Home

Resolutie over het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie" (COM(94)0096 - C3-0222/94)

Resolutie over het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie" (COM(94)0096 - C3-0222/94)

Resolutie over het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie" (COM(94)0096 - C3-0222/94)

Publicatieblad Nr. C 249 van 25/09/1995 blz. 0219


A4-0140/95

Resolutie over het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie" (COM(94)0096 - C3-0222/94)

Het Europees Parlement,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 februari 1990 over concentratie in de mediasector ((PB C 68 van 19.3.1990, blz. 137.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1992 over mediaconcentratie en pluralisme ((PB C 284 van 2.11.1992, blz. 44.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 januari 1994 over het Groenboek van de Commissie "Pluralisme en mediaconcentratie in de interne markt" ((PB C 44 van 14.2.1994, blz. 177.)),

- onder verwijzing naar zijn advies van 19 april 1994 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen ((PB C 128 van 9.5.1994, blz. 54.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 april 1994 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: digitale video-omroep - een communautair beleidskader, en over de ontwerp-resolutie van de Raad betreffende een kader voor het communautaire beleid inzake digitale video- omroep ((PB C 128 van 9.5.1994, blz. 57.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 1994 over de problemen in de audiovisuele sector na de richtlijn "Televisie zonder grenzen": toepassing van de artikelen 4 en 5 van richtlijn 89/552/EEG ((PB C 205 van 25.7.1994, blz. 558.)),

- onder verwijzing naar zijn advies van 6 mei 1994 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van besluit 90/685/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (MEDIA)(1991-1995) ((PB C 205 van 25.7.1994, blz. 555.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 oktober 1994 over mediaconcentratie en pluralisme ((PB C 323 van 21.10.1994, blz. 157.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 november 1994 over de aanbeveling aan de Europese Raad "Europa en de wereldwijde informatiemaatschappij" en over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's over "Europa op weg naar de informatiemaatschappij: een actieplan" ((PB C 363 van 19.12.1994, blz. 33.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 februari 1995 over de G7- conferentie over de informatiemaatschappij ((PB C 56 van 5.3.1995, blz. 97.)),

- gezien het Groenboek van de Commissie over de strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie (COM(94)0096 - C3-0222/94),

- gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lid-staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten van 31 mei 1995 (COM(95)0086),

- gezien het verslag van de "think-tank" over het audiovisuele beleid van de Europese Unie,

- gezien de conclusies van de Europese Conferentie over de audiovisuele sector op 30 juni en 1 juli 1994 te Brussel,

- gezien de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité ((PB C 393 van 31.12.1994, blz. 25.)) en van het Comité van de regio's ((CdR 178/94.)),

- gelet op artikel 145 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de Commissie externe economische betrekkingen en de Commissie juridische zaken en rechten van de burger (A4-0140/95),

A. gezien de gerechtvaardigde wens van de Commissie om ter bevordering van de Europese programma-industrie voor audiovisuele produkten een bijzondere strategie te ontwikkelen, als aanvulling op bestaande nationale maatregelen, en overwegende dat een sterke en concurrerende programma-industrie voor de audiovisuele sector een essentieel strategisch element vormt dat door de Gemeenschap moet worden gesteund, zowel voor wat betreft het scheppen en stimuleren van Europese produkties, als wat betreft de audiovisuele verspreiding,

B. overwegende dat hiermee tot dusverre helaas niet op bevredigende wijze rekening is gehouden, gezien het feit dat scheppende kunstenaars geen behoorlijke inbreng hebben gehad in de vele initiatieven rond de informatiemaatschappij,

C. ermee instemmende dat audiovisuele produkten en werken een tweeledig karakter hebben, te weten met economische en dienstverleningsaspecten, die vooral ook bij de overdracht van cultuur een rol spelen en derhalve de bijzondere aandacht verdienen,

D. gezien de huidige zwakke positie van de Europese programma-industrie, wier marktaandeel in de Europese Unie bij bioscoopfilms minder dan 20%, bij multimedia-produkten minder dan 25% en bij documentaire films slechts 40% bedraagt, en het bovendien betreurende dat te weinig nadruk is gelegd op versterking van de archieven, die een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de nieuwe audiovisuele diensten vormen,

E. gezien de principiële gedachte van de Commissie om de verscheidenheid van het Europese produktielandschap te zien als uitgangspunt voor een specifiek Europees succes,

F. overwegende dat de toekomstige ontwikkeling van de Europese programma- industrie niet los kan worden gezien van de technologische en economische ontwikkelingen ten gevolge van de overgang tot de informatiemaatschappij,

G. zich ervan bewust dat de komst van nieuwe partners in Midden- en Oost-Europa de Europese audiovisuele markt een ander aanzien geeft en andere mogelijkheden biedt,

H. verwachtende dat de zich uitbreidende informatiemaatschappij positieve gevolgen heeft voor de versterking van de programma-industrie die door de nieuwe multimediadiensten nieuwe afzetmogelijkheden krijgt,

I. vrezende dat een te eenzijdige oriëntatie op de wereldmarkt geen rekening houdt met de criteria van de Europese vraag en de behoefte aan plaatselijke, regionale en nationale produkties en evenmin voldoet aan de belangstelling voor avant-gardistische of creatieve produkties,

J. het noodzakelijk oordelend dat de Europese produktie zich door middel van de nodige aanpassing en verkoopbevordering energiek richt op de internationale markten voor audiovisuele produkten en van mening dat de recente technologische ontwikkelingen aanzienlijk kunnen bijdragen tot verkleining van de taalbarrières die hiervoor een belemmering vormen,

K. ervan overtuigd dat de audiovisuele industrie talrijke nieuwe arbeidsplaatsen zal scheppen, maar ook bezorgd erover dat er aanzienlijke verliezen door rationalisering zullen zijn,

L. met recht hopend dat de nagestreefde veranderingen en verbeteringen van de met gelden van de Gemeenschap en de lid-staten te financieren Europese steuninstrumenten op het gebied van opleiding, distributie en produktiebevordering ertoe bijdragen het Europese aanbod van bioscoopfilms beter geschikt te maken voor de markt en de afzet, met name via het MEDIA II-programma en een Europees Garantiefonds,

M. overwegende dat de doelstellingen van het waarborgen van grote diversiteit, steun voor de cultuur en het veiligstellen of scheppen van arbeidsplaatsen alleen kunnen worden bereikt, wanneer het gelukt te voldoen aan een vraag, die enerzijds veronderstelt dat men zich tot een breed publiek wendt en anderzijds, dat rekening gehouden worden met regionale en nationale belangen,

N. overwegende dat de door de Europese Unie gesteunde audiovisuele produkten en werken door middel van een verwijzing of logo herkenbaar moeten zijn, zodat de burger zich bewust kan worden van het communautaire optreden in de audiovisuele sector,

O. overwegende dat de omroepbedrijven, vooral in de openbare sector, niet alleen als opdrachtgever, producent en coproducent van audiovisuele produkten, maar met name als organisator van programma's een belangrijke rol spelen en derhalve van doorslaggevend belang zijn voor het democratische meningsvormingsproces,

P. gezien de absolute noodzaak evenwichtige volledige programma's van omroepbedrijven te blijven aanbieden, die toegankelijk zijn voor de gehele bevolking en doeltreffende maatschappelijke controle moeten ondergaan,

Q. overwegende dat bij de invoering van nieuwe technologieën, gebruiks- en afzetmogelijkheden de speelruimte van de omroepbedrijven wordt uitgebreid en niet beperkt, omdat deze een succesvolle aanpak in de produktiesector hebben opgebouwd en door de inzet van steunmaatregelen nieuwe resultaten op de markt kunnen bereiken,

R. gezien het belang dat het ter waarborging van pluralisme hecht aan wetgevende initiatieven om de markten voor de programma-industrie door een onderlinge aanpassing van de in de lid-staten geldende voorschriften inzake ondernemingsconcentraties te liberaliseren,

S. gezien het belang van herziening van de richtlijn "Televisie zonder grenzen", onder andere voor de toekomst van de Europese programma-industrie, met name met het oog op de definitie van het begrip omroep en de quotaregeling,

T. gezien de wens van de Europese filmproducenten dat één procent van de structuurfondsmiddelen voor de ondersteuning van de programma-industrie wordt toegekend,

1. ondersteunt het voornemen van de Commissie door doelgerichte steun (voornamelijk via het MEDIA II-programma en een Europees Garantiefonds) een concurrerende Europese programma-industrie tot stand te brengen, waarbij erop moet worden gelet dat vooral prioriteit moet worden verleend aan de tot nu toe nog niet ontsloten Europese markt, maar betreurt dat de Raad te weinig financiële middelen voor een werkelijk Europees audiovisueel beleid beschikbaar stelt;

2. is van oordeel dat alle beleid dat is gericht op ontwikkeling van de informatiemaatschappij deel moet uitmaken van een strategie die tot doel heeft de audiovisuele produktie en het gebruik door de media van nieuwe technologieën te ondersteunen;

3. verwacht dat de Commissie onverwijld een concreet voorstel doet voor de instelling van een Europees Garantiefonds waaruit steun kan worden verleend aan grote filmprodukties, maar niet uitsluitend aan dergelijke produkties, omdat dit de culturele diversiteit zou beperken die ook door produkties voor een kleiner publiek tot uitdrukking komt;

4. verzoekt de Commissie te waarborgen dat aan onafhankelijke producenten, ook uit het produktieve midden- en kleinbedrijf, die niet tot een concern behoren, voor een beperkte duur overeenkomstig het beginsel "hulp voor het zelfstandig worden" steun wordt toegekend die de mededinging niet mag vervalsen;

5. verzoekt de Commissie met bepaalde maatregelen te bevorderen dat grote produktie- en distributiebedrijven zich ook interesseren voor alternatieve creatieve produkties, om verspreiding op grotere schaal van dergelijke audiovisuele produkties mogelijk te maken;

6. meent dat de produktie-uitgaven voor gesteunde films niet meer mogen worden beperkt, ten einde de afzetmogelijkheden te verbeteren;

7. erkent de noodzaak de hierbij betrokken bedrijven de mogelijkheid te bieden alle gebruiksrechten te verwerven (bioscoop, TV, video, multimediadiensten), om het risico te verminderen dat niet eens de verhuurkosten worden gedekt;

8. acht versterking van het afzet- en verhuursysteem absoluut noodzakelijk en stelt voor tot een nauwe vervlechting tussen de nog onafhankelijke verhuurders te komen;

9. wijst erop dat het erop aankomt een voor alle landen gecoördineerd en gelijktijdig gebruik van Europese films in de Europese bioscopen en overige media mogelijk te maken, omdat alleen simultane gebruiksstrategieën uitgebreid effect kunnen sorteren, waaraan het MEDIA II-programma een wezenlijke bijdrage moet leveren;

10. acht het noodzakelijk dat het MEDIA II-programma en de nationale c.q. regionale steunmaatregelen zo worden ingezet dat er bij low- en medium- budgetprodukties voor wordt gezorgd dat, nadat deze tot stand zijn gekomen, passende reclame- en marketingmiddelen ter beschikking staan, om de internationale belangstelling te wekken;

11. verzoekt de Commissie en de lid-staten ter financiering van de programmaproduktie voor fiscale stimulansen te zorgen voor investeringen van particulier kapitaal in de Europese televisie- en filmindustrie en de fiscale uitgangspositie van de programma-industrie te verbeteren door bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting tot 10% te beperken;

12. apprecieert het in Europa ontstane tweevoudige omroepsysteem, maar onderstreept in dit verband de noodzaak van gelijke concurrentiekansen voor de openbare omroep op de groeimarkt van de informatiemaatschappij;

13. wijst erop dat het dringend noodzakelijk is, ten behoeve van gelijke kansen voor commerciële aanbieders en publiekrechtelijke bedrijven, een bestaans- en ontwikkelingsgarantie met inbegrip van een financieringsgarantie van de openbare omroep vast te stellen;

14. erkent het hoge niveau van de programma's van publieke omroepen, dat als maatstaf geldt voor alle op kwaliteit gerichte omroepinspanningen in Europa;

15. wijst op de noodzaak dat de Commissie duidelijk maakt dat de financiering van de openbare omroep via kijk- en luistergeld of overheidsmiddelen wegens de bijzondere functie ervan niet kan vallen onder de regelingen in het EU- Verdrag voor overheidssteun;

16. spreekt zich met klem ervoor uit vast te houden aan de veelomvattende definitie van het begrip omroep en deze uit te breiden tot de nieuwe multimediadiensten en is voorts van mening dat deze nieuwe diensten moeten worden opgenomen in de herziene richtlijn "Televisie zonder grenzen";

17. beveelt een media- en programmaconcept aan waarin de nieuwe diensten worden beschouwd als nieuwe kansen voor het vergroten van de Europese culturele verscheidenheid en aan de hand waarvan waarborging van gelijke en non- discriminatoire toegang voor alle gebruikers, vrije en open concurrentie voor alle aanbieders, alsmede de bevordering van de programma-industrie wordt beoordeeld;

18. is bezorgd over de huidige verschuiving van thans in sociale wetten en cao's beschermde arbeidsrelaties naar sociaal slechts onvoldoende beschermd free- lance-werk en telewerk, die vergezeld moet gaan van een betere sociale bescherming en opleiding van de uitoefenaars van een vrij beroep in de mediasector. Zulks vereist ook aanpassing van het auteursrecht en van de regelingen voor personen die onder het auteursrecht vallen aan het gedigitaliseerde multimedialandschap;

19. verzoekt de Commissie bij de herziening van de richtlijn "Televisie zonder grenzen" de bestaande juridische onzekerheid in verband met de quotaregelingen uit de weg te ruimen en de verantwoordelijken in de lid-staten overeenkomstig het principe van het land van vestiging ertoe te brengen een absoluut verbod op pornografie en geweldverheerlijkende uitzendingen in te stellen en de verplichte toepassing in te voeren van het nettoprincipe bij de onderbreking van speelfilms door reclame;

20. ziet in een quotaplicht een belangrijk instrument om de Europese audiovisuele produkten toegankelijk te maken voor een breed publiek en aldus de Europese programma-industrie een stimulans te geven voor veelzijdige, cultureel belangrijke en goed afzetbare produkten;

21. acht grensoverschrijdende samenwerking tussen de voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op de commerciële omroep bevoegde instanties absoluut noodzakelijk om de diversiteit te garanderen en ontoelaatbare mediaconcentraties te verhinderen, teneinde te waarborgen dat de nationale concentratiegrenzen niet kunnen worden omzeild; dit zou kunnen geschieden met behulp van een door de lid-staten af te vaardigen samenwerkingsraad die moet bestaan uit onafhankelijke personen die in gelijke mate publiekrechtelijke en commerciële aanbieders vertegenwoordigen en uit een gelijk aantal mannen en vrouwen. De belangrijkste taak van dit lichaam dient te zijn de deelnemingsstructuren in heel Europa doorzichtig te maken; het dient in samenwerking met het Europees Parlement periodiek overzichten en beoordelingsverslagen op te stellen;

22. zet zich in voor de bevordering van een burgeromroep en open kanalen, om de rechtstreekse toegang en deelname van burgers aan audiovisuele media mogelijk te maken en aldus het democratische proces op plaatselijk en regionaal niveau te versterken, rekening houdend met het groeiende belang van de media voor de meningsvorming van de burgers;

23. beschouwt de totstandbrenging van nieuwe vormen van openbare dienstverlening en partnerschap tussen de overheids- en particuliere sector als een veelbelovend toekomstconcept, bijvoorbeeld in de vorm van "community networks", waarvoor openbaar toegankelijke ruimten moeten worden ingericht, of in de vorm van "mediacafés";

24. verlangt opneming van de Midden- en Oosteuropese landen in de Europese regeling voor financiële stimulansen en bijstand; is van mening dat uit het PHARE- en TACIS-programma speciale kredieten voor de uitbreiding van de audiovisuele sector in deze landen ter beschikking moeten worden gesteld; in het belang van een solidaire wereldmaatschappij moeten in het kader van bestaande overeenkomsten ook audiovisuele steunmaatregelen voor de ontwikkelingslanden worden getroffen;

25. verlangt maatregelen die een gelijke toegang tot Europese audiovisuele programma's waarborgen door middel van toezicht op gelijke kansen en criteria voor de toewijzing en evaluatie van financiële middelen op dit gebied;

26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lid-staten.