Home

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan

Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (94/C 274/08) (Voor de EER relevante tekst) COM(94) 300 def. - 94/0203(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 8 september 1994)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de overgang van ondernemingen zijn geharmoniseerd bij Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (1) en dat alle wijzigingen in de richtlijn via communautaire wetgeving tot stand dienen te komen; dat het, nu de richtlijn moet worden gewijzigd, duidelijkheidshalve beter is haar opnieuw te formuleren;

Overwegende dat in punt 7, eerste alinea, eerste zin, en tweede alinea, in punt 17, eerste alinea, en in punt 18, tweede streepje, van het op 9 december 1989 op de Europese Raad van Straatsburg door de staatshoofden en regeringsleiders van elf Lid-Staten aangenomen Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden wordt verklaard:

"7. De verwezenlijking van de interne markt moet leiden tot een verbetering van de levensstandaard en arbeidsvoorwaarden voor de werkenden in de Europese Gemeenschap.

Daar waar nodig moet deze verbetering leiden tot een verdere ontwikkeling van bepaalde aspecten van de arbeidsreglementering, zoals de procedures inzake collectief ontslag of die in verband met faillissementen.

17. De voorlichting, de raadpleging en de inspraak van de werkenden moeten op gepaste wijze worden ontwikkeld, rekening houdend met de in de verschillende Lid-Staten geldende gebruiken.

18. Voorlichting, raadpleging en inspraak moeten tijdig plaatsvinden, met name in de volgende gevallen:

- bij herstructureringen of fusies van ondernemingen die van invloed zijn op de werkgelegenheid.";

Overwegende dat Richtlijn 77/187/EEG de harmonisatie van de nationale wetten ter zake heeft bevorderd door het behoud van de rechten van de bij een overgang betrokken werknemers veilig te stellen en de vervreemder en de verkrijger te verplichten de werknemersvertegenwoordigers tijdig te informeren en te consulteren;

Overwegende dat het doel van dit voorstel is Richtlijn 77/187/EEG te herzien in het licht van de gevolgen van de interne markt, de ontwikkelingen in de wetgeving van de Lid-Staten met betrekking tot het redden van ondernemingen in economische moeilijkheden, de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de goedgekeurde herziening van de richtlijn inzake collectief ontslag en de reeds in de meeste Lid-Staten van kracht zijnde wetgeving;

Overwegende dat, om redenen van rechtszekerheid en transparantie, het rechtsbegrip "overgang" verduidelijkt dient te worden in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie; dat dit begrip iedere door middel van een overeenkomst, akte, administratieve maatregel, rechterlijk bevel of wetstoepassing geëffectueerde overgang van een onderneming, vestiging of onderdeel daarvan naar een andere werkgever, met inbegrip van fusies en splitsingen, dient te omvatten;

Overwegende dat, om redenen van rechtszekerheid en transparantie, in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie tevens uitdrukkelijk dient te worden bepaald dat de richtlijn van toepassing is op particuliere en openbare ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk;

Overwegende dat er om redenen van rechtszekerheid en transparantie bovendien in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevallen van overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, en het geval van overgang van slechts één functie van de onderneming; dat het geval waarin de overgang van slechts één functie van de onderneming niet gepaard gaat met de overgang van een economische eenheid die haar identiteit na genoemde overgang behoudt, niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn moet vallen;

Overwegende dat het, om redenen van flexibiliteit, gerechtvaardigd is zeeschepen uit te sluiten van de werkingssfeer van afdeling III van de richtlijn, maar niet van de andere bepalingen ervan;

Overwegende dat een minimale harmonisatie van het begrip "werknemer" noodzakelijk is, wil de richtlijn in de verschillende Lid-Staten op uniforme wijze worden toegepast;

Overwegende dat er nog steeds verschillen tussen de wetgevingen van de Lid-Staten bestaan met betrekking tot de gezamenlijke aansprakelijkheid van de vervreemder en de verkrijger;

Overwegende dat de Lid-Staten uitdrukkelijk moet worden toegestaan de artikelen 3 en 4 van de richtlijn niet toe te passen op overgangen in het kader van liquidatieprocedures, en dat bepaalde afwijkingen van de algemene bepalingen van de richtlijn dienen te worden toegestaan in het geval van overgangen in het kader van aan liquidatie voorafgaande insolventieprocedures, een en ander met het doel het voortbestaan van insolvente ondernemingen veilig te stellen; dat deze bepalingen een deregulerend element vormen ten opzichte van de bestaande rechtssituatie;

Overwegende dat de omstandigheden waarin de functie en positie van werknemersvertegenwoordigers moeten worden beschermd, verduidelijkt dienen te worden;

Overwegende dat, teneinde een gelijke behandeling van vergelijkbare situaties te garanderen, gewaarborgd dient te worden dat aan de in Richtlijn 77/187/EEG neergelegde eisen betreffende informatie en overleg wordt voldaan, of de tot de overgang leidende beslissing nu genomen wordt door de werkgever dan wel door een onderneming die de werkgever controleert;

Overwegende dat dient te worden verduidelijkt dat de Lid-Staten de mogelijkheid hebben om de eisen betreffende informatie en overleg niet toe te passen op ondernemingen waarvan het aantal werknemers een bepaalde grens niet te boven gaat;

Overwegende dat de omstandigheden waarin werknemers moeten worden ingelicht indien er geen werknemersvertegenwoordigers aanwezig zijn, verduidelijkt dienen te worden;

Overwegende dat, wil de richtlijn effect sorteren, er door de Lid-Staten passende sancties moeten worden ingesteld voor het geval dat er niet aan wordt voldaan;

Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk mag doen aan de verplichtingen van de Lid-Staten met betrekking tot de in bijlage I genoemde omzettingstermijn voor Richtlijn 77/187/EEG,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I Werkingssfeer en definities

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andere ondernemer, geëffectueerd door een overeenkomst, door een regeling of door wetstoepassing, of door een rechterlijk bevel of een administratieve maatregel.

Wordt als overgang in de zin van deze richtlijn beschouwd de overgang van een functie die gepaard gaat met de overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. De enkele overgang van een functie van een onderneming, vestiging of onderdeel ervan, al dan niet rechtstreeks uitgeoefend, vormt op zich geen overgang in de zin van deze richtlijn.

2. Deze richtlijn is van toepassing indien en voor zover de ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan welke overgaan zich binnen de territoriale werkingssfeer van het Verdrag bevinden.

3. Deze richtlijn is van toepassing op openbare of particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk.

4. De Lid-Staten zijn niet verplicht afdeling III van deze richtlijn op zeeschepen toe te passen.

5. De Lid-Staten zijn niet verplicht artikel 3, leden 1, 2 en 3, en artikel 4, leden 1 en 2, van deze richtlijn toe te passen in geval van overgang van een onderneming, vestiging of onderdeel daarvan in het kader van faillissementsprocedures of soortgelijke procedures met het oog op de liquidatie van het vermogen van een natuurlijke of rechtspersoon en onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.

Artikel 2

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) vervreemder, iedere natuurlijke of rechtspersoon die door een overgang in de zin van artikel 1, lid 1, de hoedanigheid van ondernemer ten aanzien van de onderneming, de vestiging of het onderdeel daarvan verliest;

b) verkrijger, iedere natuurlijke of rechtspersoon die door een overgang in de zin van artikel 1, lid 1, de hoedanigheid van ondernemer ten aanzien van de onderneming, de vestiging of het onderdeel daarvan verkrijgt;

c) werknemersvertegenwoordigers, de vertegenwoordigers van de werknemers volgens de wettelijke voorschriften of het gebruik in de Lid-Staten.

2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het nationale recht met betrekking tot de definitie van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding. De Lid-Staten mogen van de werkingssfeer van deze richtlijn echter geen arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen uitsluiten enkel op grond van:

a) het aantal gewerkte of te werken uren,

b) het feit dat het arbeidsbetrekkingen zijn die worden geregeld bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 91/383/EEG van de Raad (2) ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeid-betrekkingen, of

c) het feit dat het uitzendarbeidbetrekkingen zijn in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 91/383/EEG van de Raad.

AFDELING II Behoud van de rechten der werknemers

Artikel 3

1. De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, gaan door deze overgang op de verkrijger over.

De Lid-Staten bepalen dat de vervreemder ook na het tijdstip van de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, en naast de verkrijger aansprakelijk is voor de verplichtingen welke voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding. Met betrekking echter tot verplichtingen die na de datum van overgang vervallen, is de vervreemder slechts aansprakelijk naar rato van het gedeelte van het desbetreffende tijdvak dat op de datum van overgang afliep. De Lid-Staten mogen de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vervreemder beperken tot de verplichtingen die voor de datum van overgang zijn ontstaan en vervallen binnen het eerste jaar dat volgt op die datum.

2. Na de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, handhaaft de verkrijger de in een collectieve overeenkomst vastgelegde arbeidsvoorwaarden in dezelfde mate als deze voorwaarden in deze overeenkomst waren vastgesteld voor de vervreemder tot het tijdstip waarop de collectieve overeenkomst wordt beëindigd of afloopt, of waarop een andere collectieve overeenkomst in werking treedt of wordt toegepast.

De Lid-Staten mogen het tijdvak waarin de arbeidsvoorwaarden moeten worden gehandhaafd beperken, mits dit tijdvak niet korter wordt dan een jaar.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de rechten van de werknemers op ouderdomsuitkeringen, invaliditeitsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen welke bestaan naast de wettelijke stelsels van sociale zekerheid van de Lid-Staten.

De Lid-Staten stellen de nodige maatregelen vast om de belangen van de werknemers, alsmede van de personen die de vestiging van de vervreemder reeds hebben verlaten op het tijdstip van de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten in wording op ouderdomsuitkeringen met inbegrip van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen uit hoofde van de in de eerste alinea bedoelde aanvullende stelsels.

4. Niettegenstaande de leden 1, 2 en 3 van dit artikel mag in de wetgeving van de Lid-Staten worden bepaald dat de uit een arbeidsovereenkomst of -verhouding voortvloeiende verplichtingen van de vervreemder die vóór de overgang of vóór de inleiding van insolventieprocedures vervallen, niet op de verkrijger overgaan in het geval van overgangen die worden geëffectueerd in het kader van andere insolventieprocedures dan de in artikel 1, lid 5, genoemde, zoals administratieve of gerechtelijke regelingen, schikkingen, surséance van betaling, onderbewindstelling of andere soortgelijke, niet tot liquidatie leidende procedures, op voorwaarde dat deze procedures:

a) worden uitgevoerd onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie, die een door een overheidsinstantie gemachtigde curator mag zijn, en

b) aanleiding geven tot de in de nationale wetgeving vastgelegde bescherming, die ten minste een gelijkwaardige bescherming moet bieden als die welke wordt voorgeschreven door Richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (3).

Artikel 4

1. De overgang van een onderneming, vestiging of onderdeel daarvan vormt op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag. Deze bepaling vormt geen beletsel voor ontslagen wegen economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich meebrengen.

De Lid-Staten mogen bepalen dat de eerste alinea niet van toepassing is op bepaalde welomschreven categorieën werknemers waarop de wettelijke voorschriften of het gebruik van de Lid-Staten inzake bescherming tegen ontslag geen betrekking hebben.

2. Indien de arbeidsovereenkomst of de arbeidsverhouding wordt verbroken omdat de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, een aanmerkelijke wijziging van de arbeidsvoorwaarden ten nadele van de werknemer ten gevolge heeft, wordt de arbeidsovereenkomst of de arbeidsverhouding geacht te zijn verbroken door toedoen van de werkgever.

3. Niettegenstaande artikel 3, leden 1, 2 en 3, mag de wetgeving van de Lid-Staten de werkgever of de persoon of personen die de bevoegdheden van de werkgever uitoefent/uitoefenen enerzijds, en de werknemersvertegenwoordigers anderzijds, toestaan om de arbeidsvoorwaarden te wijzigen door middel van een overeenkomst die gesloten wordt om het voortbestaan veilig te stellen van een onderneming, vestiging of onderdeel daarvan, overgegaan in het kader van procedures als bedoeld in artikel 3, lid 4. In een dergelijke overeenkomst mag ook worden bepaald of en in hoeverre er ontslagen mogen plaatsvinden wegen economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich meebrengen.

4. Onverminderd lid 2 van dit artikel wordt, indien de in lid 3 bedoelde overeenkomst wordt gesloten, verondersteld, tenzij het tegendeel wordt bewezen, dat de wijziging van de arbeidsvoorwaarden plaatsvindt om het voortbestaan van de onderneming, de vestiging of het onderdeel daarvan veilig te stellen, en dat de bewuste ontslagen worden geëffectueerd wegens economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich meebrengen.

5. De Lid-Staten mogen een bevoegde rechterlijke instantie de bevoegdheid verlenen om op de datum van overgang in het kader van de in artikel 3, lid 4, bedoelde insolventieprocedures bestaande arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen te wijzigen of te beëindigen, teneinde het voortbestaan van de betrokken onderneming of vestiging of het betrokken onderdeel daarvan veilig te stellen.

Artikel 5

1. Voor zover de vestiging als eenheid blijft bestaan, blijven de positie en functie van de vertegenwoordigers of vertegenwoordiging van de bij de overgang in de zin van artikel 1 betrokken werknemers behouden onder dezelfde voorwaarden als krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of een overeenkomst voor het tijdstip van overgang bestonden, mits aan de voorwaarden ter zake van een werknemersvertegenwoordiging is voldaan.

De eerste alinea is niet van toepassing indien overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften of het gebruik van de Lid-Staten of bij een overeenkomst met de vertegenwoordigers van de betrokken werknemers is voldaan aan de vereisten ter zake van het opnieuw aanwijzen van de vertegenwoordigers of de vertegenwoordiging van de werknemers.

Voor zover de vestiging niet als eenheid blijft bestaan en op voorwaarde dat aan de vereisten ter zake van de vorming van de vertegenwoordiging van de werknemers is voldaan, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij de overgang betrokken werknemers die voor de overgang vertegenwoordigd waren, ook daarna gedurende de periode voorafgaande aan de nieuwe samenstelling van de werknemersvertegenwoordiging of de nieuwe aanwijzing van werknemersvertegenwoordigers naar behoren vertegenwoordigd blijven.

2. Indien de zittingsduur van de vertegenwoordigers van de bij de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, betrokken werknemers afloopt ten gevolge van de overgang, blijven de beschermende maatregelen waarin wordt voorzien door de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften of het gebruik van de Lid-Staten op hen van toepassing.

AFDELING III Informatie en overleg

Artikel 6

1. De vervreemder en de verkrijger moeten de vertegenwoordigers van hun eigen werknemers die bij een overgang in de zin van artikel 1, lid 1, zijn betrokken, informatie verstrekken over de volgende onderwerpen:

- de reden van de overgang,

- de juridische, economische en sociale gevolgen van de overgang voor de werknemers,

- de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.

De vervreemder moet deze informatie tijdig vóór de totstandkoming van de overgang aan de vertegenwoordigers van zijn werknemers verstrekken.

De verkrijger moet deze informatie tijdig aan de vertegenwoordigers van zijn werknemers verstrekken, en in ieder geval voordat deze werknemers in hun dienstverband en hun arbeidsomstandigheden rechtstreeks door de overgang worden getroffen.

2. Indien de vervreemder of de verkrijger ten aanzien van hun eigen werknemers maatregelen overwegen, moeten zij over deze maatregelen tijdig overleg plegen met de vertegenwoordigers van hun eigen werknemers, teneinde tot overeenstemming te komen.

3. De Lid-Staten waarvan de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften voor de vertegenwoordigers van de werknemers voorzien in de mogelijkheid om een beroep te doen op een arbitrage-instantie teneinde een beslissing te verkrijgen over ten aanzien van de werknemers te treffen maatregelen, mogen de verplichtingen bedoeld in de leden 1 en 2 beperken tot de gevallen waarin de tot stand gekomen overgang in de vestiging leidt tot een wijziging welke aanmerkelijke nadelen ten gevolge kan hebben voor een belangrijk gedeelte van de werknemers.

De informatie en het overleg moeten ten minste betrekking hebben op de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.

De informatie en het overleg moeten plaatsvinden tijdig voordat de in de eerste alinea bedoelde wijziging zich in de vestiging voltrekt.

4. De in dit artikel neergelegde verplichtingen gelden ongeacht of de beslissing tot overgang door de werkgever of door een de werkgever controlerende onderneming genomen wordt. Bij de behandeling van vermeende inbreuken op de in deze richtlijn vastgestelde eisen ten aanzien van informatie en overleg, wordt geen rekening gehouden met eventueel verweer op grond van het feit dat de onderneming die de tot overgang leidende beslissing genomen heeft, de noodzakelijke informatie niet heeft doorgegeven.

5. De Lid-Staten mogen de in de leden 1, 2 en 3 neergelegde verplichtingen beperken tot de ondernemingen of de vestigingen die normaliter 50 werknemers of meer hebben, of die, indien zij minder dan 50 werknemers hebben, het minimumaantal werknemers hebben dat vereist is voor de verkiezing of de aanwijzing van een meerhoofdig lichaam dat de werknemers vertegenwoordigt.

6. De Lid-Staten bepalen dat, indien er in een onderneming of in een vestiging geen vertegenwoordigers van de werknemers zijn, de betrokken werknemers vooraf in kennis moeten worden gesteld van de op handen zijnde overgang in de zin van artikel 1, lid 1.

AFDELING IV Slotbepalingen

Artikel 7

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers of om de toepassing van collectieve overeenkomsten of tussen de sociale partners gesloten akkoorden te bevorderen of mogelijk te maken die gunstiger zijn voor de werknemers.

Artikel 8

De Lid-Staten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om iedere werknemer die meent te zijn benadeeld door het niet naleven te zijnen aanzien van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan.

Dezelfde maatregelen zijn ook van toepassing op werknemersvertegenwoordigers wat hun rechten krachtens artikel 4, leden 3, 4 en 5, en de artikelen 5 en 6 betreft.

Artikel 9

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1996 aan deze richtlijn te voldoen, of zorgen er uiterlijk op die datum voor dat de sociale partners bij overeenkomst de nodige bepalingen invoeren; de Lid-Staten zijn verplicht de nodige maatregelen te treffen om te allen tijde de bij de richtlijn voorgeschreven resultaten te kunnen waarborgen.

2. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen of bij de officiële bekendmaking van die bepalingen naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

De Lid-Staten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de ter uitvoering van deze richtlijn genomen maatregelen.

Artikel 10

Richtlijn 77/187/EEG wordt ingetrokken vanaf de datum waarop de onderhavige richtlijn in nationaal recht wordt omgezet, onverminderd de verplichtingen van de Lid-Staten ten aanzien van de in bijlage I vermelde omzettingstermijn voor genoemde Richtlijn 77/187/EEG.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzigingen naar de onderhavige richtlijn in de zin van artikel 9, lid 1, en worden gelezen volgens de in bijlage II opgenomen concordantietabel.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op de dag van bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

(1) PB nr. L 61 van 5. 3. 1977, blz. 26.

(2) PB nr. L 206 van 29. 7. 1991, blz. 19.

(3) PB nr. L 283 van 28. 10. 1980, blz. 23.

BIJLAGE I

Omzettingstermijnen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Concordantietabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>