Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij frontale botsingen en houdende wijziging van richtlijn 70/ 156/EEG (C4-0326/96- 94/0323(COD)) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij frontale botsingen en houdende wijziging van richtlijn 70/ 156/EEG (C4-0326/96- 94/0323(COD)) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij frontale botsingen en houdende wijziging van richtlijn 70/ 156/EEG (C4-0326/96- 94/0323(COD)) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Publicatieblad Nr. C 320 van 28/10/1996 blz. 0149
A4-0275/96
Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij frontale botsingen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG (C4-0326/96- 94/0323(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C4-0326/96 - 94/0323(COD)),
- gezien zijn in eerste lezing uitgebrachte advies ((PB C 249 van 25.9.1995, blz. 50.)) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, COM(94)0520 ((PB C 396 van 31.12.1994, blz. 34.)),
- gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie, COM(95)0510 ((PB C 017 van 22.1.1996, blz. 4.)),
- gelet op artikel 189 B, lid 2 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 72 van zijn Reglement,
- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A4-0275/96),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt de Commissie in haar overeenkomstig artikel 189 B, lid 2, sub d) van het EG-Verdrag uit te brengen advies in te stemmen met de amendementen van het Parlement;
3. verzoekt de Raad zijn goedkeuring te hechten aan alle amendementen van het Parlement, zijn gemeenschappelijk standpunt dienovereenkomstig te wijzigen en het besluit definitief vast te stellen;
4. verzoekt zijn Voorzitter onderhavig besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
(Amendement 1)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 1.4.1.
>Oorspronkelijke tekst>
1. 4.1. Wanneer iedere tibia overeenkomstig punt 1.3 getroffen wordt met 2,1 + 0,3 m/s, moet de botskracht, d.w.z. het produkt van de slingermassa en de vertraging, 5 + 1 kN zijn.
>Tekst na stemming van het EP>
1. 4.1. Wanneer iedere tibia overeenkomstig punt 1.3 getroffen wordt met 2,1 + 0,3 m/s, moet de botskracht, d.w.z. het produkt van de slingermassa en de vertraging, 2,3 + 0,3 kN zijn.
(Amendement 2)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 2.2.
>Oorspronkelijke tekst>
2.2. Voor de proef worden de onderbenen van de Hybrid III-pop gebruikt, het linkerbeen (86-5001-001) en het rechterbeen (86-5001-002), met inbegrip van de knie. De meetcelsimulator (78051-319 Rev A) wordt gebruikt om de knieschijf (78051-16 Rev B) op de steun te bevestigen.
>Tekst na stemming van het EP>
2.2. Voor de proef worden de onderbenen van de Hybrid III-pop gebruikt, het linkerbeen (86-5001-001) en het rechterbeen (86-5001-002), voorzien van de voet- en enkelconstructie, links (78051-614) en rechts (78051-615), met inbegrip van de knie. De meetcelsimulator (78051-319 Rev A) wordt gebruikt om de knieschijf (78051-16 Rev B) op de steun te bevestigen.
(Amendement 3)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 2.3.2 bis (nieuw)
>Tekst na stemming van het EP>
2. 3.2 bis. Richt de versnellingsopnemer van het botslichaam zo dat de gevoelige as ervan parallel loopt met de botsrichting bij het contact met de voet.
(Amendement 4)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 2.3.3.
>Oorspronkelijke tekst>
2. 3.3. Bevestig het been volgens figuur 2 op de steun. De steun moet stevig worden vastgemaakt om bewegingen tijdens de proef te voorkomen. De hartlijn van de femur-meetcelsimulator (78051-319) moet verticaal + 0,5% zijn. Het onderbeen moet rusten op een stijve, horizontale ondersteuning. Stel de bevestiging zo in dat de kuit 10 + 5 mm boven dat oppervlak is en de hiel op een vlak met geringe wrijving (PTFE-plaat) rust. Stel het enkelscharnier op 90° in. Stel de knie en het enkelscharnier voor iedere proef op 1,5 + 0,5 g af.
>Tekst na stemming van het EP>
2. 3.3. Bevestig het been volgens figuur 1 bis op de steun. De steun moet stevig worden vastgemaakt om bewegingen tijdens de proef te voorkomen. De hartlijn van de femur-meetcelsimulator (78051-319) moet verticaal + 0,5° zijn. Stel de bevestiging zo in dat de lijn van het kniescharnier naar de enkelbevestigingsbout horizontaal + 3° is, waarbij de hiel op twee vellen materiaal met geringe wrijving (PTFE) rust. Zorg ervoor dat het tibiavlees zich aan de kniezijde van de tibia bevindt. Stel de enkel zo af dat het vlak aan de onderzijde van de voet vertikaal + 3° is. Stel de knie en het enkelscharnier voor iedere proef op 1,5 + 0,5 g af.
(Amendement 5)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 2.3.4.
>Oorspronkelijke tekst>
2. 3.4. Het stijve botslichaam moet met inbegrip van instrumenten een massa van 1,25 + 0,05 kg hebben. Het botsvoorvlak moet een cilinder zijn met een straal van 25 + 1 mm, waarvan de lengteas horizontaal is en loodrecht op de botsrichting staat. Het botslichaam moet de onderkant van de voet treffen op een afstand van 185 + 2 mm van het rustpunt van de hiel op de stijve horizontale ondersteuning, zodat de hartlijn van de slingerarm bij de botsing een hoek van ten hoogste 1° met het verticale vlak maakt. Het botslichaam moet zo worden geleid dat het op het nultijdstip geen significante zijwaartse, verticale of draaiende beweging heeft.
>Tekst na stemming van het EP>
2. 3.4. Het stijve botslichaam bestaat uit een horizontale cilinder met een diameter van 50 + 2 mm en een slingerarm met een diameter van 19 + 1 mm (figuur 3 bis). De cilinder moet met inbegrip van instrumenten en delen van de slingerarm in de cilinder een massa van 1,25 + 0,02 kg hebben. De slingerarm moet een massa van 285 + 5 g hebben. De massa van enig draaiend onderdeel van de as waaraan de slingerarm is bevestigd, mag niet meer dan 100 g bedragen. De afstand tussen de centrale horizontale as van de botscilinder en de draaias van de slinger moet 1250 + 1 mm bedragen. De botscilinder wordt zo aangebracht dat zijn lengteas horizontaal is en loodrecht op de botsrichting staat. Het botslichaam moet de onderkant van de voet treffen op een afstand van 185 + 2 mm van het rustpunt van de hiel op de stijve horizontale ondersteuning, zodat de hartlijn van de slingerarm bij de botsing een hoek van ten hoogste 1° met het verticale vlak maakt. Het botslichaam moet zo worden geleid dat het op het nultijdstip geen significante zijwaartse, verticale of draaiende beweging heeft.
(Amendement 6)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 2.4.1.
>Oorspronkelijke tekst>
2. 4.1. Wanneer de bal van iedere voet overeenkomstig punt 2.3 getroffen wordt met 6,7 + 0,2 m/s, moet het maximale buigmoment van de tibia rond de y-as (My) tussen 180 en 220 Nm liggen.
>Tekst na stemming van het EP>
2. 4.1. Wanneer de bal van iedere voet overeenkomstig punt 2.3 getroffen wordt met 6,7 + 0,2 m/s, moet het maximale buigmoment van de tibia rond de y-as (My) tussen 100 Nm en 140 Nm liggen.
(Amendement 7)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 3.2.
>Oorspronkelijke tekst>
3.2. Voor de proef worden de onderbenen van de Hybrid III-pop gebruikt, het linkerbeen (86-5001-001) en het rechterbeen (86-5001-002), met inbegrip van de knie. De meetcelsimulator (78051-319 Rev A) wordt gebruikt om de knieschijf (78051-16 Rev B) op de steun te bevestigen.
>Tekst na stemming van het EP>
3.2. Voor de proef worden de onderbenen van de Hybrid III-pop gebruikt, het linkerbeen (86-5001-001) en het rechterbeen (86-5001-002), voorzien van de voet- en enkelconstructie, links (78051-614) en rechts (78051-615), met inbegrip van de knie. De meetcelsimulator (78051-319 Rev A) wordt gebruikt om de knieschijf (78051-16 Rev B) op de steun te bevestigen.
(Amendement 8)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 3.3.4.
>Oorspronkelijke tekst>
3. 3.4. Bevestig het been volgens figuur 3 op de steun. De steun moet stevig worden vastgemaakt om bewegingen tijdens de proef te voorkomen. De middenas van de femur-meetcelsimulator (78051-319) moet verticaal (+ 0,5%) zijn. Het onderbeen moet rusten op een stijve, horizontale ondersteuning. Stel de constructie zo in dat de kuit 10 + 5 mm boven dat oppervlak is en de hiel op een vlak met geringe wrijving (PFTE-plaat) rust. Stel het enkelscharnier op 90° in. Stel de knie en het enkelscharnier voor iedere proef op 1,5 + 0,5 g af.
>Tekst na stemming van het EP>
3. 3.4. Bevestig het been volgens figuur 1 ter op de steun. De steun moet stevig worden vastgemaakt om bewegingen tijdens de proef te voorkomen. De middenas van de femur-meetcelsimulator (78051-319) moet verticaal + 0,5° zijn. Stel de constructie zo in dat de lijn van het kniescharnier naar de enkelbevestigingsbout horizontaal + 3° is, waarbij de hiel op twee vellen materiaal met geringe wrijving (PTFE) rust. Zorg ervoor dat het tibiavlees zich aan de kniezijde van de tibia bevindt. Stel de enkel zo af dat het vlak aan de onderzijde van de voet vertikaal + 3° is. Stel de knie en het enkelscharnier voor iedere proef op 1,5 + 0,5 g af.
(Amendement 9)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 3.3.5.
>Oorspronkelijke tekst>
3. 3.5. Het stijve botslichaam moet met inbegrip van instrumenten een massa van 1,25 + 0,05 kg hebben. Het botsvoorvlak moet en cilinder zijn met een straal van 25 + 1 mm, waarvan de lengteas horizontaal is en loodrecht op de botsrichting staat. Het botslichaam moet de onderkant van de voet treffen op een afstand van 62 + 2 mm van het rustpunt van de hiel op de stijve horizontale ondersteuning, zodat de langshartlijn van de slinerarm bij de botzing een hoek van ten hoogste 1° met het verticale clak maakt. Het botslichaam moet zo worden geleid dat het op het nultijdstip geen significante zijwaartse, verticale of draaiende beweging heeft.
>Tekst na stemming van het EP>
3. 3.5. Het stijve botslichaam bestaat uit een horizontale cilinder met een diameter van 50 + 2 mm en een slingerarm met een diameter van 19 + 1 mm (figuur 3 bis). De cilinder moet met inbegrip van instrumenten en delen van de slingerarm in de cilinder een massa van 1,25 + 0,02 kg hebben. De slingerarm moet een massa van 285 + 5 g hebben. De massa van enig draaiend onderdeel van de as waaraan de slingerarm is bevestigd, mag niet meer dan 100 g bedragen. De afstand tussen de centrale horizontale as van de botscilinder en de draaias van de slinger moet 1250 + 1 mm bedragen. De botscilinder wordt zo aangebracht dat zijn lengteas horizontaal is en loodrecht op de botsrichting staat. Het botslichaam moet de onderkant van de voet treffen op een afstand van 62 + 2 mm van het rustpunt van de hiel op de stijve horizontale ondersteuning, zodat de langshartlijn van de slinerarm bij de botzing een hoek van ten hoogste 1° met het verticale clak maakt. Het botslichaam moet zo worden geleid dat het op het nultijdstip geen significante zijwaartse, verticale of draaiende beweging heeft.
(Amendement 10)
Bijlage II, aanhangsel 7, punt 3.4.1.
>Oorspronkelijke tekst>
3. 4.1. Wanneer de hiel van iedere voet overeenkomstig punt 3.3. getroffen wordt met 4,4 + 0,2 m/s, moet de botskracht, d.w.z. het produkt van de slingermassa en de vertraging, 5 + 1,0 kN zijn.
>Tekst na stemming van het EP>
3. 4.1. Wanneer de hiel van iedere voet overeenkomstig punt 3.3. getroffen wordt met 4,4 + 0,2 m/s, moet de maximale versnelling van het botslichaam 340 + 50 g zijn.
(Amendement 11)
Bijlage II, aanhangsel 7, figuur 1 bis (nieuw)
(Amendement 12)
Bijlage II, aanhangsel 7, figuur 1 ter (nieuw)
(Amendement 13)
Bijlage II, aanhangsel 7, figuur 3 bis (nieuw)