Home

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 31/95 door de Raad vastgesteld op 30 november 1995 met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998), in verband met de troetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 31/95 door de Raad vastgesteld op 30 november 1995 met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998), in verband met de troetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 31/95 door de Raad vastgesteld op 30 november 1995 met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998), in verband met de troetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie

Publicatieblad Nr. C 353 van 30/12/1995 blz. 0046


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 31/95 door de Raad vastgesteld op 30 november 1995 met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998), in verband met de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie (95/C 353/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 I, leden 1 en 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3),

Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad bij Besluit nr. 1110/94/EG (4) een vierde kaderprogramma voor 1994-1998 hebben vastgesteld; dat artikel 1, lid 3, van dit besluit bepaalt dat het totale bedrag van de financiële deelneming van de Gemeenschap in het vierde kaderprogramma maximaal 11 046 miljoen ecu beloopt, waarvan 5 472 miljoen ecu bestemd is voor de periode 1994-1998 en 5 574 miljoen ecu voor de periode 1997-1998;

Overwegende dat artikel 130 I, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat het kaderprogramma naar gelang van de ontwikkeling van de situatie wordt aangepast of aangevuld; dat de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Unie een financiële aanpassing noodzakelijk maakt wegens de daarmee gepaard gaande stijging van de voor onderzoek en ontwikkeling uitgetrokken communautaire middelen enerzijds, en van de desbetreffende uitgaven anderzijds;

Overwegende dat deze drie landen krachtens de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte reeds aan de communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie deelnamen in ruil voor een financiële bijdrage aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, waarin deze bedragen werden geboekt als "aanvullende kredieten" voor uitgaven in verband met werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

Overwegende dat dit besluit beperkt blijft tot de aanpassing van de bedragen in verband met de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden en dat de wetenschappelijke en technologische doelstellingen, prioriteiten, activiteiten op de verschillende terreinen, selectiecriteria en alle andere bepalingen van het vierde kaderprogramma niet worden gewijzigd;

Overwegende dat het totale maximumbedrag van het kaderprogramma derhalve moet worden verhoogd en dat deze aanvullende middelen lineair over de vier activiteiten moeten worden verdeeld, en dat dit beginsel van lineaire toewijzing ook, in overeenstemming met artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag, op de tenuitvoerlegging van alle activiteiten van het kaderprogramma van toepassing moet zijn;

Overwegende dat Besluit nr. 1110/94/EG en Besluit 94/268/Euratom van de Raad van 26 april 1994 betreffende een kaderprogramma voor communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1994-1998) (5) tegelijkertijd en voor dezelfde periode zijn vastgesteld; dat dit dus eveneens het geval dient te zijn waar het de besluiten tot aanpassing van de beide kaderprogramma's betreft,BESLUITEN:

Enig artikel

Besluit nr. 1110/94/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. in artikel 1, lid 3,

wordt "11 046" vervangen door "11 764",

wordt "5 472" vervangen door "5 449",

wordt "5 574" vervangen door "6 315", en

wordt "11 641" vervangen door "12 359";

2. bijlage I wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Gedaan te . . .

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter

(1) PB nr. C 142 van 8. 6. 1995, blz. 16.

(2) PB nr. C 256 van 2. 10. 1995, blz. 12.

(3) Advies van het Europees Parlement van 12 juli 1995 (nog niet verschenen in het Publikatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van . . . (nog niet verschenen in het Publikatieblad) en besluit van het Europees Parlement van . . . (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(4) PB nr. L 126 van 18. 5. 1994, blz. 1.

(5) PB nr. L 115 van 6. 5. 1994, blz. 31.

BIJLAGE

"BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

".

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

De Commissie heeft het voorstel voor een besluit tot aanpassing van Besluit nr. 1110/94/EG betreffende het vierde kaderprogramma in verband met de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie op 26 april 1995 ingediend (1).

Aangezien dit voorstel gebaseerd is op artikel 189 B van het EG-Verdrag is de medebeslissingsprocedure van toepassing.

Het Europees Parlement heeft op 12 juli 1995 advies uitgebracht.

Het Economisch en Sociaal Comité bracht op 5 juli 1995 advies uit.

II. GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt inzake het voorstel voor een besluit tot aanpassing van Besluit nr. 1110/94/EG op 30 november 1995 vastgesteld (2).

De Raad is bij de vaststelling van zijn gemeenschapplijk standpunt uitgegaan van de volgende overwegingen:

a) er moet worden gezorgd voor de continuïteit van de communautaire onderzoeksactiviteiten en de totale OTO-inspanning in de Gemeenschap als geheel moet worden gehandhaafd. In dit verband is ten volle rekening gehouden met de extra vereisten die voortvloeien uit de uitbreiding van de Europese Unie en met de bijdragen aan de communautaire onderzoeksprogramma's die de drie nieuwe Lid-Staten krachtens de EER-Overeenkomst reeds betalen;

b) de marges die zijn vastgesteld in de huidige financiële vooruitzichten (categorie 3 "Interne beleidsmaatregelen") zoals deze op 29 november 1994 door de interinstitutionele triloog zijn aangepast teneinde rekening te houden met de toetreding van de drie nieuwe Lid-Staten tot de Europese Unie moeten worden nageleefd;

c) de prioriteiten die door het Europees Parlement en de Raad bij de aanneming van het vierde OTO-kaderprogramma zijn vastgesteld, moeten worden geëerbiedigd, waarbij de huidige aanpassing beperkt moet blijven tot de door de uitbreiding van de Unie vereiste technische aanpassingen.

In deel A van deze motivering wordt het standpunt van de Raad ten aanzien van het Commissievoorstel uiteengezet; deel B bevat de reacties van de Raad op de amendementen van het Europees Parlement.

A. VOORNAAMSTE ASPECTEN VAN DE VOORGESTELDE AANPASSING VAN HET VIERDE KADERPROGRAMMA

1. Totaalbedrag

In het licht van de bovenvermelde overwegingen heeft de Raad besloten het totaalbedrag voor het kaderprogramma met 6,5 % op te trekken. Dit totaalpercen tage is het resultaat van een verhoging met 6,87 % voor de onderzoeksactiviteiten en een gemiddelde verhoging van maximaal 4 % voor de desbetreffende personeelskosten en administratieve uitgaven, hetgeen resulteert in een totale stijging met 718 miljoen ecu (3).

De Raad wijst erop dat deze 6,87 % precies overeenkomt met de bijdrage van de drie nieuwe Lid-Staten aan de kaderprogramma's inzake onderzoek in 1994. Het gemeenschappelijk standpunt garandeert derhalve de continuïteit van de totale OTO-inspanning in de verruimde Gemeenschap en houdt tegelijkertijd ook rekening met de algemene begrotingssituatie.

2. Personeelskosten en administratieve kosten

Met het verschillende percentage voor de onderzoeksactiviteiten (6,87 %) en de personeelskosten en administratieve kosten (maximaal gemiddeld 4 %) houdt de Commissie de belofte die ze op de Onderzoeksraad van 9 juni 1995, op aansporing van de Raad, heeft gedaan om bij de besteding van de extra financiële middelen voorrang te verlenen aan onderzoeksactiviteiten strictu sensu. Bij die gelegenheid beloofde mevrouw Cresson, lid van de Commissie, te zorgen voor een voortgezet doeltreffend beheer van de communautaire OTO-activiteiten en de stijging voor personeels- en administratieve kosten duidelijk beneden de 7 % te houden.

3. Het beginsel van lineaire toewijzing

Teneinde ervoor te zorgen dat de in het besluit betreffende het vierde kaderprogramma vastgestelde prioriteiten en wetenschappelijke doelstellingen worden nageleefd, en overeenkomstig de standpunten van de Commissie en het Europees Parlement, is de Raad van oordeel dat de aanpassing op een strikt lineaire manier moet geschieden. Daartoe wordt in de vierde en vijfde overweging van het besluit bepaald dat de aanvullende middelen lineair over de vier activiteiten van het kaderprogramma moeten worden verdeeld en dat het beginsel van lineaire toewijzing ook op de tenuitvoerlegging van alle activiteiten van het kaderprogramma (dit wil zeggen binnen de specifieke programma's) van toepassing moet zijn.

B. AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Het Europees Parlement heeft op 12 juli 1995 twee amendementen op het Commissievoorstel aangenomen.

Het betreft de volgende amendementen:

- een verhoging met 7 %, die ook geldt voor de reserve van 595 miljoen ecu die is bestemd voor een eventuele aanvulling van de middelen voor het kaderprogramma in 1996 (artikel 1, lid 3, van Besluit nr. 1110/94/EG) (4);

- een enigszins andere verdeling tussen de twee tijdvakken van het kaderprogramma (1994-1998) en 1997-1998) die beter overeenstemt met het voorontwerp van begroting voor 1996.

De Raad heeft het laatste amendement van het Europees Parlement aangenomen en heeft de verdeling over de twee tijdvakken van het kaderprogramma overeenkomstig gewijzigd (5).De Raad heeft besloten het eerste amendement van het Europees Parlement betreffende de verhoging met 7 % van de eventuele aanvulling voor 1996 af te wijzen. De Raad heeft hier de redenering van de Commissie in haar oorspronkelijk voorstel gevolgd en is van oordeel dat de eventuele aanvulling een aparte kwestie is die in een latere fase op basis van een afzonderlijk Commissievoorstel moet worden behandeld.

De Raad en de Commissie leggen derhalve de volgende verklaring voor de Raadsnotulen af:

"De Raad en de Commissie verklaren dat deze aanpassing van het vierde OTO-programma in geen enkel opzicht vooruitloopt op de herziening van het toale maximumbedrag en de eventuele verhoging daarvan, waartoe het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 30 juni 1996 op basis van een Commissievoorstel kunnen overgaan overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Besluit nr. 1110/94/EG.".

De Raad is van oordeel dat deze verklaring eveneens tegemoet komt aan het verzoek van het Europees Parlement om de kwestie van de financiële aanvulling tijdig te bespreken en suggereert derhalve dat het Europees Parlement zich bij deze verklaring aansluit.

(1) De Commissie heeft op dezelfde dag ook een voorstel ingediend voor een besluit van de Raad tot aanpassing van Besluit 94/268/Euratom betreffende een kaderprogramma voor communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1994-1998) in verband met de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie. Dit voorstel is gebaseerd op artikel 7 van het EGA-Verdrag. De Raad heeft besloten het Europees Parlement ook over dit voorstel, op facultatieve basis, te raadplegen. Het Europees Parlement heeft op 12 juli 1995 advies uitgebracht.

(2) De Raad heeft terzelfdertijd een akkoord bereikt over de tekst van het ontwerp-besluit tot aanpassing van het Euratom-kaderprogramma, met dien verstande dat dit besluit tegelijkertijd met het besluit tot aanpassing van het vierde OTO-kaderprogramma definitief wordt aangenomen. De tekst van het Euratom-ontwerp-besluit is ter informatie aan het Europees Parlement toegezonden.

(3) Het Euratom-kaderprogramma is opgetrokken met 82 miljoen ecu, hetgeen de totale stijging op 800 miljoen ecu brengt.

(4) Het Europees Parlement is door de Raad eveneens over het voorstel tot aanpassing van het Euratom-kaderprogramma geraadpleegd en heeft op 12 juli 1995 een vergelijkbaar amendement aangenomen waarin wordt verzocht de verhoging met 7 % eveneens toe te passen op de mogelijke verhoging van de middelen voor het Euratom-kaderprogramma overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Besluit 94/268/Euratom.

(5) De Raad heeft eveneens het amendement van het Europees Parlement betreffende het ontwerp-besluit tot aanneming van het Euratom-kaderprogramma aangenomen.