Home

Advies van het Comité van de Regio' s over het "Groenboek over innovatie"

Advies van het Comité van de Regio' s over het "Groenboek over innovatie"

Advies van het Comité van de Regio' s over het "Groenboek over innovatie" CdR 112/96

Publicatieblad Nr. C 182 van 24/06/1996 blz. 0001


Advies van het Comité van de Regio's over het "Groenboek over innovatie"

(96/C 182/01)

Het Comité van de Regio's heeft tijdens zijn op 20 en 21 maart 1996 gehouden 12e zitting (vergadering van 21 maart 1996) een advies uitgebracht over het "Groenboek over innovatie".

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

- Gezien het besluit van de Europese Commissie van 27 december 1995 om het Comité van de Regio's te raadplegen;

- Gezien het besluit van het Comité van de Regio's van 18 juli 1995 om commissie 7 (Europa van de burgers, onderzoek, cultuur, jeugd-en consumentenzaken) met de voorbereiding van het desbetreffende advies te belasten;

- Gezien het Groenboek van de Europese Commissie (dok. COM(95) 688 def.);

- Gezien het op 27 februari 1996 met algemene stemmen goedgekeurde advies (CDR 61/96 fin) van commissie 7 (rapporteur: mevrouw Du Granrut);

heeft met algemene stemmen het volgende advies goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Overwegende dat in artikel 130 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is bepaald dat de Gemeenschap en de lid-staten er zorg voor dragen "dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap aanwezig zijn." Daarbij gaat het er in het bijzonder om, "een betere benutting van het industrieel potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren" en "een gunstig klimaat voor het ontplooien van initiatieven en voor de ontwikkeling van ondernemingen in de gehele Gemeenschap, met name van het midden- en kleinbedrijf, te bevorderen".

1.2. Overwegende dat zowel in het Witboek "Groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid" als in het Witboek over onderwijs en opleiding wordt benadrukt dat het immateriële kapitaal (onderwijs, beroepsbekwaamheden, innovatievermogen, industriële tradities) van groot belang is voor de economische en sociale welvaart in Europa. Het is een troef die benut dient te worden om de grondslag te leggen voor een duurzame ontwikkeling van de Europese volkshuishoudingen, waarmee deze in staat worden gesteld de internationale concurrentie het hoofd te bieden en tegelijkertijd de miljoenen benodigde arbeidsplaatsen te scheppen.

1.3. Overwegende dat mevrouw Wulf-Mathies, Europees Commissaris voor regionaal beleid, tijdens de op 17 en 18 januari 1996 gehouden elfde zitting van het Comité van de Regio's heeft opgemerkt dat een krachtig en dynamisch innovatiebeleid in Europa aan de basis ligt van rentabiliteit, het concurrentievermogen van de Europese economie, het scheppen van werkgelegenheid, de ruimtelijke ordening, de sociale samenhang en meer in het algemeen de verbetering van de leefomstandigheden van de burgers.

1.4. Overwegende dat de situatie op het gebied van innovatie in Europa voor het eerst in kaart is gebracht in het "Premier Rapport européen sur les indicateurs de science et technologie", dat in 1994 op verzoek van professor Ruberti, voormalig Europees Commissaris voor wetenschappen, onderzoek en ontwikkeling, is opgesteld.

1.5. Overwegende dat de Europese Commissie op 20 december 1995 tijdens de Europese Raad van Madrid een door haar opgesteld Groenboek over innovatie heeft ingediend; dat dit Groenboek een voorstel bevat voor een Europees plan ter bevordering van innovatie, waarmee niet alleen beoogd wordt om in de innovatiesector zelf activiteiten en arbeidsplaatsen te scheppen, maar ook om innovatie ten goede te laten komen aan de economische en sociaal-culturele vooruitgang van de burgers van de EU.

1.6. Overwegende dat het Groenboek een basis legt voor een open discussie tussen alle partijen die bij de ontwikkeling en verspreiding van innovatie zijn betrokken, in de eerste plaats de regionale en lokale overheden, heeft het Comité van de Regio's besloten overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap een advies over dit Groenboek op te stellen.

1.7. Overwegende de adviezen van het Comité van de Regio's waarin reeds vraagstukken rond innovatie aan de orde zijn gekomen:

- het advies over het Geïntegreerde programma ten behoeve van MKB en ambacht (CDR 18/95) ();

- het advies over het actieplan "Europa op weg naar de informatiemaatschappij" (CDR 21/95) ();

- het advies over een beleid inzake het concurrentievermogen van de Europese Unie op industriegebied (CDR 140/95) ();

- het advies over INFO 2000, het programma ter bevordering van de ontwikkeling van een multimedia-inhoudindustrie (CDR 22/96) ().

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Groenboek

2.1.1. Het Comité van de Regio's vindt het een goede zaak dat er een Groenboek is opgesteld. In dit document wordt eerst beschreven hoe de nieuwe context er uitziet en welke belangen er bij innovatie op het spel staan. Vervolgens wordt een kritische (in de positieve zin van het woord) analyse gemaakt van de situatie in Europa en worden een aantal actielijnen en concrete voorstellen gepresenteerd voor de tenuitvoerlegging van een echte strategie ter bevordering van innovatie, die voor de EU en de lid-staten als uitgangspunt zou kunnen dienen. Voor het opvoeren van het concurrentievermogen van de Europese economie is er in eerste instantie behoefte aan innovatie in het bedrijfsleven, maar ook dient er meer in het algemeen voor innovatie te worden gezorgd op het gebied van milieu, volksgezondheid, infrastructuur, energie en ruimtelijke ordening.

2.1.2. Het Comité is het met de Commissie eens dat alle institutionele, economische en sociale actoren tot de tenuitvoerlegging van dit beleid kunnen bijdragen. Belangrijk is dat er in het kader van een volwaardig partnerschap tussen de diverse betrokken overheden richtsnoeren worden uitgewerkt om de belemmeringen die kenmerkend zijn voor de huidige situatie in Europa uit de weg te ruimen. Deze hebben met name betrekking op de verspreiding van kennis en de benutting van onderzoeksresultaten. Voorts dient er gezorgd te worden voor meer samenhang tussen de verschillende innovatiesystemen die er in Europa bestaan. Volgens het Comité dient daarom te worden bewerkstelligd dat de op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau bestaande regelingen met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel goed op elkaar worden afgestemd.

2.1.3. Het Comité stelt tot zijn genoegen vast dat de regionale en lokale overheden in het Groenboek verscheidene malen genoemd worden als partners op innovatiegebied. De Commissie vindt om drie redenen dat stimulering van innovatie gedecentraliseerd moet worden aangepakt. Ten eerste staat besluitvorming op regionaal en lokaal niveau het dichtst bij de burgers en de economische actoren. Ten tweede valt het onderzoeks- en innovatiebeleid over het algemeen onder de bevoegdheid van de regionale en lokale overheden, en ten derde kan innovatie niet los worden gezien van alle andere beleidsterreinen die onder de bevoegdheid van deze overheden vallen (onderwijs en opleiding, milieu, ruimtelijke ordening en plaatselijke ontwikkeling, steunverlening aan het MKB).

2.1.4. Het Comité is verheugd dat het de kans krijgt een bijdrage te leveren tot de uitstippeling van een beleid ter bevordering van innovatie in Europa en met name te beklemtonen dat regionale en lokale overheden bij het opvoeren van het Europese innovatievermogen een stimulerende rol kunnen vervullen.

2.1.5. Het Comité stelt echter kritisch vast dat uit het Groenboek niet is op te maken aan welke acties voorrang wordt gegeven. De voorgestelde actielijnen zijn te ruim geformuleerd. Wil er daadwerkelijk succes worden geboekt, dan moeten de maatregelen op specifieke prioritaire gebieden worden toegespitst.

2.2. De implicaties voor regionale en lokale overheden

2.2.1. Het Comité onderschrijft dat het voor het behoud en het opvoeren van het concurrentievermogen, alsmede voor het scheppen van arbeidsplaatsen in Europa noodzakelijk is dat er een krachtdadig beleid ter bevordering van innovatie wordt gevoerd. Hierbij moet worden uitgegaan van het innovatievermogen van de bedrijven, die door de overheid terzijde moeten worden gestaan. Alle, zowel publieke als particuliere, economische en sociale partners moeten inzien dat het van het grootste belang is dat het wetenschappelijke en technologische potentieel van Europa wordt omgezet in innovaties waarmee de produktiviteit en de kwaliteit van de bestaande produkten kunnen worden verhoogd en nieuwe produkten kunnen worden gecreëerd. Zo kan tevens worden bijgedragen tot de vernieuwing van de economische structuur in Europa.

2.2.2. Voorts is het Comité van oordeel dat innovatie een collectief proces is dat mede afhangt van de maatschappelijke omstandigheden waaronder het zich afspeelt. De mate waarin nieuwe vondsten worden gedaan en waarin deze ingang vinden, wordt bepaald door de politieke en institutionele organisatie en door de economische structuur van een samenleving. Participatie en motivatie van de lokale actoren staan niet alleen in voor een dynamisch onderzoeks- en innovatiebeleid, maar zorgen er tevens voor dat werknemers, ondernemingen en de burgers in het algemeen zich erbij betrokken voelen. Regionale en lokale overheden dragen een grote verantwoordelijkheid voor het mobiliseren van de lokale actoren die de innovatie stimuleren.

2.3. Het vraagstuk van de steun voor innovatie

2.3.1. Het Comité is van mening dat de regionale en lokale overheden mee moeten werken aan het scheppen van een juridisch, economisch, financieel en opleidingsklimaat dat bevorderlijk is voor innovatie. Doordat deze overheden goed op de hoogte zijn van de lokale economische behoeften op het vlak van technische regelgeving, bescherming van het immateriële kapitaal en administratieve vereenvoudiging kan men niet om hen heen wanneer het gaat om het creëren van optimale voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van een beleid inzake innovatie en de concrete toepassing daarvan.

2.3.2. Zelfs nu de druk op de overheidsbegrotingen steeds groter wordt, vindt het Comité dat de overheden prioriteit moeten blijven geven aan het verlenen van financiële steun voor onderzoekscentra en innovatie in de bedrijven.

In dit verband zou het goed zijn indien ook de particuliere financiële kringen van het belang van innovatie in Europa doordrongen werden. Maatregelen om dit te bewerkstelligen zouden binnen het algemene kader van de invoering van de Economische en Monetaire Unie moeten worden getroffen, en moeten leiden tot het stimuleren van een nieuwe bankcultuur waarin positiever wordt omgegaan met de risico's die aan de financiering van onderzoek en ontwikkeling zijn verbonden. Voorts is van belang dat multinationale ondernemingen die over middelen en know-how op innovatiegebied beschikken, deze ten dienste stellen van het MKB.

Ten slotte acht het Comité het belangrijk dat de Commissie duidelijkheid verschaft over de regels die gelden voor de steunverlening door de Structuurfondsen ter financiering van de fondsen voor risicokapitaal dat bestemd is om te helpen bij de oprichting of uitbreiding van bedrijven. Deze regeling zou operationeel moeten zijn op het moment dat de onderhandelingen over de verlenging van bepaalde regionale programma's voor de periode 1997-1999 en over de vaststelling van nieuwe, vanaf het jaar 2000 geldende programma's van start gaan. Ook zou het wellicht goed zijn indien de nationale voorschriften ter zake herzien werden om de samenhang tussen de verschillende steunmaatregelen te vergroten.

2.3.3. Volgens het Comité moet er een beleid worden uitgestippeld dat stimulerend werkt voor innovaties die het mogelijk maken fabricageprocédés te verbeteren, nieuwe industriële en dienstverlenende produkten te creëren en in het kader van het MKB-beleid voor een goede opleiding te zorgen. Ieder klein en middelgroot bedrijf zou toegang moeten hebben tot een innovatie- en onderzoeksnetwerk. Het Comité wijst erop dat de EU op dit terrein tal van maatregelen heeft genomen die de op regionaal en lokaal genomen maatregelen aanvullen. Zo wordt uit hoofde van de Structuurfondsenregeling steun verleend voor de ontwikkeling van kenniscentra in de buurt van industriële en universitaire centra, nieuwe onderwijstechnologieën die gebruikt worden voor permanente opleiding en voor onderwijs op scholen en universiteiten, en onderzoeks- en technologieoverdrachtcentra die de mobiliteit van onderzoekers bevorderen.

2.3.4. Willen de overheden zich goed kunnen kwijten van hun permanente taak, de ontwikkelingen op het gebied van innovatie in het oog te houden en de mensen van het belang van de bevordering van innovatie te doordringen, dan moeten zij op regionale onderwijs- en opleidingsprogramma's kunnen steunen. Het is nl. zaak dat leerkrachten, universiteitsdocenten en andere opleiders hun leerlingen en studenten en de werknemers van bedrijven een nieuwe cultuur bijbrengen waarin het belang van innovatie wordt benadrukt. Dit betekent wellicht dat de nieuwe informatie- en communicatietechnieken beter dienen te worden gebruikt. Daarvoor is het noodzakelijk dat de communautaire programma's Socrates, Leonardo en INFO 2000 bijdragen tot de versterking van het op lokaal niveau gevoerde beleid.

2.4. De verspreiding van de resultaten van innovatie en de economische en sociale samenhang

2.4.1. Naar de mening van het Comité zou het de economische en sociale samenhang in Europa en het leefklimaat van de Europese burgers, met name die in de regio's van doelstelling 1 van de Structuurfondsen, ten goede komen als de verspreiding van de resultaten van innovatief onderzoek begeleid werd door de regionale en lokale overheden. De benutting en onderlinge koppeling van regionale innovatiesystemen dankzij met name de nieuwe informatie- en communicatietechnieken zullen ertoe leiden dat er meer structuur komt in de ordening van het Europese grondgebied. Daarbij moet volgens het Comité bijzondere aandacht worden geschonken aan de perifere regio's.

2.4.2. Volgens het Comité moeten regionale en lokale overheden bevorderen dat onderzoekscentra, universiteiten en ondernemingen onderling betrekkingen aanknopen, zodat er regionale, interregionale of grensoverschrijdende samenwerkingsnetwerken ontstaan waar informatie en ervaringen worden uitgewisseld. In het Groenboek wordt met een aantal interessante voorbeelden geïllustreerd hoe vormen van dienstverlening ten behoeve van lokale economische en sociale actoren kunnen worden samengevoegd; het zou goed zijn deze voorbeelden onder de aandacht te brengen van alle potentiële partners. In Italië zijn b.v. "industriële districten" rond kleine bedrijven uit dezelfde bedrijfstak opgebouwd, in Denemarken is een groot deel van de kleine en middelgrote bedrijven bij één onderzoeks- en innovatienetwerk aangesloten en in de Duitse deelstaat Baden-Wuerttemberg is een complete structuur voor technische bijstand aan onderzoeks- en onderwijsinstellingen en het MKB opgezet.

2.4.3. Het Comité zou graag zien dat de steunmaatregelen voor innovatie en voor de verspreiding daarvan niet alleen gebruikt worden voor de uitwerking van nieuwe procédés en onderzoek en ontwikkeling in het algemeen, maar ook voor de financiering van de industriële vervaardiging en de afzet van produkten, omdat juist in die fasen arbeidsplaatsen worden geschapen. Tevens is het van mening dat innovatie ook rechtstreeks tot het scheppen van banen kan bijdragen.

2.4.4. Het Comité sluit zich aan bij de wens dat er in heel Europa een regionaal beleid inzake technologische observatie wordt uitgestippeld, zodat de overheden en de ondernemingen en onderzoekscentra de ontwikkelingen op innovatiegebied in Europa beter kunnen controleren. Uit dien hoofde vindt het Comité het een goede zaak dat het Europese Innovatieprogramma ten uitvoer wordt gelegd, waarmee onder meer beoogd wordt te stimuleren dat er "Relay Centra" (contactpunten) voor innovatie worden opgericht. Deze zijn bedoeld om onderzoeksresultaten te verspreiden en te benutten en om ervoor te zorgen dat er gemakkelijker gebruik kan worden gemaakt van communautaire steunmaatregelen voor projecten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie en exploitatie.

Het Comité acht het van belang dat het Europese netwerk van Relay Centra een zodanige geografische omvang krijgt dat het zich efficiënter kan kwijten van zijn taak, in het lokale bedrijfsleven te bevorderen dat met name de resultaten van al of niet communautaire inspanningen op het vlak van onderzoek en ontwikkeling worden benut. Momenteel bestaan er in de EU-lid-staten, IJsland en Noorwegen 52 Relay Centra en vier geassocieerde leden.

Voorts zouden de Relay Centra, aan de basis waarvan in sommige gevallen regionale en lokale overheden staan, ondersteund moeten worden door de op lokaal niveau bestaande kenniscentra, zodat bij de benutting van kennis van de plaatselijke behoeften kan worden uitgegaan. Ten slotte zouden de Relay Centra, rekening houdend met het specifieke karakter van hun werkgebied (landbouwregio's, industrieregio's...) en met gebruikmaking van de nieuwe informatie- en communicatie-instrumenten, met elkaar moeten gaan samenwerken. Het is vooral zaak dat genoemde instrumenten ten dienste van de innovatie worden gesteld en ook bijdragen tot de dynamiek van de Europese economie.

2.4.5. Het Comité zou graag zien dat de met het Groenboek op gang te brengen discussie zowel door de communautaire als door de andere overheden wordt aangegrepen om de bestaande regelingen voor steunverlening en verspreiding van onderzoeksresultaten (b.v. hulp bij het zoeken naar partners) te vereenvoudigen, zodat de economische en sociale actoren toegang kunnen krijgen tot meer leesbare en functionele informatie. Het is in dit opzicht wenselijk dat de regionale en lokale overheden in samenwerking met de Relay Centra voor innovatie als "enig aanspreekpunt" voor met name het MKB kunnen dienen.

2.4.6. Het Comité is positief gestemd over het Instituut voor prospectief technologisch onderzoek te Sevilla, dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met technologische observatie en het onderzoeken van de relatie technologie/werkgelegenheid/concurrentievermogen. Wel zouden de door dit instituut verzamelde gegevens voor de regio's rechtstreeks toegankelijk moeten zijn, zodat er op regionaal niveau een echt kennisverkeer op gang kan komen.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Actielijn 1: Ontwikkeling van technologische observatie en prospectief technologisch onderzoek

Het Comité zou graag zien dat de door het Instituut voor prospectief technologisch onderzoek te Sevilla verzamelde en verwerkte informatie op regionaal niveau kan worden gebruikt, zodat interregionale uitwisseling wordt bevorderd en regionale en lokale overheden (met name statistisch) vergelijkingsmateriaal kunnen verschaffen dat gebruikt kan worden voor het opstellen van documenten waarin een overzicht wordt gegeven van de ontwikkeling van de situatie op het gebied van technologische innovatie in Europa.

3.2. Actielijn 2: Betere afstemming van onderzoek op innovatie

Om het onderzoek beter af te stemmen op innovatie, worden er op communautair niveau Task Forces opgericht en moeten de lid-staten een groter deel van hun BBP aan innovatie en onderzoek besteden. Daarnaast echter staat buiten kijf dat regionale en lokale overheden niet alleen aanzienlijke invloed kunnen uitoefenen op de organisatie van het onderzoek op hun grondgebied, maar er ook voor kunnen zorgen dat er instanties worden opgericht die observeren en luisteren naar wat er in middelgrote en kleine bedrijven leeft, ten einde hun vermogen om onderzoek te doen naar nieuwe technologieën op te voeren en te bewerkstelligen dat zij deze meer gaan benutten.

3.3. Actielijn 3: Ontwikkeling van initiële en permanente opleiding

Het Comité is van mening dat regionale en lokale overheden - gezien hun bevoegdheden op het gebied van onderwijs en opleiding en met de door de EU voorgestelde financiële steun in programma's als Socrates, Leonardo en INFO 2000 - jongeren bewust kunnen maken van het belang van innovatie en de rol daarvan bij het management van bedrijven, hen kunnen helpen inzicht te verwerven in de vakgebieden die met innovatie en onderzoek te maken hebben, samenwerking inzake onderzoek tussen bedrijven en onderwijsinstellingen kunnen bevorderen, en proeven kunnen nemen met innoverende onderwijsmethoden die de creativiteit en mobiliteit bevorderen. De regio's kunnen op hun eigen niveau bewerkstelligen dat universiteiten, bedrijfstakken en ondernemingen met elkaar gaan samenwerken.

3.4. Actielijn 4: Bevordering van de mobiliteit van studenten en onderzoekers

Het Comité acht de mobiliteit van studenten, onderzoekers en werknemers van groot belang om in Europa een innovatiecultuur te scheppen. Met nadruk wijst het daarbij op de rol van regionale en lokale overheden die, ondanks de verschillen in maatschappelijke en juridische systemen, nauwe samenwerkingsbanden met andere Europese regio's aanknopen. Het gaat daarbij met name om samenwerking op het vlak van onderzoek, onderwijs, opleiding en leerlingstelsels.

3.5. Actielijn 5: Stimulering van het bewustzijn omtrent de positieve effecten van innovatie

Het Comité neemt met voldoening kennis van het voorstel van de Commissie om een communautair project op te zetten voor het inwinnen van informatie over geslaagde experimenten in de lid-staten en over de positieve effecten van Europese innovaties. Het wenst dat regionale en lokale overheden hierbij worden betrokken, zodat er meer informatie kan worden vergaard over projecten die als voorbeeld kunnen dienen en deze overheden kunnen deelnemen aan de verspreiding van de kennis op dit gebied, met name via het gebruik van nieuwe communicatie- en informatietechnologieën. Het zou goed zijn indien er een eerste analyse van deze positieve voorbeelden beschikbaar was wanneer - na voltooiing van de raadpleging over het Groenboek - het actieprogramma voor innovatie van start gaat en het vijfde Kaderprogramma voor onderzoek wordt voorbereid.

3.6. Actielijn 6: Verbetering van de financiering van innovatie

De financiële middelen voor maatregelen op het gebied van onderzoek, bevordering en verspreiding van innovatie zouden volgens het Comité beter op de huidige behoeften moeten worden afgestemd. Daarom is het belangrijk dat het Groenboek wordt aangegrepen om alle financiële partners erop te wijzen dat hun steunregelingen, de doelstellingen daarvan en de wijze waarop de steun wordt aangewend zodanig moeten worden herzien dat meer rekening wordt gehouden met het feit dat er bij innovatie vele dwarsverbanden in het spel zijn. Zo kan ervoor worden gezorgd dat de thans beschikbare Europese of regionale, particuliere of overheidskredieten doelmatiger worden gebruikt en de cooerdinatie wordt verbeterd (voorbereiding van het vijfde Kaderprogramma voor onderzoek, financiering van proefprojecten betreffende interregionale uitwisseling van ervaringen). Ook is het zaak dat er expertise-, verzekerings- en onderlinge-waarborgmechanismen worden ontwikkeld om financiële instellingen aan te sporen leningen te verstrekken of deel te nemen in nationale of regionale innovatieprojecten.

3.7. Actielijn 7: Invoering van een gunstige fiscale regeling voor innovatie, 8: Bevordering van intellectueel en industrieel eigendom, 9: Vereenvoudiging van administratieve procedures, en 10: Totstandbrenging van een gunstig wet- en regelgevend kader

Het Comité vindt het een goede zaak dat de Commissie het advies van de lokale economische en sociale actoren over het Groenboek wil inwinnen om samen met hen optimale voorwaarden te scheppen voor de totstandbrenging van een fiscaal, administratief en juridisch klimaat dat gunstig is voor innovatie en de verspreiding van de resultaten daarvan.

Wat het idee betreft, een programma uit te werken voor gecooerdineerde acties om het ondernemingsklimaat (met name waar het gaat om oprichting, groei en overdracht van bedrijven) te verbeteren en te vereenvoudigen, zouden er regionale seminars kunnen worden gehouden om voor een goede vertegenwoordiging van de betrokken sociaal-economische kringen te zorgen en te wijzen op de noodzaak om op regionaal niveau gedecentraliseerde "aanspreekpunten" op te zetten voor informatie en bijstand inzake formaliteiten, met name ten behoeve van het MKB.

3.8. Actielijn 11: Ontwikkeling van acties op het gebied van "economic intelligence"

Het Comité stemt in met de ter zake geformuleerde voorstellen. Het is van oordeel dat er voor de bestaande regionale maatregelen ter bevordering van "economic intelligence" meer begrotingsmiddelen zouden moeten worden vrijgemaakt, zowel voor steun t.b.v. advisering (audits en kwaliteitsdiagnoses) en permanente opleiding als voor steun voor de aanwerving van leidinggevend personeel. In dit verband is het gewenst dat de op regionaal en lokaal niveau genomen maatregelen regelmatig worden geëvalueerd, ten einde een beter beeld te krijgen van de impact van deze maatregelen op de economische resultaten van de bedrijven die steun hebben ontvangen.

3.9. Actielijn 12: Aanmoediging van innovatie in het bedrijfsleven, met name het MKB, en versterking van de regionale dimensie van innovatie

Het Comité is het ermee eens dat het regionale of lokale niveau het meest geschikt is om de ondernemingen, met name het MKB, te bereiken en te helpen bij het opzetten van samenwerkingsverbanden die het hun mogelijk maken hun know-how te benutten, nieuwe technologieën in te voeren en de ondersteunende diensten te rationaliseren, en om de samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven te intensiveren.

3.10. Actielijn 13: Modernisering van overheidsmaatregelen inzake innovatie

Het Comité stemt in met de in het Groenboek geformuleerde voorstellen over de nieuwe opvatting van de rol van de staat inzake de bevordering van onderzoek en innovatie: de staat dient zich bezig te houden met bewustmaking, met stimulering, vereenvoudiging en stabilisering van de steunverlening, en met voorlichting. Tot tevredenheid van het Comité wordt er i.v.m. de voorgestelde maatregelen om een gunstiger economisch en sociaal klimaat voor innovatie te scheppen en het overleg tussen de besluitgevende instanties en de raadpleging van de betrokkenen te verbeteren, op gewezen dat er rekening moet worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel.

4. Conclusies

4.1. Het Comité van de Regio's vindt het een goede zaak dat de Commissie stappen neemt ter bevordering van innovatie en de verspreiding daarvan, en is vooral te spreken over haar voornemen de betrokken kringen te raadplegen om het desbetreffende Groenboek aan te vullen en te verbeteren. Het is ermee ingenomen dat steeds wordt gewezen op het subsidiariteitsbeginsel en de rol van de regionale en lokale overheden.

4.2. Het Groenboek biedt het Comité de kans zich te profileren als schakel tussen de EU en de regionale en lokale overheden. Het Comité is voornemens om onder zijn leden ervaringen en voorstellen te verzamelen die een bijdrage kunnen leveren tot het samenvattende verslag en het definitieve actieplan die na de raadpleging door de Commissie zullen worden opgesteld. Zo kan het Comité ervoor zorgen dat de door hem vertegenwoordigde regionale en lokale overheden het innovatiebeleid van de EU beter leren kennen.

Brussel, 21 maart 1996.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

P. MARAGALL i MIRA

() PB nr. C 210 van 14. 8. 1995, blz. 92.

() PB nr. C 210 van 14. 8. 1995, blz. 109.

() PB nr. C 100 van 2. 4. 1996, blz. 14.

() PB nr. C 129 van 2. 5. 1996, blz. 39.