Home

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over de instandhouding van de visbestanden en de visserijrechten

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over de instandhouding van de visbestanden en de visserijrechten

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over de instandhouding van de visbestanden en de visserijrechten

Publicatieblad Nr. C 039 van 12/02/1996 blz. 0032


Advies over de instandhouding van de visbestanden en de visserijrechten

(96/C 39/07)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 27 april 1995 besloten, overeenkomstig artikel 23 van het Reglement van Orde een advies op te stellen over de instandhouding van de visbestanden en de visserijrechten.

De Afdeling voor landbouw en visserij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 september 1995 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Santiago.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 330e Zitting van 22 en 23 november 1995 (vergadering van 22 november 1995) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. De visbestanden

1.1.1. Met het in 1982 goedgekeurde Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties, dat de bekroning vormde van jarenlange inspanningen, is de verplichting tot instandhouding en rationeel beheer van de natuurlijke rijkdommen een grondbeginsel van het visserijrecht geworden.

Voorts moedigt het Verdrag de landen die belang hebben bij de exploitatie van niet onder hun nationale jurisdictie vallen de bestanden ertoe aan om samen maatregelen uit te werken voor de bescherming en instandhouding van deze bestanden.

1.1.2. Aan deze vereiste kon niet langer worden voorbijgegaan, omdat ten gevolge van de uitbreiding van de visserijzones en de exclusieve economische zones tot 200 mijl, meer dan 35 % van de totale oppervlakte van de oceanen en circa 95 % van de mariene rijkdommen van de planeet onder de jurisdictie van de oeverstaten vallen.

1.1.3. Een van de oudste activiteiten van de mens is ongetwijfeld de visserij, die door de eeuwen heen voor de kustbewoners van groot sociaal-economisch en cultureel belang is geweest en een rol van onschatbare waarde heeft gespeeld bij de totstandkoming van contacten tussen de volkeren.

1.1.4. De wereldwijde demografische explosie en de daarmee gepaard gaande behoefte aan voedsel, de technische vooruitgang op het vlak van verwerking en conservering van vis en de mondialisering van de handel hebben de visbestanden geleidelijk zwaar onder druk gezet.

1.1.4.1. De visserij-inspanning is op spectaculaire wijze gestegen. Naast de traditionele visserij zijn er nieuwe vloten gekomen met modernere en grotere schepen, die meer vangstmogelijkheden bieden en over geavanceerde technologische apparatuur voor detectie en vangst beschikken.

1.1.4.2. Al snel werd dan ook alarm geslagen, omdat in sommige gevallen overduidelijk sprake was van overcapaciteit of overbevissing. Door dergelijke situaties dreigt het bestand van een behoorlijk aantal vissoorten die voor de menselijke voeding van groot belang zijn immers zozeer af te nemen dat de voortzetting van de visserij in gevaar komt, met name omdat het paaibestand dat de soort in stand moet houden, drastisch vermindert.

1.1.5. Hoewel het begrip overbevissing niet langer alleen in wetenschappelijke kringen wordt gehanteerd, maar ook ingang heeft gevonden in de politiek en bij het grote publiek, en zelfs bij de rechtstreeks betrokkenen - de vissers -, is de visserij-inspanning over de hele wereld blijven toenemen :

- 1983 77,5 miljoen ton

- 1991 97,4 miljoen ton

- 1992 98,8 miljoen ton

- 1993 101,4 miljoen ton ().

1.1.6. Het visbestand wordt steeds kleiner, terwijl de capaciteit blijft bestaan, of althans niet noemenswaardig afneemt.

1.1.6.1. De kloof is zo immens dat de wereldvloot volgens sommigen tweemaal zo groot is als voor een rationele en duurzame exploitatie van de rijkdommen van de planeet nodig is.

1.1.7. Het staat buiten kijf dat de maatregelen tot instandhouding van het visbestand op wereldschaal, met inbegrip van de acties van de EU en de bestaande internationale visserij-overeenkomsten, onvoldoende zijn en niet de beoogde resultaten hebben bereikt. Daaruit kan worden afgeleid dat óf de lat te laag ligt, óf de maatregelen ondoeltreffend zijn, óf de toepassing ervan te wensen overlaat. Hoogstwaarschijnlijk echter gaat het om een combinatie van deze drie factoren.

1.1.8. Het is dan ook niet overbodig er nog eens op te wijzen dat het behoud en het rationele beheer van de visbestanden intrinsiek deel uitmaken van het visserijrecht.

1.1.8.1. Bij dit alles komt een aantal externe factoren van ecologische aard die nog nauwelijks bekend zijn of nog bestudeerd moeten worden. Zo kan niet langer worden voorbijgegaan aan de omvang en de verspreiding van de vervuiling en de geleidelijk duidelijk wordende gevolgen daarvan voor de visbestanden. Hieruit blijkt dat de mogelijkheden tot herstel van het natuurlijke evenwicht van de zee beperkt zijn en dat onze hoogtechnologische beschaving niet kan blijven doorgaan deze natuurlijke rijkdommen, bron van alle leven, te gebruiken als stortplaats voor allerhande afval.

1.1.9. De stelling dat het behoud en het rationele beheer van de visbestanden hand in hand moeten gaan met milieubescherming lijkt hier dus zeker op zijn plaats.

1.2. De Europese Unie

1.2.1. Dankzij de uitbreiding en de ligging van de exclusieve economische zones van de lid-staten, verspreid over alle oceanen, is de EU een van de belangrijkste zeemachten, zo niet de belangrijkste.

1.2.2. Zij vormt ongetwijfeld de grootste wereldmarkt voor visserijprodukten.

1.2.2.1. Als belangrijkste visserijmogendheid van het Atlantische gebied speelt de Unie ook op wereldschaal een hoofdrol in de visvangst. De communautaire vangsten liggen wel aanzienlijk lager dan die van Japan, China of de voormalige USSR, maar bereiken wel het niveau van Chili en Peru.

1.2.3. Toch kampt de Unie met een tekort.

1.2.3.1. Volgens de Commissie bedraagt de totale jaarlijkse vangst, zowat 2 miljoen ton in niet-communautaire wateren gevangen vis meegerekend, ongeveer 7 miljoen ton, terwijl nagenoeg evenveel dient te worden ingevoerd om aan de vraag te voldoen.

1.2.3.2. De invoer van vis vertegenwoordigt 17 % van de totale waarde van de invoer van levensmiddelen in de Unie en is verantwoordelijk voor meer dan de helft van het tekort op de externe handelsbalans voor deze produkten.

1.2.3.3. Het tekort op de communautaire handelsbalans van de visserijhandel in de Unie beliep in 1992 nagenoeg 6 miljard ecu (wat neerkomt op tien keer de begroting van het gemeenschappelijk visserijbeleid voor dat jaar).

1.2.4. Hieruit blijkt hoezeer de communautaire markt voor visserijprodukten afhankelijk is van import uit derde landen, met alle problemen - onder meer prijsschommelingen - vandien.

1.2.4.1. Dergelijke kwesties worden op het niveau van de Unie geregeld door de gemeenschappelijke marktordeningen, een onderdeel van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat erop gericht is de mededinging op de interne markt te sturen en ook oneerlijke concurrentie uit derde landen tegen te gaan, zonder evenwel de internationale verbintenissen van de EU te schenden.

1.2.5. Uit het bovenstaande blijkt het belang van het in 1983 ingevoerde gemeenschappelijk visserijbeleid, dat aan alle lid-staten gelijke regels oplegt en alle stadia omvat van de weg die visserijprodukten afleggen voor zij bij de consument belanden.

1.2.6. Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt voortdurend aangevuld en verbeterd; er zijn aanpassingen gekomen ten gevolge van de opeenvolgende uitbreidingen van de Unie en veranderingen in de internationale situatie, maar het behoud en het rationele beheer van de eigen en externe bestanden zijn steeds uitgangspunt gebleven. Dit is immers de enige aanpak die strookt met de belangen van de Unie op lange termijn en met haar internationale verplichtingen.

1.2.7. De Unie moet ervoor zorgen dat zij in de strijd om visserijkwesties en met name het beheer van de visbestanden het voortouw neemt, en dient daarvoor de nodige voorzieningen te treffen en ook middelen vrij te maken.

Noot : Aquicultuur

- De aquicultuurtechniek heeft de laatste decennia een opzienbarende ontwikkeling doorgemaakt en tot een stijging van de produktie geleid, zodat aquicultuur nu reeds voor een kwantitatieve én kwalitatieve verbetering van het totale aantal voedingsbronnen in de Unie zorgt.

- Overigens vormt aquicultuur een integrerend deel van het GVB.

- Ook de mogelijkheden van de traditionele visserij in de rivieren en meren van de Unie mogen niet worden onderschat.

- Deze aspecten kunnen niet aan bod komen in dit advies, dat de visbestanden behandelt. Gezien hun belang en onmiskenbare potentieel is het echter wenselijk hieraan in een afzonderlijk document aandacht te besteden.

2. Het behoud van de bestanden in de Europese Unie

2.1. De moeilijkheden in de communautaire visserijsector zijn algemeen bekend. Het valt niet te ontkennen dat de visbestanden schaarser worden, hetgeen over het algemeen wordt toegeschreven aan de combinatie van overcapaciteit en overbevissing.

2.2. De communautaire produktie schommelt rond 7 miljoen ton, en verdere afname is niet uitgesloten, tenzij nieuwe viswateren worden gevonden of een verandering optreedt in de voedingsgewoonten, zodat andere soorten in aanmerking komen voor consumptie.

2.3. Het gemeenschappelijk visserijbeleid houdt rekening met de noodzaak, de vangst te handhaven op een niveau dat de vernieuwing en het behoud van de bestanden niet in het gedrang brengt. Zo is naast corrigerende maatregelen voor de vangst - de output - (TAC's/quotaregelingen/boxen/visverbod), tegelijk voorzien in bepalingen betreffende de vangstcapaciteit - de input - (slopen van schepen, technische maatregelen voor selectieve vangst of vangstbeperking).

2.4. Het Comité is altijd in het algemeen overtuigd geweest van het nut en de noodzaak van deze maatregelen, hoewel de toepassing ervan in sommige gevallen doortastender en sneller had moeten verlopen ().

2.4.1. Een treffend voorbeeld is de aarzelende en te late toepassing van de maatregelen ter beperking van het gebruik van schadelijk vistuig, zoals grote drijfnetten. Het gebruik daarvan, dat in ieder geval in de wateren van de Unie al lang had moeten worden verboden, wordt toch nog steeds toegestaan ().

2.4.2. Ook het uitblijven van een diepgaande studie over de effecten van de voor de vismeelindustrie bestemde vangst op jonge vissen getuigt van laksheid ().

2.5. Er zijn bezwaren gerezen tegen de TAC-regeling (analytische of preventieve TAC's) en de verdeling ervan in quota, met name met het oog op een betere gebruikmaking van de quota ().

2.5.1. Het Comité heeft in een eerder stadium aangedrongen op een rationelere toepassing van dit systeem en is er daarom mee ingenomen dat de Commissie nu een voorstel (COM(94) 583 def.) heeft uitgebracht om het beheer van de jaarlijkse quota flexibeler te maken. Het Comité is bereid dit voorstel ten volle te steunen. Men verwacht dat het onmiddellijk vrucht zal afwerpen omdat het de door het huidige systeem veroorzaakte wrijvingen zal verminderen; het effect ervan op lange termijn zal volgens het Comité daarom ook positief zijn. Het Comité is echter teleurgesteld over het feit dat het niet over het voorstel is geraadpleegd. Bovendien is het verontrust over de vertraging die een besluit over het voorstel door toedoen van de Raad heeft opgelopen.

2.6. Voorts heeft de Commissie onlangs op grond van Verordening (EG) nr. 685/95 een voorstel ingediend waarin het beheer van de visserij-inspanning wordt geregeld.

2.6.1. Dit voorstel is op 24 augustus 1995 door de Raad goedgekeurd.

2.7. Met de structuurmaatregelen wordt nog steeds op de eerste plaats de vermindering van het aantal vissersvaartuigen nagestreefd.

2.7.1. Even dringend is volgens het Comité echter dat tegelijk de vissersvloot wordt gemoderniseerd. Hieronder wordt verstaan : veiligere en rendabelere schepen, die betere hygiëne-omstandigheden bieden en voor selectieve vangst zijn toegerust.

2.8. Tegelijk met deze acties of - beter nog - eraan voorafgaand, moeten de nodige sociaal-economische maatregelen worden getroffen, zodat eventueel overtollige vissers hun zware arbeid onder gunstige omstandigheden kunnen staken.

2.8.1. Als gevolg van deze acties zal de werkgelegenheid in de visserij, maar ook in een aantal daarvan afhankelijke sectoren, gestaag blijven dalen.

2.8.2. In de visserijsector zijn 50 000 arbeidsplaatsen verdwenen. Omdat er bovendien niet genoeg sociaal-economische maatregelen voor werkloze vissers worden getroffen, verwerpen deze het gemeenschappelijk visserijbeleid; dit voldoet duidelijk niet aan hun eisen.

2.8.3. Het opnemen in het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) van 14 bis, dat tot doel heeft de negatieve gevolgen van de herstructurering van de visserijsector en -vloot tot een minimum te beperken, is slechts een kleine stap in de goede richting. Het is zaak een geheel van sociaal-economische maatregelen uit te werken voor vissers die hun baan verliezen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het gebrek aan ander werk in gebieden die in hoge mate afhankelijk zijn van de visvangst.

2.8.4. Herscholing is een mogelijke sociale maatregel. De gevoelens van frustratie en "overbodigheid" die nu onder de visserijbevolking in de Unie leven, zijn te wijten aan het ontbreken van een sociaal beleid voor de vissers.

2.8.4.1. Het Comité heeft er verder steeds op gewezen dat alle mogelijke sociaal-economische maatregelen moeten worden overwogen en goedgekeurd om de gevolgen van de herstructurering van de visserij en de vissersvloot voor de getroffen bevolking op te vangen. Het herhaalt in dit verband dat de maatregelen transparant en billijk moeten zijn, en dat zij bij de betrokken bevolkingsgroepen terdege bekend gemaakt en toegelicht moeten worden ().

2.8.4.2. De gebrekkige voorlichting, zowel op communautair als op nationaal niveau, is trouwens misschien wel de hoofdoorzaak van de gevoelens van frustratie en overbodigheid die vandaag onder de bevolking van de vissergemeenschappen in de Unie leven.

2.9. Overbevissing mag dan de belangrijkste oorzaak zijn van de teruggang van de bestanden, het is zeker niet de enige, en de communautaire vissers mogen niet altijd als de enige verantwoordelijkheden worden beschouwd.

2.10. Er is nog te weinig aandacht besteed aan andere factoren die het mariene milieu en de ontwikkeling van de visbestanden beïnvloeden. Het gaat o.m. om :

- het verband tussen de vangst voor de vismeelindustrie, de voedselindustrie, de voedselketen van andere mariene soorten en de vangst voor menselijke consumptie;

- de gevolgen van het terugzetten van vis voor de ontwikkeling van de bestanden;

- de invloed van andere visetende soorten (zoogdieren, vogels);

- de vervuiling van de oceanen in het algemeen en van de kustgebieden in het bijzonder;

- het verband tussen mariene flora en fauna en de gevolgen van de industriële exploitatie van de zeeflora;

- de mogelijke verspreiding van ziekten als gevolg van aquicultuur in kustwateren.

2.11. Dat er een verband bestaat tussen het mariene milieu en de gezondheidstoestand van de visbestanden wordt elke dag duidelijker.

2.11.1. Het lijkt dan ook zaak, het milieu- en het visserijbeleid in de ruimste betekenis van het woord meer met elkaar te vervlechten.

2.11.2. Alle aspecten van het zeemilieu dienen in aanmerking te worden genomen, en de visserij moet met de nodige aandacht en ernst worden behandeld.

3. Onderzoek

3.1. Het beheer van de visbestanden vereist een grondige kennis van de staat waarin deze zich bevinden, terwijl tevens inzicht in mogelijke gevolgen van de maatregelen voor het behoud of het herstel van de bestanden geboden is.

3.1.1. Dat deze kennis en de bijsturingsmaatregelen op wetenschappelijke gegevens moeten berusten, en dat dus onderzoek dient te worden verricht, spreekt voor zich.

3.2. Er bestaat in de Unie een onderzoekstraditie op het gebied van visserij. De achteruitgang van de bestanden heeft bovendien tot gevolg dat de onderzoeksinspanning nog is toegenomen.

3.3. Men kan dus stellen dat deze vooruitgang is voortgekomen uit praktische noodzaak, en niet omdat men strategische kennis wilde opdoen om zo tot een vooruitziend beheer van de bestanden te komen, met beleidsmaatregelen die misstanden moeten afwenden of voorkomen.

3.4. De communautaire en nationale instellingen moeten dringend gaan samenwerken om het onderzoek op visserijgebied nieuw leven in te blazen en het uit te breiden. Dat kan door de huidige technieken en wetenschappelijke gegevens te verspreiden, voortdurend nieuwe kennis te verzamelen en onderzoekprogramma's op het gebied van zowel de visbestanden als de visserijtechnieken op te zetten.

3.5. Deze inspanningen moeten er in de eerste plaats op gericht zijn het onderzoek betrouwbaarder en geloofwaardiger te maken, niet alleen intern, door de besluitvorming soepeler en sneller te doen verlopen, maar ook extern, omdat geloofwaardigheid een basisvoorwaarde is om te bereiken dat de EU de leidinggevende rol die haar toekomt op bevredigende wijze kan vervullen.

3.6. De lid-staten beschikken reeds over waardevol wetenschappelijk materiaal, dat dringend moet worden aangevuld, in overeenstemming met de nationale tradities op het gebied van onderzoek en visserij.

3.7. Het is aan de Unie (de Commissie) om de diverse onderzoeksgebieden te cooerdineren, zodat overlappingen worden vermeden, de banden tussen de bestaande onderzoeksinstellingen worden aangehaald en een communautaire databank kan worden gecreëerd die de efficiëntie van het hele systeem ten goede moet komen.

3.8. Daarnaast is voor de Commissie ook een sleutelrol weggelegd op het vlak van de toepassing en de continuïteit van het onderzoek. Bedoeling is :

- nauwkeurigere gegevens te verzamelen over de situatie van de voor de Unie belangrijkste vissoorten en hun verplaatsingen;

- gedetailleerdere kennis op te doen over het verband tussen de verschillende soorten in de voedselketen;

- in dit verband ook meer precieze informatie te verkrijgen over de gevolgen van de voor de vismeelindustrie bestemde vangst en het terugzetten van vis;

- het daadwerkelijke effect van het gebruikte vistuig nader te bestuderen, met het oog op eventuele verbeteringen en de ontwikkeling van selectiever of specifiek op bepaalde soorten of gebieden gericht vistuig;

- ook precieze informatie te verkrijgen over de gevolgen van het terugzetten van vis.

3.9. Om deze taak zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen, moeten alle visserijlanden van de Unie hun steentje daartoe bijdragen.

3.10. Ook zouden de communautaire instellingen (de Commissie) eventueel over meer instrumenten en middelen moeten beschikken om hun voortrekkersrol beter te kunnen vervullen.

3.11. De kosten/baten-analyse van het verzamelen van de gegevens over de samenstelling, de situatie en de verplaatsing van de bestanden, en van het onderzoek en de proefnemingen in verband met het vistuig, hoeft niet nadelig uit te vallen indien een beroep wordt gedaan op uit de vaart genomen schepen en hun bemanning, en indien eenvoudig uit te voeren programma's worden opgezet die een minimale wetenschappelijke bijstand vergen.

3.12. Deze aanpak heeft als bijkomend voordeel dat de vissers bij het onderzoek worden betrokken. Zo kunnen zij hun ervaring ten dienst stellen van de wetenschap en raken zij beter vertrouwd met de wetenschappelijke wereld, waardoor zij ongetwijfeld ook meer begrip voor de maatregelen zullen kunnen opbrengen.

3.13. Niet alleen gaat het erom de banden tussen de onderzoeksinstellingen in de Unie nauwer aan te halen, maar er moet ook worden gestreefd naar betere betrekkingen op internationaal niveau.

3.13.1. Dit zou zonder twijfel een kwalitatieve én kwantitatieve verbetering van de beschikbare informatie met zich meebrengen. Tevens zou men beter inzicht krijgen in en zich meer bewust worden van de gemeenschappelijke problemen.

3.13.2. Ook hier speelt de Commissie een onvervangbare rol bij de cooerdinatie en de bevordering van het onderzoek.

3.14. Eerder in dit document werd al verwezen naar de gebrekkige kennis omtrent de interactie tussen het mariene milieu, de bestanden en de visserij. Daarbij werd erop gewezen dat het milieu- en het visserijbeleid beter op elkaar moeten worden afgestemd.

De samenwerking tussen onderzoekers die werkzaam zijn op visserijgebied en milieudeskundigen die zich bezighouden met het mariene milieu, die tot nog toe eigenlijk nauwelijks van de grond is gekomen, verdient daarom aanmoediging.

3.15. Het ESC stelt hier nogmaals het uitblijven van efficiënt en dynamisch onderzoek aan de kaak, een lacune waar het in zijn adviezen voortdurend op terugkomt.

4. Controle en begeleidende maatregelen

4.1. Het spreekt vanzelf dat de besluiten en maatregelen die noodzakelijk zijn voor een correct beheer van de bestanden moeten stoelen op betrouwbare wetenschappelijke gegevens. Of de juiste beslissingen zijn genomen, en of eventueel corrigerende maatregelen wenselijk of noodzakelijk zijn, kan echter enkel worden vastgesteld via een efficiënte controle op de toepassing ervan en een evaluatie van de resultaten.

4.2. Hoewel de maatregelen voor het beheer van de bestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid op communautair niveau worden vastgesteld - dat geldt zowel voor de output (TAC's, quota, boxen, enz.) als voor de input (vergunningen, regelgeving betreffende vistuig, minimale afmetingen, enz.) - valt de controle op de toepassing ervan overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel onder de bevoegdheid van de lid-staten. De Commissie staat in voor de algemene begeleiding.

4.2.1. In het licht van recente ervaring pleit het Comité ervoor om de controle meer over te laten aan een team van communautaire controleurs en inspecteurs, ten einde geschillen en klachten over discriminatie tot een minimum te beperken.

4.3. Uiteraard moeten de communautaire maatregelen voor de instandhouding zo doorzichtig en billijk mogelijk zijn - vooral omdat deze maatregelen gezien de huidige overbevissing bij de vissers restrictief overkomen - maar juist bij de uitvoering en de controle van het beleid door de lid-staten zijn de beginselen van doorzichtigheid, billijkheid en ook continuïteit van doorslaggevend belang voor het welslagen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

4.4. De controle op de naleving van de TAC's en quotaregelingen geschiedt in hoofdzaak bij de aanvoer. De wijze waarop de aanvoer wordt berekend loopt echter aanzienlijk uiteen van lidstaat tot lid-staat, en kan zelfs binnen eenzelfde land verschillend zijn naar gelang van de aanvoerhaven. Ondanks de vastgestelde vooruitgang blijkt dus dat de TAC's en quotaregelingen nog steeds niet worden nageleefd.

4.5. Ook op het niveau van de input blijft het gevoel bestaan dat controlemaatregelen in gebreke blijven.

4.5.1. De lid-staten beschikken niet alle over gelijke controlemiddelen, en ook de controleinspanning verschilt van land tot land, hetgeen de controle over het geheel genomen minder efficiënt maakt en zelfs tot wrijvingen en conflicten tussen de diverse vissersgemeenschappen kan leiden.

4.6. Zoals het Comité reeds herhaaldelijk heeft gesteld, dienen lid-staten en Commissie zich dan ook te concentreren op de correcte toepassing van de bestaande en eventuele nieuwe controlemaatregelen ().

4.6.1. De verschillende procedures voor de berekening van de vangst evenals de criteria voor de controle op de input moeten dringend gelijkgetrokken worden.

4.7. Voorts zou het Comité graag zien dat bij alle bestaande of nieuwe controlemaatregelen wordt uitgegaan van twee sleutelbegrippen, namelijk eenvoud en duidelijkheid. Alleen zo kunnen de maatregelen efficiënt worden uitgevoerd en zullen zij vruchten afwerpen.

4.7.1. Ook hier is voorlichting van de doelgroepen, de inspecteurs zowel als de vissers, van fundamenteel belang.

4.8. Op dit moment lopen proefprojecten om na te gaan of het mogelijk is satellieten in te zetten om de verplaatsing van vissersvaartuigen te volgen.

4.8.1. Het Comité hoopt dat het succes van deze proefprojecten zal leiden tot de spoedige goedkeuring van een dergelijk controlesysteem, dat bovendien ook een grote hulp kan zijn bij het redden van het leven van bemanningsleden.

4.9. Naast een betere toepassing van de regels voor controle van de bestanden in haar wateren, moet de Unie trachten de gedragsregels die zij zichzelf en haar vissers oplegt, internationaal uit te dragen. Zij kan zich daarvoor inzetten via door haar onderschreven visserij-overeenkomsten en in het kader van de VN en de FAO, zodat zo snel mogelijk een internationale gedragscode voor de visserij wordt opgesteld en goedgekeurd.

4.10. Overcapaciteit leidt onherroepelijk tot overbevissing.

4.10.1. In de betrokken lid-staten moet zo vlug mogelijk een diepgaand debat op gang worden gebracht over de omvang en de samenstelling van de vissersvloten, die moeten worden afgestemd op de bestaande en de te verwachten omvang van de bestanden; hierbij dient rekening te worden gehouden met hun traditie en hun vangstcapaciteiten.

4.10.2. Een dergelijk debat moet ook op communautair niveau worden gevoerd; dat zal de kwaliteit van alle resultaten verhogen en er bovendien voor zorgen dat deze goed op elkaar aansluiten.

4.10.3. Verder is het Comité van mening dat de efficiency van de te nemen maatregelen sterk zal toenemen als ook de diverse economische actoren en de sociale partners in kwestie ervoor verantwoordelijk worden. Deze moeten daarom bij alle fases van het proces - vanaf het discussiestadium tot het nemen van besluiten en begeleidende maatregelen - worden betrokken.

4.11. Dit is de enig denkbare oplossing om de visserij-activiteit op peil te houden.

4.11.1. Er mag nl. geen eind komen aan de visserij in het jaar 2000.

5. Externe aspecten van het beleid van de Europese Unie

5.1. De voorafgaande hoofdstukken zijn gewijd aan de situatie van de visvangst in de communautaire wateren, en met name aan controle en onderzoek, die de basis vormen voor de voortzetting van een rationele exploitatie van het visbestand van de Unie. Naast enkele nieuwe suggesties herhaalt het Comité ook een aantal voorstellen die alle fundamenteel zijn om het sociale evenwicht en de efficiëntie van de sector in stand te houden.

5.1.1. Hoewel er nog heel wat werk voor de boeg ligt, kan niet worden ontkend dat al veel is verwezenlijkt en dat de balans van het gemeenschappelijk visserijbeleid op intern vlak globaal genomen positief uitvalt.

5.2. Hetzelfde kan helaas niet worden gezegd van de externe aspecten van dit beleid. De steeds schaarser wordende communautaire bestanden, de noodzaak om tot een duurzame exploitatie te komen zonder dat dit nefaste gevolgen heeft voor de vloot, maken dat de Unie zich op internationaal vlak veel meer moet doen gelden, met name bij de afsluiting van visserij-overeenkomsten. Hierin schuilt immers de kans om de mogelijkheden van het gemeenschappelijk visserijbeleid beter te benutten, een kans die tot nu toe nog nooit is gegrepen.

5.3. Het lijkt zelfs niet overdreven te stellen dat de bestaande bilaterale visserij-akkoorden tussen de Unie en derde landen niet méér zijn dan de som van de traditionele overeenkomsten die de visserijlanden van de Unie bij hun toetreding met die derde landen hadden gesloten. In sommige gevallen zijn de voorwaarden voor de Unie zelfs minder gunstig uitgevallen.

5.4. Een ander nieuw element is dat de Unie nu in internationale visserij-organisaties met één stem spreekt voor alle lid-staten die tevoren zelf verdragsluitende partij waren. Het ziet er echter niet naar uit dat de Unie nu, ondanks haar belangrijke internationale positie, meer gewicht in de schaal legt. Er wordt zelfs minder tegemoet gekomen aan de legitieme rechten van de betrokken visserijlanden : hun belangen worden geschaad en de Unie in haar geheel wordt benadeeld.

5.5. De Unie heeft slechts op twee gebieden, namelijk landbouw en visserij, een gemeenschappelijk beleid ontwikkeld. Hoewel het gaat om twee vormen van een gemeenschappelijk, algemeen beleid, staan deze in wezen qua opzet en aanpak lijnrecht tegenover elkaar. Terwijl de Unie voor het leeuwedeel van de landbouwprodukten met overschotten te kampen heeft, heeft zij een steeds groter tekort aan visserijprodukten, en de eisen van een rationeel beheer maken dat de vangstmogelijkheden in eigen wateren slechts aan een derde van de behoeften kunnen voldoen.

5.6. Toch beschikt de Unie over genoeg schepen, vistuig en vissers én kan zij op een lange traditie bogen. Worden de technische middelen en vooral de mensen beter ingezet, dan kan de Unie meer vis vangen in wateren van derde landen of internationale wateren.

5.6.1. Hiervoor zijn meer en/of betere overeenkomsten nodig (die steeds moeizamer tot stand komen). Bovendien moet worden gezocht naar nog weinig beviste internationale wateren waar voor de Unie belangrijke vissoorten voorkomen.

5.7. Met het oog daarop is het noodzakelijk dat de Unie in de praktijk haar verantwoordelijkheid neemt als grootste verbruiker van visserijprodukten ter wereld. Tevens moet zij als een van de grootmachten op visserijgebied optreden. Ook moet zij zich als grootmacht gedragen waar het gaat om het behoud van de rijkdommen van de zee, en vooral van de visbestanden.

5.8. De Unie dient daarom in alle internationale instanties waarvan zij deel uitmaakt, actief op te treden, en zo de vooraanstaande positie te gaan bekleden die haar qualitate qua toekomt; nu beperkt zij zich nog vaak tot de rol van waarnemer.

5.9. Inmiddels is de VN-conferentie over in aangrenzende visserijzones voorkomende bestanden en sterk migrerende vissoorten afgelopen. Bij het opstellen van de slotovereenkomst bevond de EU zich in een minderheidspositie. Mocht deze overeenkomst in werking treden, dan kan het op de conferentie nagestreefde evenwicht alleen worden bereikt door middel van :

- open, niet-discriminerende en transparante regionale organisaties;

- volledige eerbiediging van de exclusieve jurisdictie van de vlaggestaat;

- een duidelijk, ondubbelzinnig evenwicht t.a.v. de bepalingen van de conferentie over het Zeerecht tussen de rechten en plichten van kuststaten en die van landen met een diepzeevloot, met name waar het gaat om de onderlinge verenigbaarheid van de maatregelen.

5.10. Het Comité heeft geen gedetailleerde informatie over de vigerende visserijovereenkomsten of de akkoorden waarover momenteel (opnieuw) wordt onderhandeld.

5.11. De enige aanbeveling die het Comité dus kan en moet doen, is dat de Unie de nodige prioriteit en voldoende economisch en politiek belang aan de visserij-overeenkomsten moet toekennen, en dat zij externe aspecten van het gemeenschappelijk visserijbeleid bij internationale onderhandelingen niet langer stiefmoederlijk mag behandelen.

5.12. De Unie mag de kwestie van het behoud van de rijkdommen van de zee, en met name de visbestanden, niet uit het oog verliezen. Ten einde haar geloofwaardigheid te behouden en de problemen bewust te kunnen aanpakken, moet zij een serieus onderzoeksbeleid voeren. Er is in het vorige hoofdstuk al beklemtoond dat dit beleid dringend nieuw leven moet worden ingeblazen.

5.13. De eenentwintigste eeuw zal de eeuw zijn van het water en van de oceanen. Wie zich wil doen gelden in de debatten en de uitdaging en internationale concurrentie op zee wil aankunnen, mag het onderzoek, zowel op het gebied van de visserij als van de oceanografie in het algemeen, niet verwaarlozen.

5.14. De belangen van de Unie als zeemacht vergen overigens een globaal en geïntegreerd zeebeleid; hiermee kan ervoor gezorgd worden dat de diverse beleidsmaatregelen, die op dit moment geen onderlinge samenhang vertonen, aan kracht winnen.

Brussel, 22 november 1995.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

C. FERRER

() Bron : FAO. Recentere gegevens zijn niet beschikbaar.

() PB nr. C 223 van 31. 8. 1992;

PB nr. C 34 van 2. 2. 1994;

PB nr. C 73 van 15. 3. 1993;

PB nr. C 397 van 31. 12. 1994.

() PB nr. C 393 van 31. 12. 1994.

() PB nr. C 339 van 31. 12. 1991;

PB nr. C 304 van 10. 11. 1993;

PB nr. C 52 van 13. 02. 1994;

PB nr. C 393 van 31. 12. 1994.

() PB nr. C 339 van 31. 12. 1991;

PB nr. C 223 van 31. 8. 1992;

PB nr. C 19 van 25. 1. 1993;

PB nr. C 73 van 15. 3. 1993;

PB nr. C 304 van 10. 11. 1993.

() PB nr. C 339 van 31. 12. 1991;

PB nr. C 332 van 16. 12. 1992.