Home

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 10/96 vastgesteld door de Raad op 29 januari 1996 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../96 van de Raad van ... betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 10/96 vastgesteld door de Raad op 29 januari 1996 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../96 van de Raad van ... betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 10/96 vastgesteld door de Raad op 29 januari 1996 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../96 van de Raad van ... betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden

Publicatieblad Nr. C 087 van 25/03/1996 blz. 0029


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 10/96

vastgesteld door de Raad op 29 januari 1996

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. . . ./96 van de Raad van . . . betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden

(96/C 87/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 W,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (2),

Overwegende dat de Commissie in haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 12 mei 1993 betreffende een "speciaal steunprogramma voor wederopbouw in de ontwikkelingslanden" heeft gewezen op de specifieke aard en de omvang van de behoeften aan steun voor herstel en wederopbouw in ontwikkelingslanden die zware verwoestingen hebben ondergaan in verband met oorlogsperioden, burgerlijke onlusten of natuurrampen;

Overwegende dat de Raad (Ontwikkeling) op 2 december 1993 in zijn conclusies over steun voor wederopbouw de voornaamste oogmerken, voorwaarden en criteria van deze hulp heeft vastgesteld en er tevens op heeft aangedrongen dat deze moet worden opgezet en uitgevoerd in hechte samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten;

Overwegende dat het Europees Parlement heeft gewezen op de omvang van de behoeften aan hulp voor wederopbouw in de ontwikkelingslanden en het in verband daarmee wenselijk achtte in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een van ruime financiële middelen voorzien specifiek financieel kader te scheppen om in deze behoeften te voorzien;

Overwegende dat het Europees Parlement heeft onderstreept dat de herstelacties moeten worden opgenomen in een ontwikkelingsplan voor de middellange of lange termijn;

Overwegende dat de begrotingsautoriteit op de begroting nieuwe lijnen heeft ingevoerd voor het financieren van herstelprogramma's in zuidelijk Afrika (B7-5071) en maatregelen voor renovatie en wederopbouw ten gunste van ontwikkelingslanden (B7-5076);

Overwegende dat het zaak is de modaliteiten voor het beheer van deze lijnen vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De Gemeenschap gaat over tot de tenuitvoerlegging van herstel en wederopbouwmaatregelen ten behoeve van de in lid 2 bedoelde ontwikkelingslanden, bij voorrang de minst ontwikkelde landen, die zware verwoestingen hebben ondergaan in verband met oorlogsperioden, burgerlijke onlusten of natuurrampen. Deze acties zijn van beperkte duur en beogen bij te dragen tot herstel van de werking van de economie en tot wederopbouw van de institutionele capaciteiten die vereist zijn om de sociale en politieke stabiliteit in de betrokken landen te herstellen en in de behoeften van alle getroffen bevolkingsgroepen te voorzien. Zij moeten geleidelijk de taak van de humanitaire hulp overnemen en de hervatting van de ontwikkelingshulp voor de lange termijn voorbereiden.

2. De landen die voor steun uit hoofde van deze verordening in aanmerking komen zijn de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, de Middellandse-Zeelanden, de landen in Latijns-Amerika en Azië alsmede de ontwikkelingslanden in de Kaukasus en Midden-Azië.

Artikel 2

1. Bij het nemen van besluiten met betrekking tot acties moet voor zover mogelijk worden meegewogen of er een minimumveiligheidsniveau aanwezig is en of er daadwerkelijk een overgangsproces wordt ingezet waarbij de democratische waarden en de fundamentele vrijheden gewaarborgd zijn.

2. De uit hoofde van deze verordening uit te voeren acties betreffen allereerst de volgende gebieden: het weer op gang brengen van het duurzame produktiestelsel, het materiële en functionele herstel van de basisinfrastructuren, onder meer door ontmijning, acties om de slachtoffers weer bij de samenleving te betrekken en wederopbouw van de bij de herstelfase benodigde institutionele capaciteiten, met name op plaatselijk niveau.

Artikel 3

De samenwerkingspartners die in aanmerking komen voor financiële steun uit hoofde van deze verordening zijn regionale en internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties, nationale, regionale en plaatselijke overheidsdiensten en -instanties, alsook organisaties op gemeenschapsbasis, instellingen en openbare of particuliere bedrijven.

Artikel 4

1. De middelen die in het kader van de in artikel 1 bedoelde acties kunnen worden gebruikt, omvatten met name studies, technische bijstand, opleiding of andere dienstverlening, leveringen en werken, alsmede financiële controles en evaluatie- en controlemissies.

2. De communautaire financiering kan zowel gebruikt worden voor investeringsuitgaven, met uitzondering van de aankoop van onroerend goed, als voor vaste kosten (onder meer administratieve, onderhouds- en werkingskosten) waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat het de bedoeling is dat de ontvanger de vaste kosten aan het einde van het project overneemt.

3. Voor elke samenwerkingsactie is een financiële bijdrage van de in artikel 3 omschreven partners vereist. Deze bijdrage wordt gevraagd binnen de grenzen van de mogelijkheden van de betrokken partners en naargelang van de aard van elke actie. In specifieke gevallen en wanneer de partner hetzij een NGO, hetzij een organisatie op gemeenschapsbasis is mag de bijdrage naar gelang van zijn mogelijkheden in natura gegeven worden.

4. Er kan gezocht worden naar mogelijkheden voor co-financiering met andere geldverschaffers, met name de Lid-Staten.

5. De Commissie treft alle nodige maatregelen om bekendheid te geven aan de communautaire herkomst van de steun die uit hoofde van deze verordening wordt gegeven.

6. Om de doelstellingen van cohesie en complementariteit, als bedoeld in het Verdrag, te verwezenlijken en om optimale doeltreffendheid van de steun te garanderen, kan de Commissie alle noodzakelijke cooerdinatiemaatregelen nemen, met name:

a) het instellen van een systeem van regelmatige informatieuitwisseling en -analyse betreffende de acties waarvan financiering door de Gemeenschap en de Lid-Staten plaatsvindt of wordt overwogen;

b) cooerdinatie daar waar de acties worden uitgevoerd, door middel van regelmatige bijeenkomsten en informatieuitwisseling tussen de vertegenwoordigers van de Commissie en de Lid-Staten in het ontvangende land.

7. De Commissie kan in contact met de Lid-Staten alle nodige initiatieven nemen om te zorgen voor een goede cooerdinatie met de andere betrokken geldverschaffers, met name met die van het stelsel van de Verenigde Naties.

Artikel 5

De financiële steunverlening krachtens deze verordening vindt plaats in de vorm van niet-terugvorderbare hulp.

Artikel 6

1. De Commissie is belast met het onderzoek en het beheer van, en de besluitvorming over de in deze verordening bedoelde acties overeenkomstig de geldende begrotings- en andere procedures, met name die van in het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

2. Bij de evaluatie van projecten en programma's wordt rekening gehouden met de volgende factoren:

- doeltreffendheid en levensvatbaarheid van de operaties,

- culturele, sociale, sexe- en milieu-aspecten,

- de voor de verwezenlijking van de projectdoelstellingen noodzakelijke institutionele ontwikkeling,

- ervaringen opgedaan met soortgelijke operaties.

3. De besluiten betreffende acties waarvan de financiering uit hoofde van deze verordening de 2 miljoen ecu per actie overschrijdt, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.

De Commissie stelt het in artikel 7 bedoelde Comité op beknopte wijze in kennis van de financieringsbesluiten die zij voornemens is te nemen betreffende projecten en programma's met een waarde van minder dan 2 miljoen ecu. Deze inkennisstelling vindt uiterlijk een week voordat het besluit wordt genomen plaats.

4. De Commissie kan zonder het advies van het in artikel 7 bedoelde Comité in te winnen aanvullende bedragen goedkeuren die nodig zijn ter dekking van te verwachten of reeds geregistreerde overschrijdingen uit hoofde van deze acties, indien de overschrijding of bijkomende behoefte 20 % of minder van het in het oorspronkelijke financieringsbesluit vastgestelde bedrag beloopt.

Wanneer het in de eerste alinea bedoelde aanvullende bedrag minder dan 4 miljoen ecu bedraagt wordt het in artikel 7 bedoelde Comité van het besluit van de Commissie in kennis gesteld. Indien het meer dan 4 miljoen ecu, maar minder dan 20 % bedraagt, wordt het Comité om advies verzocht.

5. Elke krachtens deze verordening gesloten financieringsovereenkomst of elk krachtens deze verordening gesloten financieringscontract voorziet er met name in dat de Commissie en de Rekenkamer controles ter plaatse kunnen uitvoeren op de gebruikelijke wijze, vastgesteld door de Commissie in het kader van de geldende bepalingen, met name die van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

6. Voor zover de acties leiden tot financieringsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en de ontvangende landen wordt daarin bepaald dat de betaling van belastingen, rechten en lasten niet door de Gemeenschap wordt gefinancierd.

7. De deelneming aan aanbestedingen en opdrachten staat onder gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke en rechtspersonen van de Lid-Staten en de ontvangende landen. Zij kan worden uitgebreid tot andere ontwikkelingslanden, en in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen tot andere ontwikkelingslanden.

8. De leveringen zijn van oorsprong uit de Lid-Staten of de ontvangende landen of andere ontwikkelingslanden. In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kunnen de leveringen hun oorsprong in andere landen vinden.

Artikel 7

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bevoegde geografische Comité.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na een maand na de indiening van het voorstel, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 8

In het kader van een gezamenlijke vergadering van de drie in artikel 7, lid 1, bedoelde Comités zal eenmaal per jaar een gedachtenwisseling worden gehouden aan de hand van een uiteenzetting van de vertegenwoordiger van de Commissie over de algemene richtsnoeren voor de acties van het komende jaar.

Artikel 9

Na elk begrotingsjaar dient de Commissie een jaarverslag in bij het Europees Parlement en de Raad, dat een overzicht bevat van de tijdens het begrotingsjaar gefinancierde acties en een beoordeling van de uitvoering van deze verordening tijdens het begrotingsjaar.

Het overzicht bevat met name gegevens over de partners waarmee overeenkomsten of uitvoeringscontracten zijn gesloten.

Tevens bevat het verslag een samenvatting van eventuele externe evaluaties van specifieke acties.

De Commissie stelt uiterlijk een maand na haar besluit de Lid-Staten in kennis van de goedgekeurde acties en projecten en vermeldt daarbij de bedragen, de aard, het ontvangende land en de deelnemende partners.

Artikel 10

De Commissie maakt regelmatig een beoordeling van de door de Gemeenschap gefinancierde acties om vast te stellen of de met deze acties beoogde doelstellingen verwezenlijkt zijn en om richtsnoeren te kunnen geven voor de verbetering van de doeltreffendheid van toekomstige acties. De Commissie legt het in artikel 7 bedoelde Comité samenvattingen van de beoordelingsverslagen voor die eventueel door het Comité kunnen worden bestudeerd. De verslagen worden desgevraagd ter beschikking van de Lid-Staten gesteld.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening legt de Commissie het Parlement en de Raad een algemene evaluatie voor van de in het kader van deze verordening door de Gemeenschap gefinancierde acties, die vergezeld gaat van voorstellen voor de toekomst van de verordening en eventuele wijzigingsvoorstellen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

(1) PB nr. C 235 van 9. 9. 1995, blz. 11.

(2) Advies van het Europees Parlement van 15 december 1995 (nog niet in het Publikatieblad verschenen), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 januari 1996 (nog niet verschenen in het Publikatieblad) en besluit van het Europees Parlement van . . . (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. Bij brief d.d. 31 augustus 1995 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel voor een verordening ingediend betreffende herstel- en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden (1).

2. Het Europees Parlement heeft op 15 december 1995 advies uitgebracht (2).

II. GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1. Aanneming van het Gemeenschappelijk Standpunt

De Raad heeft op 29 januari 1996 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen; rechtsgrondslag daarbij was artikel 130 W van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

2. Doel van het Commissievoorstel

In de verordening worden de nadere regels en voorschriften vastgesteld voor het beheer van de steun uit de begroting van de Gemeenschap voor herstel- en wederopbouwacties ten behoeve van de ontwikkelingslanden.

3. Wijzigingen die de Raad in het Commissievoorstel heeft aangebracht

Afgezien van enkele technische of redactionele wijzigingen en preciseringen in het Commissievoorstel aangebracht, met name om de in het Verdrag neergelegde doelstellingen inzake cohesie en complementariteit te verwezenlijken en om een optimale doeltreffendheid en duurzaamheid van de acties te garanderen, zijn in het gemeenschappelijk standpunt de hoofdlijnen van het Commissievoorstel betreffende de aard van de te financieren acties overgenomen.

Wat onderstaande aspecten betreft kon de Raad echter niet met de Commissie meegaan:

a) Geografisch toepassingsgebied van de verordening

De Raad is van oordeel dat het - met het oog op een zo groot mogelijke cohesie van de herstelacties van de Gemeenschap in de ontwikkelingslanden - de voorkeur verdient, het geografische toepassingsgebied van de verordening uit te breiden tot alle ontwikkelingslanden in lid 2 van artikel 1 van het gemeenschappelijk standpunt, waarbij de minst ontwikkelde landen voorrang krijgen.

b) Aard van het Comité dat over de voorgestelde acties advies moet uitbrengen

Ter wille van de cohesie is de Raad overeengekomen dat het Comité dat advies moet uitbrengen over de voorgestelde acties, het bevoegde geografische comité zal zijn, dat optreedt volgens de procedure van type III.a) van het besluit van de Raad van 13 juli 1987 (3), die ook in het kader van de ALA-Ontwikkelingslanden en de Middellandse-Zeelanden wordt gebruikt en lijkt op de procedure van het EOF-Comité.

Verder zij opgemerkt dat de Raad heeft besloten - zoals hij dat ook in andere, soortgelijke gevallen heeft gedaan - een nieuw artikel 10 betreffende de beoordeling van de door de Gemeenschap gefinancierde acties toe te voegen om richtsnoeren te kunnen geven voor de verbetering van de doeltreffendheid van toekomstige acties.

4. Amendementen van het Parlement

De Raad heeft een belangrijk deel van de amendementen van het Parlement in zijn gemeenschappelijk standpunt verwerkt. Wel heeft de Raad in bepaalde gevallen - hoewel hij het geheel of gedeeltelijk met de inhoud van het amendement eens was - het amendement op een andere plaats in de tekst opgenomen of de formulering ervan gewijzigd.

De Raad heeft met name rekening gehouden met de amendementen nrs. 1 (3e overweging), 2 (4e overweging), 4 (artikel 3 en artikel 6, lid 2, laatste streepje), 5 (artikel 2, lid 2, en artikel 6, lid 2), 6 (artikel 4, lid 2), 7 (artikel 4, lid 3), 8 (artikel 4, leden 6 en 7), 12 (artikel 9, laatste alinea).

Wat amendement nr. 14 betreft beoogt de Raad met het nieuwe artikel 10 over de beoordeling een soortgelijk doel als het Parlement; alleen wil de Raad niet vooruitlopen op het resultaat van de beoordeling.

De amendementen nrs. 3, 9, 10, 11 en 13 zijn evenwel niet door de Raad overgenomen.

(1) PB nr. C 235 van 9. 9. 1995, blz. 11.

(2) Advies van het Europees Parlement van 15 december 1995 (nog niet in het Publikatieblad verschenen).

(3) PB nr. L 197 van 13. 7. 1987, blz. 33.