Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Technische normen en wederzijdse erkenning"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Technische normen en wederzijdse erkenning"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Technische normen en wederzijdse erkenning"

Publicatieblad Nr. C 212 van 22/07/1996 blz. 0007


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Technische normen en wederzijdse erkenning"

(96/C 212/02)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 4 juli 1995 besloten, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het Reglement van Orde, een advies op te stellen over: "Technische normen en wederzijdse erkenning".

De Afdeling industrie, handel, ambacht en diensten, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 mei 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Jaschick.

Het ESC heeft tijdens zijn op 29 en 30 mei 1996 gehouden 336e Zitting (vergadering van 29 mei 1996) volgend advies uitgebracht, dat met 101 stemmen vóór (één onthouding) is goedgekeurd.

1. De hoofdgedachte achter een vrij verkeer van goederen

1.1. Ook vóór de invoering van het subsidiariteitsbeginsel lag de verantwoordelijkheid voor normalisatie, beproeving, certificering en controle altijd al voornamelijk bij de ondernemers zelf en in mindere mate bij de overheidsinstanties in de lid-staten.

1.2. In principe geldt in de EU de stelregel dat kwantitatieve invoerbeperkingen evenals alle maatregelen van gelijke werking, zoals die vastgelegd zijn in de artikelen 30 en 36 van het EG-Verdrag, dienen te worden opgeheven. Aan de definitie van het begrip "een maatregel van gelijke werking" ligt de door het Europese Hof van Justitie uitgewerkte z.g. "Dassonville-formule" ten grondslag. Deze formule luidt als volgt: "Overwegende dat iedere handelsregeling der lid-staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen is te beschouwen."

1.3. Dit vonnis wordt aangevuld met de richtinggevende jurisprudentie van het Hof van Justitie, die berust op het Arrest "Cassis de Dijon" uit 1979 () en het volgende inhoudt:

"Bij gebreke van een gemeenschappelijke regeling moeten belemmeringen van het intracommunautaire verkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen op de verhandeling van een produkt worden aanvaard, voor zover dringende behoeften, onder meer verband houdende met de doeltreffendheid van de fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid der handelstransacties en de bescherming van consumenten, ze noodzakelijk maken."

2. Activiteiten van het ESC

2.1. Het Economisch en Sociaal Comité had in zijn advies over de eerste Mededeling van de Commissie () betreffende het functioneren van de interne markt een diepgaande analyse van de bestaande situatie gemaakt. De resultaten van dit werk van het Comité oogstten grote waardering bij zowel het Europees Parlement en de Raad als de Commissie en leidden ertoe dat de Raad in juni 1995 instemde met de suggestie om bij het Economisch en Sociaal Comité een waarnemingspost voor de interne markt in te stellen. Kernpunt van het advies van het ESC vormde een lijst met 62 belangrijke belemmeringen waardoor burgers en ondernemers niet van de voordelen van een Europese markt zonder binnengrenzen kunnen profiteren.

2.2. Op basis van deze bevindingen heeft het Bureau van het ESC de Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten belast met het opstellen van een advies over de technische handelsbelemmeringen. Het gaat hierbij met name om de belemmering van het vrije verkeer van goederen in de EU als gevolg van uiteenlopende nationale voorschriften en eventueel hierin genoemde of voorgeschreven nationale normen, beproevings-, certificerings- en toezichtprocedures en om het probleem dat deze onvoldoende erkend worden door de lid-staten onderling.

2.3. Ondanks alle inspanningen en de vele positieve resultaten blijven de technische handelsbelemmeringen een groot probleem vormen voor het totstandkomen van de interne markt. De oorzaken hiervoor zijn deels van zuiver technische aard, maar deels ook van eerder algemene aard. De tot op heden slechts gebrekkig geharmoniseerde beproevingsprocedures voor de vuurbestendigheid van bouwelementen zijn hiervan een typisch voorbeeld. Ook de opstelling van klanten en particuliere ondernemingen kan echter tot handelsbelemmeringen leiden, b.v. wanneer verzekeringsmaatschappijen vasthouden aan bepaalde niet-geharmoniseerde specificaties bij antidiefstalvoorzieningen in motorvoertuigen (). Zoals het Comité al in zijn advies over het verslag van de Commissie "De interne markt in 1995" heeft benadrukt, is ook het groeiende aantal op nationaal niveau uitgevaardigde technische voorschriften nog steeds zorgwekkend (). Voor het vinden van oplossingen is een gedegen inzicht in dit zeer specialistische onderwerp nodig. Het is de bedoeling met het onderhavige document hiertoe bij te dragen.

2.4. In het kader van de beraadslagingen ter voorbereiding van het ontwerp-advies zijn er twee hearings gehouden, waarvan de eerste op 23 januari 1996 in Stockholm plaats had en de tweede op 25 januari 1996 in Milaan. Verder werd een vragenlijst gestuurd naar belanghebbende groepen, die tevens verzocht werden, eventuele aanvullende opmerkingen door te geven. De opzet was dat zowel een nieuwe als een oude lid-staat hun recente ervaringen en problemen uit de doeken zouden doen. De bijdragen voor deze hearings zijn in het onderhavige advies verwerkt.

3. Begrippen

3.1. In het advies wordt een aantal begrippen op de hierna omschreven wijze gebruikt. De definities zijn grotendeels overgenomen uit richtlijnen, normen e.d., maar om de leesbaarheid te vergroten zijn zij op een aantal punten ingekort en vereenvoudigd.

3.2. De essentiële eisen (veiligheidseisen of andere eisen van algemeen belang) zijn bindende technische criteria, die conform de nieuwe aanpak in hoofdlijnen in de richtlijnen worden vastgelegd. Op de markt gebrachte produkten die onder deze richtlijnen vallen, moeten aan de essentiële eisen voldoen.

3.3. Een norm is een technische specificatie die door een erkend normalisatie-instituut is vastgesteld voor herhaaldelijke of permanente toepassing, maar geen bindende werking heeft.

3.4. "Geharmoniseerde normen" zijn technische specificaties die conform de algemene richtlijnen voor samenwerking tussen de Europese normalisatie-instituten en de Commissie worden opgesteld door een Europees normalisatie-instituut, dat daartoe van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG opdracht heeft gekregen. Na publikatie van de vindplaats in het Publikatieblad van de EG door de Commissie en omzetting in ten minste één lid-staat leidt de inachtneming van de norm tot het vermoeden van conformiteit met de desbetreffende essentiële vereisten ().

3.5. In de (bij wet) gereglementeerde sector is het op de markt brengen van produkten ter wille van de bescherming van de burgers gebonden aan wetten, verordeningen e.d. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de door EG-richtlijnen geharmoniseerde gereglementeerde sector en de door nationale voorschriften gereglementeerde, niet-geharmoniseerde sector. Onderdeel van de geharmoniseerde gereglementeerde sector is de aanmeldingsprocedure: EG-richtlijnen schrijven dan voor dat instanties belast met de uitvoering van de voorgeschreven conformiteitsbeoordelingen, bij de Europese Commissie dienen te worden aangemeld.

3.6. In de (bij wet) niet-gereglementeerde sector is het op de markt brengen van produkten niet gebonden aan wetten, verordeningen e.d., omdat deze produkten geen gevaar met zich brengen.

4. Eerdere pogingen om technische handelsbelemmeringen uit de weg te ruimen

4.1. De oude werkwijze

Eén van de voornaamste inspanningen van de EU is erop gericht, de obstakels voor een vrij verkeer van goederen uit de weg te ruimen door de nationale voorschriften te harmoniseren. Bij de oude werkwijze was het zo, dat in de EG-richtlijnen behalve de essentiële eisen in "technische bijlagen" ook alle technische specificaties - b.v. de concrete procedure voor het meten van de geluidsuitstoot van grasmaaiers - werden vastgelegd. Gebleken is, dat deze werkwijze te omslachtig en te gedetailleerd was en te veel tijd kostte. In een aantal gevallen, b.v. bij motorvoertuigen, waar de oude werkwijze haar waarde heeft bewezen, wordt deze methode echter gehandhaafd.

4.2. De "nieuwe aanpak" voor technische harmonisatie en normalisatie

4.2.1. Met het programma voor de interne markt had de Gemeenschap de te prioriteren activiteiten vastgelegd. Dit vereiste tegen de achtergrond van het arrest in de zaak "Cassis de Dijon" evenwel een nieuwe, snellere harmonisatieprocedure op het vlak van technische handelsbelemmeringen. Hiertoe voerde de Raad in 1985 de zgn. "nieuwe aanpak" () voor technische harmonisatie en normalisatie in.

4.2.2. In de "nieuwe aanpak" werd afgezien van het vroegere streven naar gedetailleerde regelgeving. Thans concentreert de EG-wetgever zich bij het opstellen van Europese richtlijnen, harmonisatie-instrument bij uitstek, op het vastleggen van de essentiële eisen (), zoals t.a.v. het vereiste beschermingsniveau. De erkende technische oplossingen om aan deze eisen te voldoen, worden apart beschreven in geharmoniseerde normen (), die in opdracht van de Commissie door de Europese normalisatie-instituten, CEN, Cenelec en ETSI, worden uitgewerkt.

4.2.3. Geharmoniseerde normen zijn niet bindend, maar worden op vrijwillige basis gebruikt. Zij vormen echter een weerlegbaar vermoeden van conformiteit van een produkt met de essentiële eisen van de richtlijnen. Het opstellen van geharmoniseerde Europese normen is zodoende niet de enige manier waarop conformiteit met de essentiële eisen van de richtlijnen kan worden bereikt. De producent en de bevoegde instanties voor conformiteitsbeoordeling kunnen ook kiezen voor andere geschikte technische oplossingen, b.v. door gebruik van andere - veelal nationale - normen. Er is dan echter geen sprake van een vermoeden van conformiteit en de producent dient zo nodig zelf de conformiteit met de essentiële eisen van de richtlijn aan te tonen. Strengere procedures voor conformiteitsbeoordeling kunnen dan noodzakelijk zijn.

4.2.4. Bij bepaalde produkten zijn de gezondheids- en veiligheidsaspecten van een zo grote betekenis dat handel in deze produkten problemen met zich zou kunnen meebrengen, indien hiervoor geen concrete technische specificaties zouden gelden. Beproevingen zijn moeilijker direct aan de hand van de eisen van richtlijnen uit te voeren en kunnen dan verschillen in interpretatie opleveren. Dit geldt in het bijzonder voor de Richtlijn inzake medische apparatuur en de Richtlijn inzake persoonlijke beschermingsmiddelen. Om deze reden zijn Europese, en voor zover mogelijk internationale, normen ter bescherming van gezondheid, veiligheid en milieu voor het welslagen van de interne markt van belang. Juist in deze sectoren is het zaak dat de verantwoordelijkheid van de overheidsinstanties uiteindelijk niet wordt beperkt.

4.3. De geïntegreerde aanpak voor conformiteitsbeoordeling

4.3.1. Beproeving en certificering zijn onlosmakelijk met normalisatie verbonden. Als aanvulling op de "nieuwe aanpak" voor technische harmonisatie en normalisatie werd daarom in 1990 voor beproeving en certificering de geïntegreerde aanpak voor conformiteitsbeoordeling geïntroduceerd. Het doel van deze aanpak is de voorwaarden te creëren die nodig zijn om de wederzijdse erkenning van normen in zowel de "gereglementeerde sector" () als de "niet-gereglementeerde sector" () in de praktijk te laten functioneren.

4.3.2. Voor de niet-gereglementeerde sector bestaat de mogelijkheid, afspraken over wederzijdse erkenning tussen instanties voor conformiteitsbeoordeling door de sectorcomités van de speciaal daarvoor opgerichte Europese Organisatie voor Keuring en Certificatie (EOTC) te laten legitimeren volgens door alle betrokken partijen onderschreven grondbeginselen en procedures. Dit biedt het voordeel van een transparant conformiteitsbeoordelingssysteem voor de Europese markt, waarmee herhalingen van procedures kunnen worden vermeden.

4.3.3. Bij de geïntegreerde aanpak wordt in de sectoren waarvoor Europese richtlijnen gelden, tewerk gegaan via een systeem van modules, waaruit voor de afzonderlijke richtlijnen, afhankelijk van de risico's van een bepaald produkt, de procedures voor conformiteitsbeoordeling worden samengesteld. Na afwikkeling hiervan mag de producent een EG-merk op zijn produkt aanbrengen en dit produkt in elk EER-land op de markt brengen, zonder dat het daar nog getest behoeft te worden of goedkeuring vereist. De producent mag zelf kiezen tot welke instantie voor normalisatie of aanmelding, of andere autoriteit voor goedkeuring in zijn eigen land of één van de andere EER-landen, hij zich wil wenden.

5. Stand van zaken op het vlak van normen, beproeving en certificering

5.1. De algemene stand van zaken

5.1.1. Algemeen kan men stellen dat normalisatie, beproeving en certificering grotendeels door niet-overheidsorganisaties worden uitgevoerd. Het uitwerken en toepassen van normen en vaak ook het uitvoeren van beproevingen, certificeringen en controles geschieden op vrijwillige basis.

5.1.2. De wetgever kan gebruik maken van de bestaande niet-bindende normen en ze, op bepaalde voorwaarden, erkennen als oplossingen waarmee aan wettelijke voorschriften wordt voldaan. Deze normen kunnen eveneens - indien hiertoe de noodzaak lijkt te bestaan - onder zijn verantwoordelijkheid door een gedateerde specifieke referentie bindend worden verklaard.

5.2. Normalisatie en handelsbeleid

5.2.1. Het verklaarde doel van het Europese bedrijfsleven en het handelsbeleid van de Unie is, naast de realisatie van een interne markt, het mondiale verkeer van goederen en diensten te bevorderen. Bij de Europese normalisatiewerkzaamheden wordt daarom zo veel mogelijk uitgegaan van internationale gegevens, die eventueel voorzien van communautaire aanpassingen in Europese normen worden omgezet.

5.2.2. Tussen de Europese normalisatie-instituten en de betrokken internationale organisaties bestaat een belangrijke mate van samenwerking op basis van speciale overeenkomsten. Deze samenwerking wordt ook met name veilig gesteld doordat dezelfde nationale normalisatie-instituten en belanghebbenden zelf op beide niveaus hun medewerking verlenen.

5.3. Wederzijdse erkenning van nationale voorschriften, aangemelde instanties en testresultaten

5.3.1. In de gereglementeerde niet-geharmoniseerde sector () is op basis van de artikelen 30 en 100 B van het Verdrag het beginsel van wederzijdse erkenning van de wettelijke voorschriften van kracht.

5.3.2. In de gereglementeerde geharmoniseerde sector () schrijven Europese richtlijnen wederzijdse erkenning van de bevoegdheid van aangevende instanties voor conformiteitsbeoordeling en van de resultaten waartoe deze gekomen zijn, voor. Tijdens de hearings en uit de antwoorden op de vragenlijst is echter overduidelijk gebleken dat deze wederzijdse erkenning en de geloofwaardigheid daarvan nog steeds te wensen overlaten ().

5.3.3. In de niet-gereglementeerde sector () doen zich ondanks pogingen om de totstandbrenging van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning te bevorderen nog tal van problemen voor bij de acceptatie van testresultaten en certificaten, evenals bij de certificering van ondernemingen en hun kwaliteitsbewakingssystemen. Kenmerkend voor de huidige situatie is eveneens, dat er geen juridische mogelijkheden voorhanden zijn om bij gebrek aan vertrouwen in de competentie van testinstanties wederzijdse erkenning van conformiteitsverificaties bij de gebruikers ervan af te dwingen.

5.4. Grote behoefte aan normen

5.4.1. De toenemende concurrentie, het feit dat de gebruiker hogere eisen aan kwaliteit en veiligheid stelt, de vraag van de gebruiker naar conformiteitsverificaties, alsmede de complexiteit van de produkten kunnen worden genoemd als oorzaken voor het stijgende aantal normalisatie-aanvragen bij de Europese normalisatie-instituten. Ook het aantal aanvragen in de economisch gezien steeds belangrijker wordende dienstensector is de laatste tijd gestegen.

5.4.2. In totaal wordt momenteel aan heel wat meer dan tienduizend ontwerpen voor Europese normen gewerkt. Het initiatief hiertoe wordt in veruit de meeste gevallen (ca. 2/3) door de industrie en andere belanghebbenden genomen. Naar aanleiding van opdrachten die in het kader van de nieuwe aanpak-richtlijnen of i.v.m. de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsbeleid op andere terreinen door de Commissie zijn verstrekt, wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van enkele duizenden Europese normen, die naar verwachting vóór het einde van deze eeuw gereed zullen zijn.

5.4.3. Alhoewel er druk wordt gewerkt aan Europese normen, zijn vanuit de industrie telkens weer negatieve geluiden te horen in verband met de tijd die dit werk in beslag neemt en de omslachtige procedures die worden gevolgd. Vooral de industrie oefent steeds meer druk op de Europese normalisatie-instituten uit om hun structuren, beleid en werkmethodes te herzien. In de bevoegde organen van de Europese normalisatie-instituten wordt er momenteel over nagedacht hoe de normalisatie-werkzaamheden kunnen worden gestroomlijnd en vereenvoudigd.

6. Aanbevelingen van het Comité

6.1. Normalisatie en handelsbeleid

6.1.1. Het Comité verwelkomt en steunt alle initiatieven om procedures en werkmethodes voor het opstellen van normen (b.v. door gebruikmaking van elektronische hulpmiddelen) te verbeteren en te versoepelen. Ook aan de strategieën, procedures en structuren binnen en tussen de Europese normalisatie-instituten dient permanent te worden gesleuteld om ze te verbeteren. Het Comité wil er in het bijzonder op wijzen dat effectieve mechanismen ter beoordeling van de behoeften op de markt noodzakelijk zijn om de beperkte middelen van de Europese normalisatie-instituten en hun leden optimaal te kunnen aanwenden.

6.1.2. Het Comité is van mening dat het opzetten van het Europese normalisatiesysteem, als gemeenschap van nationale instituten onder een Europese paraplu, vruchten heeft afgeworpen. Groot belang hecht het aan samenwerking met de internationale normalisatie-organisaties en het op elkaar aansluiten van Europese en internationale normen.

6.2. Transparantie en juridische status van de normen

6.2.1. Bij tal van gebruikers bestaat de wens dat er een concrete en transparante beschrijving van normen via wettelijke regelingen komt en dat duidelijkheid wordt geschapen over de juridische status hiervan (). Verwarring van niet-bindende technische normen met bindende technische voorschriften zou misverstanden en een negatieve houding tegenover de nieuwe aanpak tot gevolg kunnen hebben.

6.2.2. Het Comité dringt op het stuk van normen en rechtsvoorschriften aan op duidelijke, eenduidige uitspraken over het verband tussen normen en voorschriften en de status die de norm in elk van beide gevallen heeft. Er mag geen twijfel over bestaan dat de wetgever zijn bevoegdheden niet op ongeoorloofde wijze aan particuliere normalisatie-instituten mag overdragen. In die gevallen waarin een norm feitelijk bindend zal worden, dient ervoor te worden gezorgd dat alle belanghebbenden adequaat bij de werkzaamheden ter voorbereiding van de normen worden betrokken ().

6.3. Coherentie en uniforme omzetting van richtlijnen

6.3.1. Voor het op de markt brengen van een produkt en voor de latere toepassing ervan gelden soms verscheidene richtlijnen. Het is van bijzonder belang dat doel en toepassingsgebied van een technische regeling nauwkeurig worden vastgelegd.

6.3.2. Het Comité wijst erop, dat de Unie bij het opstellen van richtlijnen coherentie en uniformiteit dient na te streven, zodat voor produkten die onder de op artikel 100 A van het EG-Verdrag gebaseerde richtlijnen vallen en volgens de voorgeschreven procedure op de markt zijn gebracht, geen gebruiks- en uiteindelijk ook handelsbelemmeringen ontstaan doordat lid-staten naderhand via andere regelingen bovenop de minimumeisen van de Unie zelf strengere eisen gaan stellen. Dit geldt evenzeer voor aanvullende nationale normen, waarnaar in nationale wettelijke voorschriften wordt verwezen.

6.3.3. Het Comité steunt de toepassing van de nieuwe aanpak-regels ook op gebieden buiten de op artikel 100 A gebaseerde richtlijnen en dringt erop aan, de in deze sector gestarte redenering van de Commissie consequent voort te zetten en in de praktische werkzaamheden ter voorbereiding van richtlijnen toe te passen.

6.3.4. Het Comité herinnert eraan, dat het er al in zijn advies van 26 mei 1993 () inzake de tweede herziening van Richtlijn 83/189/EEG op heeft aangedrongen, regels op het vlak van gezondheids-, consumenten- en milieubescherming vast te leggen en grotere aandacht te schenken aan het opstellen van Europese normen voor industriële emissies en het nemen van andere beschermende en voorzorgsmaatregelen. Op bepaalde gebieden schiet de regelgeving nog beduidend tekort ().

6.3.5. Het Comité wijst erop dat adequate omzetting van Europese richtlijnen binnen de gestelde termijn in nationale wetgeving een essentiële voorwaarde is voor het functioneren van de interne markt. Er mogen echter geen handelsbelemmeringen ontstaan door nationale verschillen in interpretatie van de richtlijnen. Betere samenwerking tussen de instanties die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de richtlijnbepalingen, is daarom onmisbaar. Situaties als die rond de in 1988 aangenomen Richtlijn inzake voor de bouw bestemde produkten, die tot op heden vanwege slecht functioneren en het ontbreken van geharmoniseerde normen nog nauwelijks heeft bijgedragen aan totstandbrenging van een vrij verkeer van voor de bouw bestemde produkten, zijn als onbevredigend te kwalificeren.

6.3.6. Aangezien het tijdig en doelmatig omzetten van de Europese richtlijnen naar verwachting ook in de toekomst problemen zal opleveren, stelt het Comité voor, vaker verordeningen als instrument te kiezen.

6.4. Duidelijke en tijdige opdrachten voor het opstellen van normen

6.4.1. Het Comité wijst erop, dat er, om problemen te vermijden bij het geven van opdrachten, voor dient te worden gezorgd dat de verstrekte instructies voldoende duidelijk zijn. In het bijzonder moet erop worden gelet dat onopgeloste politieke kwesties niet worden doorgeschoven.

6.4.2. Opdrachten voor het opstellen van normen in het kader van Europese richtlijnen dienen zo tijdig mogelijk uit te gaan, zodat normalisatie-instituten voldoende tijd hebben om technische beraadslagingen te plegen en consensus te bereiken, en de normen bij het van kracht worden van de richtlijnen tijdig beschikbaar zijn.

6.5. Het betrekken van belanghebbenden bij het opstellen van normen

6.5.1. Actieve, vakkundige medewerking van alle belanghebbenden, ongeacht hun financiële positie, is voor het opstellen van evenwichtige, voor een ieder bruikbare normen van groot belang. Aangezien de normalisatie-activiteiten zoals gezegd tijdrovend zijn, wordt van de Europese normalisatie-instituten hier echter vooral verlangd dat zij efficiënte methodes hanteren om vertraging van de normalisatieprocedure te voorkomen.

6.5.2. Uiteraard dienen ook werknemers, het MKB en de consumenten al op nationaal niveau te worden ingeschakeld bij de voorbereidende meningsvorming binnen de normalisatie-instituten. Deze partijen moeten als leden van nationale delegaties worden betrokken bij het omzetten van resultaten, het vormgeven van programma's en het stellen van prioriteiten.

6.5.3. De regeringen van de lid-staten zouden de deelname van belanghebbenden bij het voorbereiden van normen moeten bevorderen en - voor zover deze belanghebbenden niet over voldoende eigen middelen beschikken - ook financieel moeten ondersteunen, zoals dit in andere situaties al gebeurt.

6.5.4. Het Comité verwelkomt en steunt alle initiatieven van de Commissie en het Europees Parlement om belanghebbenden zoals het MKB, vakbonden en consumentenorganisaties te verzekeren van o.m. financiële hulp (), zodat zij aan zowel het opstellen van normen, als het gebruik en de verspreiding ervan kunnen deelnemen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan, de economische en financiële steun aan bovengenoemde belanghebbenden verder uit te breiden.

6.6. Taalbarrières en gebrekkige informatie

6.6.1. Uit taalbarrières en vertaalproblemen blijkt dat gecentraliseerde structuren, met name voor het MKB en voor burgers, problemen opleveren. Wanneer de resultaten van de werkzaamheden worden voorgelegd aan de nationale instanties en zij deze moeten omzetten, kan men in het algemeen niet om het gebruik van de taal van de betreffende lid-staat heen.

6.6.2. Van bijzonder belang is de beschikbaarheid van relevante en heldere informatie. Daarbij is het zaak zowel het publiek te informeren over de stand van zaken aangaande de vigerende technische regels, als de betrokken instanties in te lichten over de op hun bevoegdheidsterrein geldende technische regels en de complexe wijze waarop deze samenhangen.

6.6.3. Ook is het van belang dat informatie beschikbaar is over de bij de diverse instituten in voorbereiding zijnde technische regels, zodat de belanghebbenden de mogelijkheid hebben adequaat aan het voorbereidende proces deel te nemen.

6.6.4. Advisering, informatie en hulp ter plaatse bij het gebruik van normen zijn onontbeerlijk, evenals in de gevraagde EG-taal vertaalde vakteksten waarin de terminologie correct wordt gehanteerd.

6.6.5. Het Comité herinnert eraan dat het in zijn adviezen () al heeft benadrukt dat er databanken dienen te komen waarin gegevens over nationale en Europese normen en een overzicht over lopende normalisatie-activiteiten zijn opgeslagen.

6.7. Aangemelde instanties en het EG-merk

6.7.1. Verschillen tussen nationale eisen t.a.v. aangemelde instanties, die in het kader van de nieuweaanpak-richtlijnen belangrijke bevoegdheden toegewezen krijgen, dienen hoe dan ook te worden vermeden, om te voorkomen dat het wederzijdse vertrouwen in de resultaten van de werkzaamheden wordt geschaad. Een uitgebreide uitwisseling van ervaringen en informatie tussen deze instanties is noodzakelijk. Het Comité wijst er overigens op dat het aanbrengen van andere conformiteitsmerken in aanvulling op het EG-merk, zoals nationale kwaliteitskeurmerken, is toegestaan, maar dat alleen het EG-merk garanties biedt voor het in de handel brengen op de interne markt.

6.8. Markttoezichtssystemen

6.8.1. In de gereglementeerde sector dient te worden gewerkt aan betere samenwerking en cooerdinatie tussen de nationale markttoezichtsystemen, o.m. op het vlak van algemene doelstellingen voor de veiligheid van produkten, zodat de toegang tot de markt voor produkten die het EG-merk dragen, en voor produkten die in het kader van wederzijdse erkenning conform de regels in een lid-staat zijn geproduceerd, op uniforme wijze wordt gewaarborgd.

6.8.2. In hoeverre het op communautair niveau onlangs goedgekeurde informatiesysteem voor maatregelen die in strijd zijn met het beginsel "vrij verkeer van goederen" (), succesvol zal zijn, moet nog worden afgewacht. Zo nodig dienen er daarnaast passende "klachtenbureaus" te worden opgericht of moeten bestaande instanties met deze taak worden belast.

6.8.3. Het Comité benadrukt dat intensief dient te worden samengewerkt door nationale instanties voor markttoezicht en instanties voor erkenning van proeflaboratoria, alsook door instanties voor certificering en controle.

6.8.4. Het Comité verwelkomt en steunt alle maatregelen gericht op het opbouwen van het vertrouwen in de resultaten van conformiteitsbeoordelingen en de algemene erkenning van deze resultaten, m.n. in de niet-gereglementeerde sector. Het Comité pleit in dit verband voor speciale programma's om het wederzijdse vertrouwen te versterken. Het doel dient te zijn dat eenmaal toegekende certificaten op de gehele Europese markt worden erkend en dat herhalingen van proeven en certificeringen - hetzij van produkten, hetzij van kwaliteitsbeheersystemen - worden voorkomen. Daarbij moeten keuzes worden gemaakt uit de verschillende mogelijke procedures, zoals producentenverklaring, wederzijdse erkenning van testresultaten en certificaten en toekenning van uniforme Europese merktekens, waarbij van de behoeften van de markt dient te worden uitgegaan.

Brussel, 29 mei 1996.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

C. FERRER

() Zaak 120/78, arrest van het H.v.J. van 20. 2. 1979.

() PB nr. C 393 van 31. 12. 1994. Het ESC is later in diverse adviezen ingegaan op het vraagstuk van de normen, met name in het advies van 22. 11. 1995 (PB nr. C 39 van 12. 2. 1996) over het tweede verslag van de Commissie, waarin een hoofdstuk over "juridische belemmeringen van technische aard" is opgenomen.

() In dit verband wijzen betrokkenen ook op fietshelmen, grasmaaiers, magnetrons en toestellen voor kinderen, b.v. kinderwagens.

() Paragraaf 3.2.6 van het advies over het Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de interne markt in 1995.

() Het begrip zoals het hier wordt gebruikt, wijkt af van het begrip "geharmoniseerde norm" zoals gebruikt in de richtlijn inzake lage spanning of de ISO/IEC Guide 2.

() PB nr. C 136 van 4. 6. 1985.

() Zie paragraaf 3, blz. 8.

() B.v. in het geval van Zweedse dieselmotoren in Italië. Er doen zich ook interpretatieproblemen bij nationale certificaten voor. Zweedse motorvoertuigfabrikanten klagen dat Duitsland en Italië bij de keuring van motorvoertuigen overdreven formele eisen aan de documentatie stellen.

() De Commissie werkt momenteel aan een studie over dit thema.

() In paragraaf 6.5 wordt hierop uitvoeriger ingegaan.

() PB nr. C 201 van 26. 7. 1993.

() B.v. veiligheid van kinderen, terreinwagens, steigers, nietpistolen.

() Dit gebeurt al voor ANEC als consumentenorganisatie, TUTB als vakbondsvertegenwoordiging en NORMAPME in het geval van UEAPME.

() PB nr. C 120 van 6. 5. 1991 en PB nr. C 201 van 26. 7. 1993.

() PB nr. L 321 van 30. 12. 1995, ESC-advies: PB nr. C 195 van 18. 7. 1994.