Resolutie over de richtsnoeren voor de begroting 1996: Afdeling I - Europees Parlement/bijlage ombudsman, Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio' s
Resolutie over de richtsnoeren voor de begroting 1996: Afdeling I - Europees Parlement/bijlage ombudsman, Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio' s
Resolutie over de richtsnoeren voor de begroting 1996: Afdeling I - Europees Parlement/bijlage ombudsman, Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio' s
Publicatieblad Nr. C 109 van 01/05/1995 blz. 0049
A4-0067/95
Resolutie over de richtsnoeren voor de begroting 1996: Afdeling I - Europees Parlement/bijlage ombudsman, Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio's
Het Europees Parlement,
- gelet op de begroting voor 1995 ((PB L 369 van 31.12.1994.)),
- gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A4-0067/95),
A. overwegende dat er een gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/95 (C4- 0083/95) is ingediend in verband met de gevolgen van de uitbreiding en dat het begrotingsjaar 1996 eveneens hierdoor zal worden gekenmerkt,
B. vaststellende dat de waarde van de ecu ten opzichte van de BFR over een periode van 12 maanden is verminderd met 2,5% en dat deze waardedaling vooral gevolgen heeft voor de huishoudelijke begroting van de instellingen,
C. overwegende dat bij de opstelling van de begroting voor 1996 moet worden gestreefd naar een rigoreuze toewijzing van de financiële middelen, naar doorzichtigheid bij het beheer van de kredieten en naar een verfijning van de werkmethoden om de werkelijke behoeften van de betrokken instellingen te kunnen inschatten,
1. is van oordeel dat rubriek 5 van de financiële vooruitzichten ("administratieve uitgaven") gezien de macro-economische prognoses zou moeten worden verhoogd met 4,2% tot een totaalbedrag van 4.191 mln ecu tegen prijzen 1996;
2. onderstreept dat de toewijzing van deze kredieten dient te geschieden met inachtneming van het Interinstitutioneel Akkoord van 29 oktober 1993 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure, inzonderheid artikel 19 ervan (("Met het oog op een goed financieel beheer zien het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erop toe dat in de mate van het mogelijke tijdens de begrotingsprocedure en bij de goedkeuring van de begroting, onverminderd punt 21, onder de maxima van de verschillende rubrieken marges beschikbaar blijven om indien nodig in de loop van het begrotingsjaar bijkomende kredieten te kunnen opvoeren zonder voorafgaande herziening van de financiële vooruitzichten" (PB C 331 van 7.12.1993, blz. 1).)), en dat het in deze omstandigheden noodzakelijk wordt om binnen elke instelling gemotiveerde prioriteiten vast te stellen;
3. wijst erop dat zijn bevoegde commissie de betrokken instellingen heeft verzocht de huishoudelijke uitgaven in hun meerjarenramingen op te splitsen in vier categorieën: uitgaven voor leden en personeel, investeringen in onroerende goederen, andere uitgaven in verband met huisvesting, uitgaven voor automatisering; dringt erop aan dat deze gegevens, uitgesplitst naar jaar, beschikbaar zijn vóór de opstelling van de ontwerp-begroting 1996;
4. merkt in dit verband op dat de investeringen in onroerende goederen en de andere uitgaven in verband met huisvesting sterk toenemen; acht het in deze omstandigheden absoluut noodzakelijk dat alle nieuwe uitgaven op dit terrein in een planning worden vastgelegd en dat hiermee rekening wordt gehouden in het kader van een adequate evaluatie en met inachtneming van de bepalingen van het Financieel Reglement en zijn eerdere resoluties over dit onderwerp; verlangt dat er een overzicht wordt opgesteld van de huidige plannen met betrekking tot huisvesting van deze instellingen;
5. verzoekt elke instelling de huishoudelijke uitgaven in een analytische begroting te specificeren en deze op te nemen in de raming van ontvangsten en uitgaven; wijst erop dat in deze analytische begroting, met inachtneming van de specifieke organisatiestructuur van elke instelling, een duidelijk overzicht zou moeten worden gegeven van de uitgaven voor vergaderingen en bijeenkomsten, leden, personeel in het algemeen, gebouwen en beveiliging, uitrusting, informatica, voorlichting, vertaling, telecommunicatie en porto, diversen; onderstreept dat een dergelijke presentatie de transparantie van de begroting zou bevorderen;
6. wil erop wijzen dat het alle verzoeken tot het creëren van nieuwe posten of tot het opwaarderen/omzetten van ambten in overweging zal nemen als deze verzoeken naar behoren worden gemotiveerd en zijn gestoeld op evaluatierapporten en een herverdeling van de menselijke hulpbronnen;
7. verzoekt de betrokken instellingen in dit verband het Parlement vóór de eerste lezing van de ontwerp-begroting 1996 en uiterlijk op 30 juni 1995 naar gelang van hun interne organisatiestructuur functionele organigrammen van elk directoraat of elke groep diensten voor te leggen, vergezeld van de nodige informatie over de hiërarchische structuur, de bestaande verhoudingen en de aan het personeel opgedragen taken;
8. onderstreept dat het grote waarde hecht aan een doelmatig en onafhankelijk opererend Europees ambtelijk apparaat en verzoekt de instellingen het Parlement vóór de eerste lezing van de ontwerp- begroting 1996 de concrete administratieve maatregelen voor te leggen die zij eventueel hebben genomen in verband met de toepassing van de bepalingen van het Ambtenarenstatuut, inzonderheid Bijlage VII daarvan, met name onder verwijzing naar de conclusies in het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 1993 ((PB C 327 van 24.11.1994.));
9. herhaalt dat het groot belang hecht aan interinstitutionele samenwerking en verzoekt de betrokken instellingen het Parlement initiatieven en concrete mogelijkheden voor gezamenlijk uit te voeren taken voor te leggen, onder meer in het kader van het gebouwenbeleid en de aanwerving van personeel in het algemeen en in het bijzonder van onderdanen uit de onlangs tot de Unie toegetreden lid-staten en in het kader van de beroepsopleiding;
10. diep doordrongen van de noodzaak dat de Europese burgers naar behoren worden geïnformeerd over alle EG-beleidsmaatregelen; roept zijn ter zake bevoegde instanties op het voorlichtingsbeleid samen met andere Europese instellingen radicaal te veranderen; stelt de diensten van de Commissie en het Europees Parlement voor om over een brede linie met elkaar te gaan samenwerken; verklaart de resultaten van dit werk vóór 30 september 1995 te zullen bestuderen alvorens een besluit te nemen over de eerste lezing van de begroting voor 1996;
11. herinnert aan het verzoek in zijn desbetreffende resolutie van 27 oktober 1994 over het ontwerp van algemene begroting in eerste lezing voor het begrotingsjaar 1995 ((PB C 323 van 21.11.1994, blz. 133.)) om een ontwerp-besluit houdende een regeling tot harmonisering van de minimumvoorwaarden op het gebied van de sociale zekerheid voor de medewerkers van de leden, met name in Brussel; verzoekt de ter zake bevoegde organen van het Parlement (de quaestoren en het Bureau) deze zaak te bespreken zodat de te nemen besluiten in de ontwerp-raming van het Parlement voor 1996 opgenomen kunnen worden;
12. wijst erop dat STOA ten dienste van het Parlement en zijn organen moet staan; dat haar bestuurlijke kader niet moet leiden tot de vorming van paralleldiensten, maar synergie moet bewerkstelligen binnen het secretariaat-generaal van het Parlement; dat deze aanpak gebaseerd moet zijn op het jaarlijkse screeningverslag; is daarom van oordeel dat de besluiten voor 1996 onderscheiden moeten worden van de besluiten die voor de duur van de zittingsperiode genomen moeten worden op basis van een juiste beoordeling van de onderzoekscapaciteit van het Parlement en dat besluiten voor de korte termijn, bijvoorbeeld voor 1996, geen afbreuk mogen doen aan besluiten voor de middellange termijn; dat de conclusies van de Commissie begrotingscontrole een richtlijn moeten vormen voor het standpunt van het Parlement ter zake in zijn beoordeling van de ontwerp-raming voor 1996;
13. verzoekt om uitvoering van een onderzoek in 1995 naar de dienstverlening met het oog op de toegang van gehandicapten tot het Parlement;
14. wijst erop dat het zich bij de eerste lezing van de ontwerp-begroting 1996 zal laten leiden door de feitelijke besteding van de kredieten van de begroting 1994, te meer daar de begrotingsnomenclatuur op het punt van de huishoudelijke uitgaven in de afgelopen begrotingsjaren is geharmoniseerd;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de betrokken instellingen en organen alsmede aan de Commissie.