zodat conclusies kunnen worden getrokken als leidraad voor toekomstige experimenten.

Een voor de hand liggende conclusie wordt door het Groenboek zeer terecht getrokken in het hoofdstuk "Bijstand voor juridisch advies en kosteloze rechtsbijstand" (Punt III.C.1).

3.3.4. In plaats van her en der proefprojecten op te zetten, zou men deze problematiek beter behandelen tijdens openbare hoorzittingen in het kader van de discussie die het Groenboek op gang wil brengen; de resultaten ervan kunnen voor de Commissie trouwens van onschatbare waarde zijn bij het uitstippelen van haar toekomstige beleid.

3.4. Nationale beslechting van grensoverschrijdende consumentengeschillen

3.4.1. Hoewel consumentengeschillen zich begripsmatig onderscheiden van andere geschillen en ze dus zowel in materieel opzicht als op het stuk van gerechtelijke of buitengerechtelijke procedures voor een aparte behandeling in aanmerking komen, en aangezien onder de grensoverschrijdende geschillen de consumentenzaken dermate belangrijk zijn dat ze bijzondere aandacht en zorg vereisen - de snelheid en doeltreffendheid waarmee ze beslecht worden, kan immers de totstandbrenging en verdere ontwikkeling van de interne markt bepalen - moet nu bekeken worden hoe en volgens welke civiel- of handelsrechtelijke procesregels deze geschillen in elke lid-staat beslecht worden.

3.4.2. Het Groenboek geeft wel een strikte definitie van het begrip "grensoverschrijdend geschil" en een uitputtende opsomming van de specifieke en de extra moeilijkheden die zich in dit verband meestal voordoen, maar vermeldt nergens hoe en met welke resultaten dit soort geschillen in elke lid-staat beslecht zijn, zodat niet te beoordelen valt in hoeverre de huidige regelingen volstaan om het probleem op te lossen.

4. Mogelijke communautaire beleidslijnen

4.1. Beginselen en beperkingen

4.1.1. Tegenover het verbod op eigenrichting - niemand mag zichzelf met geweld recht verschaffen behalve wanneer en voor zover de wet zelf dat toestaat - staat dat de erkenning van een recht steeds voor de rechter moet kunnen worden afgedwongen : dit grondbeginsel van alle rechtsstelsels in de Gemeenschap is als zodanig in de communautaire rechtsorde verankerd.

Het hele procesrecht steunt op dit grondbeginsel.

4.1.2. Volkomen terecht wordt daarom in het Groenboek, in een overigens lofwaardig en helder betoog, het verband tussen materieel recht en beroepsmogelijkheden uiteengezet (punt III.D.I).

In sterkere mate nog geldt dit voor de conclusie dat de lid-staten dit verband tussen rechten en beroepsmogelijkheden in hun rechtssysteem daadwerkelijk gestalte moeten geven en dat de Commissie van de lid-staten kan eisen dat zij daartoe de nodige maatregelen treffen.

4.1.3. Maar blijkens de recentste in het Groenboek geciteerde rechtspraak van het Hof van Justitie, en ook oudere arresten van het Hof (1) wordt thans algemeen aanvaard dat de Europese Gemeenschap geen subsidiaire, maar een eigen procesrechtelijke bevoegdheid heeft, en zij op eigen initiatief niet alleen beslissingen t.a.v. het bevoegde gerecht kan vaststellen, maar ook kan voorzien in beroepsmogelijkheden of procedures voor de beslechting van geschillen.

Dit geldt niet alleen in het extreme geval dat er geen nationale voorschriften bestaan, maar ook wanneer blijkt dat die voorschriften niet volstaan om de betrokken rechten doeltreffend te beschermen.

Het beste voorbeeld hiervan zijn de drie richtlijnen (overheidsopdrachten voor diensten, beroepsprocedures bij het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, misleidende reclame) die in punt III.D.2, eerste, tweede en derde alinea van het Groenboek (COM/93/576 def.) zijn opgesomd, waarbij gereleveerd moet worden dat hiervoor ander-maal artikel 100 A van het Verdrag van Rome als enige rechtsgrond is genoemd (2).

4.1.4. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht is echter een nieuwe juridische basis gelegd voor een communautair optreden inzake consumentenbescherming, nl. artikel 129 A van het Verdrag van Rome, waarvan de mogelijkheden verkend moeten worden.

4.1.5. Hiervan rept het Groenboek, dat weliswaar eerst van 16 november dateert (COM(93) 576 def.), maar natuurlijk al veel eerder werd opgesteld, met geen woord.

4.1.6. Toch dient men te beseffen hoezeer de Commissie met het nieuwe artikel 129 A van het Verdrag van Rome haar positie heeft versterkt en vooral hoe zij naast de gewone maatregelen voor de verdere totstandbrenging van de interne markt op grond van artikel 100 A, andere specifieke acties ter ondersteuning en aanvulling van het nationale beleid kan opzetten, ten einde de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van de consument te beschermen en een adequate voorlichting te garanderen.

4.1.7. In dit verband moet het niet alleen duidelijk zijn dat de keuze van deze rechtgrond steeds ondergeschikt zal blijven aan het algemene subsidiariteitsbeginsel - in laatste instantie zal de correcte toepassing hiervan steeds door het Hof van Justitie worden getoetst -, maar evenzeer dat, mocht er een terrein bestaan waarop het juridisch volstrekt onmogelijk is algemeen noodzakelijk geachte doelstellingen niet enkel in voldoende mate, maar volledig te verwezenlijken, tenzij dit langs communautaire weg geschiedt, juist de beslechting van grensoverschrijdende consumentengeschillen en de rechtstreeks daarmee verwante aangelegenheden een dergelijk terrein vormen.

4.1.8. Het Comité is dan ook van mening dat de Commissie tegen deze achtergrond alle consequenties en mogelijke beperkingen van de toepassing van artikel 129 A van het Verdrag van Rome in dit specifieke geval moet nagaan en daartoe het juridische karakter van dat artikel grondig moet bestuderen.

4.1.9. Een andere, meer algemene consequentie van de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht betreft de hele problematiek van de toegang tot het recht en meer in het algemeen tot de justitie in al haar aspecten, zulks ingevolge artikel K over de samenwerking in justitiële en binnenlandse aangelegenheden.

4.1.10. Meer bepaald artikel K.1, lid 6, over de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, artikel K.3.1, waarbij een procedure voor samenwerking met het oog op de coördinatie van het optreden van de lid-staten wordt ingesteld, en artikel K.3.2, waaraan de Commissie het recht ontleent om op dit bepaalde terrein initiatieven voor de vaststelling van gemeenschappelijke standpunten of zelfs een gemeenschappelijk optreden te nemen, bieden nieuwe, ongekende mogelijkheden om, ook door middel van overeenkomsten en onverminderd artikel 220 van het Verdrag van Rome, het procesrecht van de lid-staten steeds verder en breder te harmoniseren en de oorspronkelijke, directe en manifeste doelstellingen van de tekst zelf van het Verdrag van Maastricht ver voorbij te streven.

4.1.11. In dit verband roept het Comité de regeringen van de lid-staten op tot verdere verkenning van alle mogelijkheden die artikel K van het Verdrag van Maastricht biedt, met name op het stuk van de versterking en verbetering van de wijze waarop de Europese burgers en in het bijzonder de consumenten toegang kunnen krijgen tot het recht en de rechtspraak, zodat een steeds grotere gelijkheid, duidelijkheid en zekerheid bij de rechtsbedeling bewerkstelligd wordt en aldus de grondslag gelegd wordt voor de uiteindelijke vorming van één enkele justitiële ruimte.

4.2. Middelen en instrumenten

4.2.1. Een gemeenschappelijke justitiële ruimte

4.2.1.1. In het Groenboek wordt meermaals aangetoond en onderstreept dat de huidige tekortkomingen op de onderhavige gebieden hun oorsprong vinden in het feit dat de vorming van de interne markt en de openstelling van de grenzen voor personen en goederen niet gepaard is gegaan met de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte (1).

Het is namelijk vanuit principieel oogpunt op zijn minst absurd te noemen dat bedrijven overal in de Gemeenschap kunnen verkopen en dat de consument, die vrijheid van beweging en vestiging geniet, overal tot kopen wordt aangezet, zonder dat hij in geschillen over zulke transacties, ongeacht waar deze verricht worden en waar hij woont of zich bevindt, juridisch op voet van volstrekte gelijkheid behandeld wordt.

4.2.1.2. Dit idee is trouwens niet nieuw; het is terug te vinden in diverse in het Groenboek zelf vermelde documenten, met name het verslag Sutherland (2) en de desbetreffende mededeling van de Commissie aan de Raad en het EP (3), het werkdocument van de Commissie "Een strategisch programma voor de interne markt" (punt 22), dat de bijlage vormt bij de mededeling van de Commissie aan de Raad en het EP "Efficiëntere werking van de interne markt" (4), en de mededeling van de Commissie aan de Raad "Een optimale benutting van de door de interne markt geboden kansen : strategisch programma" (5).

4.2.1.3. Voorts moet hier gewezen worden op de punten 9 en 11 van het rapport-BOOT over "De consument en zijn verhaalsmogelijkheden", vanwege het historische belang ervan en het feit dat de toen al gehuldigde opvattingen inmiddels ingang hebben gevonden. Dit rapport werd namens de juridische commissie van het Europees Parlement (doc. A 2-152/86 van 12 november 1986) over het desbetreffende memorandum van de Commissie (COM(84) 692 def.) uitgebracht; het leidde tot de resolutie van 12 maart 1987, waarin het Europees Parlement afwijzend reageert op de weigering van de Commissie om de lid-staten te verplichten hun procesrecht aan te passen, hoewel dit toch de beste manier is om de consument een adequaat en voldoende beschermingsniveau te garanderen (nr. 3).

4.2.1.4. Van zijn kant heeft het Economisch en Sociaal Comité het belang hiervan met klem gereleveerd in zijn reeds genoemde initiatiefadvies over "De voltooiing van de interne markt en de bescherming van de consument" (par. 5.4.2), "De consument en de interne markt" (par. 4.12), en zeer uitvoerig in de studie bij het desbetreffende rapport (deel IV), en voorts in de adviezen van 27 mei 1993 over het verslag-Sutherland (6) en van 22 september 1993 over het "Strategisch programma voor de interne markt" (7), met name par. 3.3.1, waarin staat "dat de Commissie krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie een initiatiefrecht heeft inzake de justitiële samenwerking tussen de lid-staten".

4.2.1.5. Maar zoals bekend, is de Raad niet erg te vinden voor een ingreep waarbij het civiele procesrecht van de verschillende lid-staten voorgoed geharmoniseerd wordt, althans in zo vergaande mate dat een en ander spoort met de vorming van één enkele justitiële ruimte. (8)

4.2.1.6. In dit advies wordt evenwel een aantal mogelijkheden aangegeven die in het Groenboek zijn geopperd en waarop volgens het Comité nader zou moeten worden ingegaan : het gaat hier om gevallen waarbij de harmonisatie op sectoraal niveau verdiept en uitgebreid zou kunnen en moeten worden.

4.2.1.7. Een van de gebieden waar volgens het Comité resoluut deze weg moet worden ingeslagen, is juist de vaststelling van gemeenschappelijke procedurele beginselen van de toegang tot het recht en de rechtspraak in grensoverschrijdende consumentenaangelegenheden; hiertoe moet de communautaire begrotingslijn voor rechtsbijstand op grote schaal bekendgemaakt en daadwerkelijk gebruikt worden.

Dit zou een eerste, zij het schuchtere stap zijn op een beperkt en weliswaar niet voor alle Europese burgers even belangrijk terrein, die hoe dan ook een zeer positieve bijdrage aan de effectieve voltooiing van de interne markt zou leveren.

4.2.2. Verdragsrechtelijk procesrecht

4.2.2.1. Een ander in het Groenboek correct geanalyseerd onderwerp heeft betrekking op de beperkingen en de moeilijkheden in verband met de toepassing van het procesrecht van verdragsrechtelijke oorsprong, meer bepaald inzake grensoverschrijdende consumentengeschillen, en vooral van de rechtsregels die voortvloeien uit het Verdrag van Brussel van 1968 en het Verdrag van Rome van 1980.

4.2.2.2. Al deze verdragen zijn bekrachtigd, maar dit neemt niet weg dat in de praktijk de toepasselijke rechtsstelsels door de diversiteit van aanknopingspunten sterk van elkaar kunnen verschillen, afgezien dan nog van het feit dat er steeds vertraging mogelijk is ten gevolge van het opwerpen van excepties van onbevoegdheid, en in verband met de vraag welk materieel recht van toepassing is, hetgeen van belang is voor de juridische kwalificatie van de tekst of de overeenkomst waarop de rechtsvordering feitelijk steunt; zoals in punt 2.3.2.3.2 gezegd, brengt een en ander mee dat eindbeslissingen in ogenschijnlijk eenvoudige geschillen een echt kluwen kunnen vormen, dat alleen doorgewinterde juristen kunnen ontwarren.

4.2.2.3. Niettemin is het Comité van oordeel dat zich hier grote mogelijkheden aandienen om langs verdragsrechtelijke weg steeds meer duidelijkheid en rechtszekerheid in consumentenzaken te scheppen, door begrippen nader te omschrijven, praktijken gelijk te trekken en vooral de werking van het gerechtelijk apparaat in alle lid-staten te vereenvoudigen, zodat de rechtsbedeling steeds sneller en efficiënter wordt; de Commissie moet hiertoe al haar middelen en bevoegdheden aanwenden.

4.2.3. Proefprojecten

4.2.3.1. De proefprojecten zijn natuurlijk uitermate waardevol, maar het is zeer de vraag of de Gemeenschap er zich niet ongeveer tien jaar lang achter heeft verscholen om geen duidelijk standpunt te moeten innemen.

4.2.3.2. Zoals opgemerkt in par. 3.3, kan de reeds opgedane ervaring voldoende bruikbare conclusies opleveren om communautaire gedragslijnen te bepalen en om in de praktijk over de hele Gemeenschap zo conform mogelijk op te treden.

4.2.3.3. Het Comité is dan ook van mening dat, gegronde uitzonderingen niet te na gesproken, het aantal proefprojecten niet uitentreuren moet worden uitgebreid, vooral niet als ze niet gestuurd worden door een pakket beginselen of gemeenschappelijke basisregels die uit de opgedane ervaring zijn gepuurd.

4.2.4. Geleidelijke harmonisatie van het nationale procesrecht in burgerlijke en handelszaken

4.2.4.1. Volgens het Comité zijn de juridische voorwaarden wel al vervuld om nu al voorstellen uit te werken tot harmonisatie van een aantal aspecten van het nationale procesrecht in burgerlijke en handelszaken.

Het Groenboek doet al een hele reeks voorstellen in die zin, die zonder meer nuttig zijn, ook al sluiten zij niet steeds naadloos aan bij de hier voorgestelde aanpak.

4.2.4.2. In dit verband zou het Comité de volgende voorstellen willen vermelden, die de Gemeenschap bijzonder ter harte zou moeten nemen :

a) de verbodsactie, een algemene en uniforme procedure ter voorkoming en stopzetting van als ongeoorloofd beschouwde praktijken in consumentenzaken, zulks ingevolge artikel 24 van het Verdrag van Brussel;

b) algemene erkenning van de bevoegdheid van consumentenverenigingen om overal in de Gemeenschap voor rechterlijke en buitengerechtelijke instanties als eiser op te treden ter behartiging van collectieve en maatschappelijke belangen, ongeacht de nationaliteit van de betrokkenen en die verenigingen of de plaats waar het geschil gerezen is;

c) de vaststelling van uniforme basisregels voor de rechtspleging bij collectieve en gezamenlijke acties in consumentenzaken;

d) de reeds genoemde gemeenschappelijke procesregels voor de beslechting van grensoverschrijdende consumentengeschillen die elke nationale rechterlijke instantie moet toepassen.

4.2.4.3. Deze vier punten zouden behandeld kunnen worden in een enkel rechtsinstrument, waarvoor zoals gezegd een basis of rechtsgrond in de huidige basisteksten van de EG en de EU te vinden is.

4.2.5. Uitbreiding en verbetering van de geschillenbeslechting in het kader van het communautaire consumentenrecht

4.2.5.1. Ten slotte moet de huidige communautaire rechtsorde zelf, waar de regels inzake procesbevoegdheid slechts weinig ruimte laten voor individuele rechtsvorderingen, grondig doorgelicht worden en moeten voorstellen tot wijziging ervan worden gedaan, zodat de consumenten individueel en, via hun representatieve organisaties, collectief in rechte kunnen optreden, met name voor het Gerecht van eerste aanleg; collectieve procesbevoegdheid die door de meest recente rechtspraak, zij het schoorvoetend, aanvaard wordt, zou aldus expliciet een plaats krijgen in de Europese justitiële ruimte.

4.2.5.2. Afgezien hiervan stelt het Comité nogmaals voor een aantal maatregelen te treffen die een beslissende bijdrage kunnen leveren tot verbetering van de situatie :

a) de Commissie moet worden aanbevolen stelselmatig rechtstreekse horizontale werking te verlenen aan de wetgeving waarmee het communautaire consumentenbeleid wordt ingevuld;

b) de Commissie moet ertoe worden aangezet de middelen en procedures voor toegang van de consumenten tot haar diensten te verbeteren, zodat deze haar kunnen bewegen tot procedures voor het Hof van Justitie op grond van art. 169 van het Verdrag van Rome.

4.2.6. Andere initiatieven

4.2.6.1. Met betrekking tot de andere, niet louter juridische initiatieven die het Groenboek aankaart, wordt de Commissie aangemoedigd haar aandacht op de volgende punten te blijven concentreren :

a) beschikbaarstelling van voldoende begrotingsmiddelen voor kosteloze rechtsbijstand in grensoverschrijdende procedures, waaraan meer bekendheid moet worden gegeven. Dit mag echter niet ten koste gaan van de steun aan consumentenorganisaties om ter zake op te treden;

b) de bevordering van de uitwerking van gedragscodes op communautair niveau, met aanbevelingen voor een aantal minimumcriteria, onverminderd de mogelijkheid om deze criteria indien nodig in een richtlijn op te nemen;

c) meer uitwisseling van informatie en ervaringen over de proefprojecten;

d) bevordering van de dialoog tussen consumenten en bedrijfsleven, waarvoor het komende consumentenforum model kan staan.

5. Bijdragen tot een actieprogramma en wetgevingsinitiatieven

5.1. De Commissie zou zich moeten beraden op de vraag of het wenselijk en dienstig is dat dit actieprogramma met name in de volgende maatregelen voorziet, waarbij het Comité geen aanspraak maakt op volledigheid :

a) Vaststelling en kritisch onderzoek van de middelen voor de beslechting van consumentengeschillen waarover het publiek in de lid-staten beschikt;

b) adequate voorlichting daaromtrent in alle lid-staten;

c) het aansporen van de lid-staten om, voortbouwend op de ervaringen met de proefprojecten, bemiddelings- en verzoeningsprocedures ter voorkoming van consumentengeschillen in te voeren, met name door steun te verlenen aan particuliere instellingen;

d) het opstellen van een uitvoerige vergelijkende studie van de kwalitatieve resultaten van de proefprojecten en vaststelling van de krachtlijnen van de systemen die het meest geschikt bevonden worden voor de beslechting van consumentengeschillen;

e) het bevorderen van publieke discussies tussen de verschillende instanties die betrokken zijn bij de problematiek van de toegang tot recht en rechtspraak - magistraten, advocaten, beroepsverenigingen, consumentenorganisaties en soortgelijke belangengroepen, vertegenwoordigers van de nationale ministeries van justitie - met name over het bewijsrecht;

f) opbouw van nationale netwerken van plaatselijke bureaus voor kosteloos of goedkoop juridisch advies, die met name juridische informatie moeten verstrekken over grensoverschrijdende geschillen die nog niet aan de rechter zijn voorgelegd (toepasselijk recht, rechtsmiddelen, gangbare praktijk in de lid-staten);

g) bestudering van de mogelijke invoering van een vrijwillige verzekering voor algemene rechtsbijstand in - met name grensoverschrijdende - consumentengeschillen, die door de consumenten of hun verenigingen wordt afgesloten;

h) het opzetten van een opleidingsprogramma voor magistraten en ambtenaren van het openbaar ministerie of vergelijkbare instanties en voor advocaten, maar ook voor deskundigen die belast zijn met de omzetting van het Gemeenschapsrecht, om ervoor te zorgen dat het nationale recht in de lid-staten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht uniform wordt toegepast;

i) het nemen van stimulerende maatregelen om de dialoog op voet van gelijkheid tussen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de consumenten en de betrokken autoriteiten te bevorderen en aldus de verschillende belangen met elkaar te verzoenen.

j) het aansporen van de ondernemingen of hun representatieve organisaties om speciale diensten voor de behandeling van consumentenklachten op te richten, waarbij de nadruk gelegd wordt op minnelijke schikking en geschillenpreventie.

5.2. Het Comité vindt voorts dat dringend een grondige studie moet worden gewijd aan de gebieden waarop de toegang van de consument tot de rechter specifieke moeilijkheden oplevert die op communautair niveau moeten worden aangepakt, en het verzoekt de Commissie met concrete voorstellen te komen, met name inzake :

a) de bevoegdheid van consumentenverenigingen om op basis van wederkerigheid in de lid-staten en voor het Hof van Justitie namens collectieve en maatschappelijke belangen als eiser te procederen en schadevergoeding te ontvangen, mits die verenigingen rechtspersoonlijkheid genieten en representatief zijn volgens de wet van de lid-staat waar zij gevestigd zijn;

b) een speciale regeling voor rechtshulp en kosteloze of goedkope rechtsbijstand in grensoverschrijdende geschillen, niet alleen tijdens het proces, maar ook in de voorafgaande fase.

5.3. Tot slot vindt het Comité dat de Commissie spoedig met de wetsvoorstellen moet komen op de volgende gebieden :

a) vaststelling van uniforme beginselen en procedures voor de processuele beslechting van grensoverschrijdende consumentengeschillen en voor verbodsacties;

b) vaststelling van basisregels voor harmonisatie op het stuk van collectieve en gezamenlijke vorderingen in grensoverschrijdende geschillen binnen de Gemeenschap.

6. Conclusies

Het comité

a) is verheugd over de publikatie door de Commissie van het Groenboek; het onderstreept de wenselijkheid van dit initiatief en wijst op de grote technische kwaliteit van dit doorwrochte werk;

b) deelt de bezorgdheid van de Commissie, zowel omtrent het communautaire deficit inzake toegang tot recht en rechtspraak - grondrechten in het Europa van de burger -, als omtrent het ontbreken van een gemeenschappelijke justitiële ruimte als essentieel ordenend instrument voor een doeltreffende werking van de interne markt en voor een verbetering van de kwaliteit, de efficiëntie en het concurrentievermogen van de economie;

c) betreurt evenwel dat de Commissie binnen het kader van haar specifieke bevoegdheden nog geen concrete maatregelen heeft aangegeven en met name geen gebruik gemaakt heeft van de nieuwe mogelijkheden die artikel 129 A van het Verdrag van Rome haar biedt, en hoopt dat zij met inachtneming van de in par. 5.1 opgenomen opmerkingen een nieuw actieprogramma uitwerkt;

d) verleent zijn uitgesproken steun aan het initiatief van de Commissie om over deze aangelegenheden een grondige discussie op gang te brengen, waarbij alle belanghebbende openbare en particuliere instanties en organisaties betrokken moeten worden;

e) is van mening dat de dialoog tussen openbare instanties, beroepsorganisaties en consumentenverenigingen moet worden bevorderd ten einde de verschillende belangen met elkaar te verzoenen en geschillen te voorkomen door de invoering van voluntaire geïnstitutionaliseerde bemiddelings- en verzoeningsprocedures te stimuleren;

f) is van oordeel dat, onverminderd de verdere verfijning en verbetering van de justitiële regelingen, bijzondere aandacht moet uitgaan naar institutionele scheidsrechterlijke procedures als alternatieve beslechting van consumentengeschillen;

g) beveelt de Commissie aan, de resultaten van de diverse proefprojecten op hun kwaliteit te toetsen en lessen te trekken uit de opgedane ervaring alvorens over te gaan tot een ongebreidelde uitbreiding van hun aantal;

h) is zich ervan bewust dat de juridische en politieke moeilijkheden die de Europese Unie thans doormaakt nauwelijks ruimte laten voor grote vooruitgang op de weg naar een algemene harmonisatie van de toegang tot de rechtspraak;

i) is echter van oordeel dat op beperkte terreinen, zoals grensoverschrijdende consumentengeschillen, kleine stappen kunnen worden gezet naar de gewenste harmonisatie van gebruiken en procedures, ten einde een algemene rechtsgelijkheid en een grotere zekerheid en doeltreffendheid bij de toepassing van het recht te garanderen;

j) raadt de Commissie daarom aan oog te hebben voor gebieden waarop zij volgens het Comité met concrete voorstellen zou moeten komen voor communautaire wetgeving als vermeld in par. 5.4;

k) dringt er tevens op aan dat de Commissie en de lid-staten het internationaal verdragsrecht over de beslechting van geschillen, met name de procedures van het Verdrag van Brussel, verder verfijnen, ook al is het zich ervan bewust dat de daadwerkelijke en snelle beslechting van grensoverschrijdende consumentengeschillen via het internationaal privaatrecht altijd een moeilijke opdracht zal blijven;

l) spoort de lid-staten daarom ertoe aan maximale inhoud te geven aan het bepaalde in artikel K van het Verdrag van Maastricht over de justitiële samenwerking;

m) verzoekt de lid-staten bijzondere aandacht te schenken aan hun nationale regelingen inzake toegang tot het recht en de rechtspraak in het algemeen, met name op het stuk van consumentengeschillen, en hiertoe zelf in eenvoudige en doeltreffende procedures te voorzien;

n) wijst in dit verband op het belang van collectieve vertegenwoordiging van maatschappelijke belangen en beklemtoont dat in elke lid-staat, en zelfs voor het Hof van Justitie, het recht van de representatieve consumentenverenigingen moet worden erkend om namens de betrokken belangen zowel in verbodsacties als schadeclaims als eiser op te treden.

Gedaan te Brussel, 1 juni 1994.

De Voorzitter

van het Economischen Sociaal Comité

Susanne TIEMANN

(1) Doc. COM(84) 692 def.

(2) Doc. COM(87) 210 def.

(3) Doc. PE 179.622 van 10. 2. 1994.

(4) PB nr. C 339 van 31. 12. 1991.

(5) PB nr. C 313 van 30. 11. 1992.

(6) PB nr. C 19 van 25. 1. 1993.

(7) PB nr. C 304 van 30. 11. 1993.

(8) In dit verband is het betreurenswaardig dat de t+dens deze vergadering gemaakte opmerkingen nog steeds niet gepubliceerd z+n omdat zovele b+dragen z+n geleverd tot de algemene discussie over dit thema.

(9) Doc. CES 989/93 (niet gepubliceerd).

(10) Zie de notulen van het op 11 en 12 maart 1991 te Luxemburg gehouden colloquium over de uitlegging van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, in het vooruizicht van de Europese justitiële ruimte (Butterworths, 1993); zie ook de desbetreffende opmerkingen in het degel+ke "groenboek betreffende garantie op consumptiegoederen en service na verkoop" (doc. COM(93) 509 def.).

(11) Op verzoek van de rapporteur ontving het ESC informatie van een aantal leden over de situatie in hun land, waaruit bl+kt dat de door de Commissie b+ de opstelling van het Groenboek verzamelde gegevens in verband met latere ontwikkelingen of wegens onvolledigheid gecorrigeerd moeten worden.

1. Denemarken

1.1. In de Raad voor klachten van consumenten (blz. 24, punt 2) z+n de consumenten en het bedr+fsleven paritair vertegenwoordigd. De beslissingen van de Raad werden in 70 tot 80 % van de gevallen door het bedr+fsleven aanvaard.

1.2. Het belastbaar inkomen dat recht geeft op kosteloze rechtsb+stand moet (per 21. 2. 94) kleiner z+n dan :

- 174 000 DKR voor alleenstaanden;

- 220 000 DKR voor al dan niet gehuwde paren, verhoogd met 30.000 DKR per kind ten laste beneden 18 jaar.

1.3. In tegenstelling tot wat het Groenboek beweert, worden de gerechtskosten niet door de Raad voor klachten gedragen. De Raad draagt z+n eigen werkingskosten en de betrokkenen betalen een b+drage van 80 DKR of, in geschillen over motorvoertuigen, 400 DKR.

2. Ierland

2.1. De procedure voor kleine vorderingen werd tot het hele land uitgebreid (blz. 42, punt 1).

De betrokkenen kunnen zich laten vertegenwoordigen door een advokaat ("solicitor"), maar de kosten worden niet terugbetaald.

2.2. De ombudsman voor kredietinstellingen neemt thans (3. 3. 94) kennis van geschillen tot 30 000 IRL. Alle kredietinstellingen en verzekeringen z+n b+ het systeem aangesloten.

2.3. In plaats van de term parlementaire ombudsman (blz. 43, punt 2) moet het correcte "ombudsman" zonder meer gebezigd worden.

2.4. De "Director of Consumer Affairs" kan eigener beweging optreden tegen verkopers van goederen of verstrekkers van diensten die de "Sale of Goods and Supply of Services Act" van 1981 overtreden.

3. Luxemburg

3.1. B+ elk van de drie kantonrechters is een gerechtel+k beambte (griffier) belast met het verlenen van informatie aan de betrokkenen.

3.2. Z+ worden op de hoogte gebracht van aanhangige procedures zodat z+ voor hun rechten kunnen opkomen, en z+ worden in voorkomend geval in contact gebracht met een advokaat.

4. Portugal

4.1. Er is een verbodsactie ingevoerd (wetsdecreet nr. 401/93 van 10-12), waarmee de nakoming van geldel+ke verplichtingen beneden 1 mln ESP kan worden afgedwongen (blz. 54, punt 1).

4.2. In de regel kunnen consumentenverenigingen zich voegen in rechtsvorderingen ter bescherming van collectieve belangen (Wet nr. 29/81 van 22. 8, art. 13), maar met betrekking tot algemene contractbepalingen (art. 25, lid 1, sub a) van Wetsdecreet nr. 446/85 van 25. 10) kunnen z+ als eiser optreden in vorderingen om te verkr+gen dat het gebruik of de aanbeveling van dergel+ke bepalingen verboden wordt (blz. 49, punt 3).

4.3. De grondwet (art. 52) kent het begrip collectieve rechtsvordering, dat verder niet geregeld is; deze rechtsvordering is echter rechtstreeks van toepassing (art. 18 van de grondwet), zodat z+ in sommige gevallen kan worden ingeleid.

4.4. Het openbaar ministerie is algemeen bevoegd om burgerl+ke rechtsvorderingen in te stellen namens het algemeen belang, met name betreffende collectieve belangen van de consumenten en contractbepalingen met algemene strekking.

(12) Zie de Richtl+n over produktaansprakel+kheid (PB nr. L 228 van 11. 8. 1992) en de richtl+n over misleidende reclame (PB nr. L 250 van 19. 9. 1984 - Richtl+n 84/450).

(13) Deze term wordt boven die van de Commissie verkozen, omdat het begrip "administratieve" procedures in de verschillende talen niet eenduidig is.

(14) Zie arresten van 16 december 1976, REWE, nr. 5 (33/76, Jurisprudentie, blz. 1989) en COMET, nr. 14 (45/76, Jurisprudentie, blz. 2043).

(15) Het in Richtl+n 89/552/EEG (PB nr. L 298 van 17. 10. 1989) van de Raad van 3. 10. 1989 bedoelde "recht op weerwoord" is te omstreden om op gel+ke voet te worden gesteld met de procedures die in de andere richtl+nen z+n neergelegd.

(16) Zie punt I.A.II, in fine en punt I.B.2.

(17) Met name de aanbevelingen 18 t/m 30. "De interne markt na 1992".

(18) Doc. SEC(92) 2277 def., met name Deel IV.

(19) Doc. COM(93) 256 def.

(20) Doc. COM(93) 632 def., met name Deel B.III.

(21) PB nr. C 201 van 26. 7. 1993.

(22) PB nr. C 304 van 10. 11. 1993.

(23) Afgezien van het meest recente, zeer koele standpunt van de Raad inzake het strategische programma voor de interne markt, d.d. 16 december 1993 jl., denke men aan de resoluties van de Raad van 1989 over de nieuwe prioriteiten van de EG inzake consumentenbeleid en van 1992 over het consumentenbeleid (PB nr. C 294 van 22. 11. 1989 en nr. C 186 van 23. 7. 1992).