Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De betrekkingen tussen de Europese Unie en Canada"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De betrekkingen tussen de Europese Unie en Canada"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De betrekkingen tussen de Europese Unie en Canada"
(97/C 66/16)
Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 23 november 1995 besloten overeenkomstig artikel 23 (derde alinea) van zijn Reglement van Orde een advies op te stellen over "De betrekkingen tussen de Europese Unie en Canada".
De Afdeling voor externe betrekkingen, handels- en ontwikkelingsbeleid, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 oktober 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Rodríguez García-Caro.
Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 340e Zitting van 27 en 28 november 1996 (vergadering van 27 november) het volgende advies uitgebracht, dat met 89 stemmen vóór en 2 stemmen tegen bij 7 onthoudingen is goedgekeurd.
1. Inleiding
1.1. De Europese Unie en Canada hebben heel wat zaken gemeen (o.a. op historisch en cultureel gebied) en onderhouden van oudsher nauwe betrekkingen met elkaar. Bovendien is Canada lid van de G7 en de NAVO; als NAVO-lid-staat heeft het zelfs tot 1994 troepen op Europees grondgebied gestationeerd. Verder neemt Canada actief deel aan de vredesmissies van de Verenigde Naties, zoals onlangs nog in het voormalige Joegoslavië.
1.2. In het verlengde van de akkoorden van de Uruguay-ronde, die o.m. heeft geleid tot de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), hebben de Unie en de Verenigde Staten in december 1995 in Madrid een politieke verklaring en een gezamenlijk actieprogramma goedgekeurd en daarmee de transatlantische betrekkingen in een stroomversnelling gebracht. Kort na deze bilaterale Europees-Amerikaanse top heeft de Europese Raad, eveneens in Madrid, de hoop uitgesproken dat "andere Atlantische democratieën zich bij de doelstellingen van de nieuwe Transatlantische Agenda zullen aansluiten".
1.3. In feite is het aan Canada te danken dat de transatlantische dialoog enkele jaren geleden weer op gang is gekomen. Het is allemaal begonnen met een in 1992 gepubliceerd rapport van het Sub-Comité voor Buitenlandse Handel van het Permanent Comité voor Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel van het Canadese Lagerhuis over "De relaties tussen Canada en het nieuwe Europa", waarin een lans wordt gebroken voor nauwere economische betrekkingen en zelfs voor een vorm van vrijhandel met Europa. Sindsdien heeft de toenmalige Canadese minister van Internationale Handel, Roy Mac Laren, meermaals gepleit voor vrijhandel tussen Canada en de Unie. Op 1 december 1994 heeft de Canadese premier, Jean Chrétien, op zijn beurt in een toespraak tot de Franse senaat het idee van een handelsliberalisatie-overeenkomst tussen de Unie en de NAFTA-landen geopperd. In het voorjaar van 1995 is er echter een kink in de kabel gekomen: als gevolg van het Europees-Canadese visserijconflict zijn de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en Canada toen tijdelijk weer op een lager pitje komen te staan.
1.4. Toen dit conflict was bijgelegd heeft de Commissie op 28 februari 1996 een mededeling over de betrekkingen tussen de Unie en Canada uitgebracht, waarin zij pleit voor nauwere samenwerking op economisch, politiek en veiligheidsgebied. Op 25 maart 1996 heeft de Raad Algemene Zaken de fungerend voorzitter en de Commissie verzocht de nodige stappen te ondernemen om met Canada een politieke verklaring en een gezamenlijk actieprogramma uit te werken.
1.5. Op 27 juni 1996 heeft in Rome een nieuwe Europees-Canadese top plaatsgehad, waar dit punt uitvoerig en diepgaand is behandeld. De besprekingen hebben echter geen concreet resultaat opgeleverd. Voornaamste geschilpunt was de interpretatie van het begrip "extraterritorialiteit". Achtergrond van het meningsverschil was eens te meer de visserijproblematiek.
2. De politieke situatie in Canada
2.1. De federale staat Canada bestaat uit twee "territoria" en tien provincies, die uitgebreide regelgevende bevoegdheden hebben (o.m. op het gebied van onderwijs, volksgezondheid en belastingen). De voornaamste provincies zijn Ontario, Quebec en British Columbia.
2.2. Canada is een parlementaire democratie met de Britse koningin als staatshoofd. Het parlement bestaat uit twee kamers: een Lagerhuis (waarvan de leden om de vijf jaar worden gekozen) en een Senaat (waarvan de leden door de premier worden aangewezen). Ook iedere provincie heeft een eigen wetgevende vergadering en een eigen minister-president, die afkomstig is uit de meerderheid in de wetgevende vergadering.
2.3. Na twee conservatieve regeringen onder leiding van Brian Mulroney heeft Canada sinds de verkiezingen van november 1993 weer een liberale regering, die wordt geleid door Jean Chrétien. De oppositie bestaat uit de Parti Québécois (waarvan alle leden afkomstig zijn uit de provincie Quebec en die naar een onafhankelijk Quebec streeft) en de Hervormingspartij (waarvan de leden voornamelijk uit het westen van het land komen en die de rol van de staat aanzienlijk wil beperken).
2.4. Dé politieke gebeurtenis van het afgelopen jaar was het referendum van 30 oktober 1995 over de onafhankelijkheid van Quebec, waarbij de "nee's" (50,6 %) het met een miniem verschil (53 000 stemmen op een totaal van ongeveer 5 miljoen) hebben gewonnen van de "ja's" (49,4 %). Opmerkelijk waren de hoge opkomst (maar liefst 93,5 %) en de duidelijke overwinning van "ja" onder de Franstalige bevolking van de provincie (60 %). Vijftien jaar na het referendum van 1980 (waarbij de "nee's" 60 % en de "ja's" 40 % hadden behaald) en iets meer dan een jaar na het aan de macht komen van de Parti Québécois in de provincie Quebec blijken de meningen over de kwestie van de onafhankelijkheid van Quebec meer dan ooit verdeeld te zijn; het ziet er dus niet naar uit dat er spoedig een definitief einde zal komen aan de de discussie over deze problematiek.
2.4.1. Sinds het referendum van oktober 1995 hebben zich twee nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Op federaal niveau heeft het Lagerhuis onder impuls van premier Chrétien een resolutie aangenomen waarin Quebec als "aparte samenleving" wordt erkend, de bevoegdheden voor opleidingsaangelegenheden naar de provincies worden overgeheveld en Quebec, Ontario, British Columbia, het westen en de kustprovincies een vetorecht over toekomstige constitutionele hervormingen toegekend krijgen. Deze maatregelen stuiten echter op heel wat kritiek bij de onafhankelijkheidsgezinden, die maar weinig concrete veranderingen verwachten en bovendien van oordeel zijn dat de maatregelen niet ver genoeg gaan.
2.4.2. In Quebec zelf heeft het referendum geleid tot het ontslag van premier Parizeau en het aantreden van de charismatische leider van de Parti Québécois, Lucien Bouchard, als nieuwe premier. Deze heeft duidelijk te kennen gegeven dat hij van plan is Quebec naar de onafhankelijkheid te voeren en dus vroeg of laat een nieuw referendum te organiseren. De nieuwe regering is van plan tot het einde van haar mandaat (dus tot uiterlijk 1999) aan te blijven en, als de Parti Québécois de volgende verkiezingen wint, zo spoedig mogelijk een nieuw referendum te organiseren.
3. De sociaal-economische situatie in Canada
3.1. Canada is met zijn ca. 10 miljoen km² het op één na grootste land ter wereld, maar telt slechts 26 miljoen inwoners, waarvan het overgrote deel in een ca. 250 km brede strook langs de grens met de Verenigde Staten woont. Het is goed voor een zevende plaats op de wereldranglijst van grootste economische mogendheden (BNP: 750 miljard Canadese dollar in 1994). Het is rijk aan natuurlijke hulpbronnen, die van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van zijn economie en sterk gediversifieerd zijn naar gelang van de regio. De provincie Alberta is de voornaamste producent van olie en gas; de provincies in het westen hebben een sterk ontwikkelde mijnbouwsector; Alberta en British Columbia kunnen bogen op een florerende bosbouwsector; Saskatchewan moet het vooral hebben van de landbouw; de kustprovincies zijn vooral afhankelijk van de visserij en de mijnbouw; Ontario en Quebec, de twee rijkste en meest geïndustrialiseerde provincies, zijn gespecialiseerd in de vervaardiging van verwerkte producten (Ontario alléén al neemt ongeveer 40 % van de nationale productie voor zijn rekening); British Columbia is eveneens sterk geïndustrialiseerd.
3.2. De laatste jaren heeft ook Canada te lijden gehad van de economische crisis. Na enkele jaren van negatieve groei (-1,2 % in 1992) is de economie uiteindelijk weer aangetrokken. In 1994 lag het groeicijfer zelfs boven dat van de overige G7-landen (4,6 %), maar in 1995 lag het alweer ongeveer 2 % lager dan het jaar ervoor. Deze terugval was het gevolg van een aantal maatregelen om het begrotingstekort terug te dringen, van de groeivertraging in de Verenigde Staten en van de onzekerheid na het referendum in Quebec.
3.3. De inflatie is steeds binnen de perken gebleven (2,2 % in 1995) dankzij het feit dat de centrale bank en de federale overheid de handen ineen hebben geslagen om, o.m. via het rente-instrument, de prijzen stabiel te houden.
3.4. Een groot probleem daarentegen is het aanzienlijke begrotingstekort en de hoge schuldenlast. Het tekort op de federale begroting is tussen 1971 en maart 1995 gestegen van 20 miljard dollar (19 % van het BNP) tot meer dan 545 miljard dollar (73 % van het BNP). Met de schulden van de provincies erbij is Canada's totale schuldenlast gelijk aan zijn BNP; momenteel gaat 30 % van de federale uitgaven naar de aflossing van schulden.
3.4.1. Omdat de begrotingssituatie een ernstige bedreiging vormt voor de toekomst van het land, heeft de federale overheid een aantal drastische maatregelen genomen. Zo heeft zij een aantal overheidsbedrijven geprivatiseerd (Air Canada, Petro Canada), verscheidene subsidiëringsprogramma's teruggeschroefd of zelfs helemaal op de helling gezet, de middelenoverdrachten naar de andere bestuursniveaus verminderd en het ambtenarenapparaat ingekrompen. Deze hervormingen hebben bemoedigende resultaten opgeleverd: het begrotingstekort is in twee jaar tijd gedaald van 5 % BNP in 1994-1995 tot 4,2 % BNP in 1995-1996. Hierdoor is er nu een reële kans dat de voor het belastingjaar 1996-1997 nagestreefde 3 % BNP kan worden gehaald, maar het uiteindelijke doel is uiteraard de begroting in evenwicht te krijgen.
3.5. De absolute prioriteit van de Canadese overheid is echter nog steeds de bestrijding van de werkloosheid. Anders dan zijn zuidelijke buur kampt Canada al sedert verscheidene jaren met werkloosheidspercentages in de buurt van 10 % (10,4 % in 1994 en 9,6 % in 1995). Om de werkloosheid terug te dringen heeft de federale overheid een op vier pijlers stoelende strategie opgezet. In de eerste plaats wil zij trachten het begrotingstekort te verminderen en de rentetarieven te verlagen, zodat het economisch klimaat weer beter wordt en de particuliere sector ertoe wordt aangezet nieuw personeel in dienst te nemen. In de tweede plaats wil zij een aantal maatregelen nemen om de innovatie te stimuleren en kleine ondernemingen een steuntje in de rug te geven. In de derde plaats wil zij trachten de buitenlandse handel een nieuwe impuls te geven. In de vierde plaats gaat zij de bestaande sociale programma's hervormen; zo wordt het programma "Werkloosheidsverzekering" omgevormd tot een programma dat meer nadruk legt op de reïntegratie in het arbeidsproces, maar daarnaast ook voorziet in een betere steunregeling ten behoeve van personen en gezinnen met een laag inkomen.
3.6. De nadelige gevolgen van het restrictieve begrotingsbeleid voor de bevolking, de economische onzekerheid als gevolg van de bedenkelijke werkgelegenheidssituatie en het ontbreken van overleg en een geïnstitutionaliseerde sociale dialoog hebben een zekere malaise teweeggebracht onder de Canadese bevolking. Uit opiniepeilingen blijkt weliswaar dat het grootste deel van de bevolking de regering steunt in haar streven om het begrotingstekort terug te dringen, maar dat neemt niet weg dat het restrictieve karakter van de voorgestelde hervorming van de werkloosheidsverzekering heel wat protest heeft uitgelokt. Een ander - nóg duidelijker - teken aan de wand is de sociale onrust die is ontstaan naar aanleiding van het besluit van de nieuwe conservatieve premier van de provincie Ontario, Mike Harris, om o.a. de sociale uitkeringen terug te schroeven, de subsidies voor de gemeenten te verminderen en de gezondheidszorg te rationaliseren.
3.7. De regering van de provincie Quebec, die met dezelfde financiële problemen werd geconfronteerd en eveneens moeilijke beslissingen moest nemen, heeft het over een heel andere boeg gegooid. Onder het motto "samen durven kiezen" heeft zij een brede maatschappelijke discussie op gang gebracht, met als doel in overleg en overeenstemming met de vertegenwoordigers van de civiele samenleving een nieuwe belastingregeling uit te werken en een aantal maatregelen te nemen om de werkgelegenheid nieuw leven in te blazen. In maart 1996 heeft een eerste bijeenkomst plaatsgehad, met als thema "de economische en sociale toekomst van Quebec". Alle partijen hebben toen overeenstemming bereikt over het streven om het begrotingstekort tegen het jaar 2000 volledig weg te werken. In oktober 1996 zal een tweede bijeenkomst worden gehouden, met als doel een nieuw "sociaal pact" uit te werken. Na afloop van deze consultatieronde zullen de hieruit voortgevloeide overlegstructuren waarschijnlijk in de een of andere vorm geïnstitutionaliseerd worden.
3.8. De sociaal-economische belangengroeperingen in Canada
Bedrijfsleven
3.8.1. De Canadese Raad van Bedrijfsleiders is de voornaamste spreekbuis van de Canadese grote ondernemingen, zowel bij contacten met de overheid als in het kader van de betrekkingen met het buitenland. De Raad bestaat uit bedrijfsleiders van 150 grote ondernemingen, die alle belangrijke sectoren van de economie vertegenwoordigen en samen het grootste deel van de investeringen, export, beroepsopleiding en O& O van de Canadese particuliere sector voor hun rekening nemen. De Raad was een vurig voorstander van de vrijhandelsovereenkomsten met de Verenigde Staten en Mexico.
3.8.2. Verder worden de werkgevers nog vertegenwoordigd door de Kamer van Koophandel van Canada, het Canadees Verbond van Verwerkende Bedrijven (en de diverse provinciale bonden) en het Canadees Verbond van Onafhankelijke Bedrijven. Bovendien zijn er ook een aantal organisaties op provinciaal niveau, zoals b.v. de Raad van Werkgevers van Quebec.
Vakbonden
3.8.3. De grootste Canadese vakbond is het Canadian Labour Congress (CLC), die in Quebec is vertegenwoordigd via het Verbond van Werknemers en Werkneemsters van Quebec (FTQ); op de tweede plaats komt het Canadees Verbond van Werknemers. Het CLC vertegenwoordigt tal van vakcentrales uit verschillende sectoren en onderhoudt nauwe banden met de Nieuwe Democratische Partij (NDP) en met een groot aantal maatschappelijke bewegingen, o.a. met vrouwen- en milieuorganisaties.
3.8.4. Het CLC laakt de verslechtering van de sociale toestand in Canada en is fel van leer getrokken tegen de vrijhandelsovereenkomst met de Verenigde Staten en Mexico. Hoewel het CLC in heel Canada is vertegenwoordigd en via het FTQ ook in Quebec actief is, telt deze provincie nog een andere algemene vakbond, het Verbond van Nationale Werknemersorganisaties (CSN).
3.8.5. Canada kent niet dezelfde overlegcultuur als Europa. Collectieve onderhandelingen worden er in de regel op bedrijfsniveau gevoerd. Slechts in enkele sectoren, zoals b.v. de automobielindustrie, is dit niet het geval. Om "te redden wat er nog te redden valt" zijn in de afgelopen jaren evenwel een aantal sectoriële raden in het leven geroepen, waar de sociale partners met elkaar overleg kunnen plegen.
Landbouworganisaties
3.8.6. Het Canadees Verbond van de Landbouw is de koepel van de provinciale landbouworganisaties en vertegenwoordigt daarnaast ook een aantal producentengroeperingen (graanboeren, pluimveehouders, zuivelproducenten, veehouders ...). Het vormt een zeer heterogeen geheel, want het vertegenwoordigt b.v. zowel de zeer concurrerende en exportgerichte graanproducenten uit het westen als de producenten van eieren die hun strikt gereglementeerde productie afzetten op een sterk afgeschermde markt.
Consumentenverenigingen en andere maatschappelijke organisaties
3.8.7. De Canadese Consumentenbond is de enige organisatie die in alle delen van Canada vertegenwoordigd is. Deze organisatie heeft als gevolg van de kritische instelling van de Canadese consumenten heel wat invloed, maar beschikt over te weinig financiële middelen.
3.8.8. Verder telt Canada nog een aantal andere maatschappelijke groeperingen, vooral op het vlak van de milieubescherming, een sector waarin de Canadezen zeer actief zijn. Ten slotte zijn er nog de organisaties van de zgn. "communautaire sector", die zich vooral in de provincie Quebec sterk heeft ontwikkeld; via deze organisaties worden de burgers bij alle facetten van de "sociale economie" (gezondheidszorg, sociale voorzieningen, onderwijs, opleiding, cultuur ...) betrokken.
4. De Canadese buitenlandse handel
4.1. De export is goed voor meer dan 30 % van het Canadese BNP. Canada is voor zijn groei dan ook sterk afhankelijk van het buitenland en van de internationale handel. Dit verklaart o.m. waarom het land altijd zo'n actieve rol heeft gespeeld binnen het kader van de GATT/WTO.
4.2. Canada, dat zoals gezegd rijk is aan natuurlijke hulpbronnen, is een belangrijke exporteur van met name graan, ruwe olie, ertsen, hout, pulp en papier. Mede als gevolg van een akkoord met de Verenigde Staten exporteert het verder ook heel wat producten van de automobielindustrie (waarvoor het akkoord in vrijstelling van douanerechten voorziet). Daarnaast is het ook een belangrijke exporteur van telecommunicatie-apparatuur, luchtvaartuigen en spoorwegmaterieel. Canada's invoer bestaat voornamelijk uit afgewerkte producten, machines, uitrustingsgoederen, elektronische apparatuur en consumptiegoederen. In 1995 gaf de Canadese handelsbalans een recordoverschot van 28,3 miljard dollar te zien, dat voornamelijk voortvloeide uit de sterke toename van de export als gevolg van het aantrekken van de economie in de Verenigde Staten.
4.3. De Canadese buitenlandse handel is sterk op de Verenigde Staten gericht: Canada's zuiderbuur is goed voor 70 % van de Canadese invoer en meer dan 80 % van de Canadese uitvoer. De handel met de Verenigde Staten is in de afgelopen jaren sterk toegenomen als gevolg van een vrijhandelsakkoord dat beide landen aan het eind van de jaren '80 hebben gesloten. Met dit akkoord, dat in 1989 in werking is getreden, wilde Canada zich vooral indekken tegen het toenemende protectionisme in de Verenigde Staten.
4.4. Op 1 januari 1994 is het vrijhandelsakkoord tussen Canada, de Verenigde Staten en Mexico in werking getreden (NAFTA). Daarin verbinden de drie landen zich ertoe hun douanetarieven en de meeste non-tarifaire handelsbelemmeringen in tien jaar tijd volledig uit de weg te ruimen, het investeringsverkeer te liberaliseren en een mechanisme voor het beslechten van geschillen over anti-dumpingmaatregelen en compenserende rechten in het leven te roepen.
4.5. Verder onderhandelt Canada sinds begin 1996 over de sluiting van een vrijhandelsakkoord met Chili, omdat de Verenigde Staten z.i. te lang dralen met de toelating van dit land tot de NAFTA. Ten slotte is Canada ook betrokken bij handelsliberalisatie-afspraken binnen de Asia Pacific Economic Cooperation (APEC) en de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS).
5. De betrekkingen tussen de Unie en Canada: goed ...
5.1. In 1976 heeft Canada, onder impuls van de toenmalige premier Pierre-Elliot Trudeau, met de Europese Gemeenschap een kaderovereenkomst inzake economische samenwerking gesloten, waarbij beide partijen zich ertoe verbonden hun onderlinge handel op te voeren en te diversifiëren, hun economische samenwerking verder uit te bouwen en de oprichting van joint ventures aan te moedigen en te vergemakkelijken.
5.1.1. Deze overeenkomst werd aan het eind van de jaren '70 als een belangrijke fase in de uitbouw van de Europees-Canadese betrekkingen beschouwd, maar het effect ervan op de onderlinge handel is over het geheel genomen beneden de verwachtingen gebleven en de overeenkomst heeft evenmin het uitbreken van conflicten kunnen verhinderen. De grote verdienste van de overeenkomst bestond erin dat zij heeft geleid tot een gestructureerde dialoog over economische en handelsaangelegenheden binnen het kader van het Gemengd Samenwerkingscomité en van verschillende werkgroepen (b.v. over zaken als handel en investeringen, telecommunicatie en informatietechnologieën, ertsen en mineralen, hout en papier).
5.2. De handelsbetrekkingen tussen de Unie en Canada stoelen op het meestbegunstigingsbeginsel. Canada is momenteel de op acht na belangrijkste handelspartner van de Unie en de Unie is zelfs de op één na belangrijkste handelspartner van Canada. In 1994 was de EU-invoer van goederen en diensten vanuit Canada goed voor 12,1 miljard ecu en bedroeg de EU-uitvoer naar Canada 13,2 miljard ecu (EUR 15).
5.2.1. Sinds enkele jaren is er in het onderlinge goederenverkeer (maar niet in het dienstenverkeer) een zekere stagnatie opgetreden. De oorzaak hiervan moet worden gezocht in de algemene economische conjunctuur en in de verschuiving in de handelspatronen als gevolg van de sluiting van preferentiële akkoorden. In 1994 vertegenwoordigde de uitvoer van de twaalf toenmalige EU-lid-staten naar Canada 1,75 % van de totale EU-uitvoer (tegenover 2,23 % in 1990) en was de invoer vanuit Canada goed voor 1,7 % van de totale EU-invoer (tegenover 2,05 % in 1990).
5.2.2. De Unie exporteert naar Canada voornamelijk machines en transportmiddelen, be- en verwerkte produkten en chemische produkten. Ingevoerd worden vooral houtpulp, luchtvaartuigen, aluminium, krantenpapier en hout voor de bouwsector. De voornaamste handelspartners van Canada binnen de Unie zijn Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
5.3. Blijven de resultaten van het onderlinge handelsverkeer enigszins onder de verwachtingen, die op het vlak van de buitenlandse investeringen daarentegen zijn heel wat positiever. Zo heeft de Unie al voor meer dan 15 miljard ecu aan directe buitenlandse investeringen vanuit Canada ontvangen. Haar aandeel in de Canadese DBI's is in de periode 1985-1994 van 12,5 % tot 20 % gestegen. Daarmee is de Unie de op één na belangrijkste bestemming voor Canadese DBI's (na de Verenigde Staten). Canada van zijn kant is momenteel de op één na belangrijkste bestemming voor DBI's uit de Unie. Het heeft al voor zo'n 20 miljard ecu aan Europese DBI's ontvangen, waarmee Europa's aandeel in de totale DBI-stroom naar Canada nu ongeveer 20 % bedraagt.
5.4. De politieke betrekkingen tussen de Unie en Canada stoelen op de Transatlantische Verklaring van november 1990, die op dezelfde leest is geschoeid als de kort daarvoor ondertekende verklaring van de Unie en de Verenigde Staten. Daarin worden een aantal gemeenschappelijke doelstellingen en uitdagingen opgesomd en wordt erop gewezen dat partijen hun samenwerking op wetenschappelijk, economisch en cultureel gebied moeten intensiveren. Zij voorziet echter vooral in regelmatige contacten op het hoogste niveau, met name tussen de fungerend voorzitter van de Raad, de voorzitter van de Commissie en de Canadese premier. De regeling heeft tot dusverre betrekkelijk goed gefunctioneerd en heeft geleid tot een nauwe en permanente dialoog zowel op politiek als op ambtelijk niveau.
6. ... maar toch niet helemaal rimpelloos
6.1. De betrekkingen met Canada worden nog steeds overschaduwd door een aantal "oude" problemen, die geregeld heel wat spanningen met zich brengen.
6.2. In de eerste plaats is er het visserijgeschil. Sinds de "heilbotcrisis" van begin 1995 - een gevolg van het aan de ketting leggen van een in internationale wateren vissend Spaans vissersvaartuig - is dit ongetwijfeld het meest bekende probleem. De visserijproblematiek zorgt al verschillende jaren voor de nodige wrijvingen. In 1981 hebben beide partijen, na vier jaar onderhandelen, een eerste visserij-akkoord gesloten. In december 1992 hebben zij, met een tweede akkoord, nogmaals een poging gedaan om een bevredigende oplossing te vinden voor de kwestie van de instandhouding, de optimale exploitatie en het rationele beheer van de visbestanden in het gereglementeerde gebied van de NAFO (Visserij-organisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan) en in de Canadese wateren.
Canada heeft echter het bijbehorende memorandum van overeenstemming niet geratificeerd, waardoor van bepaalde afspraken nog niets terecht is gekomen, met alle gevolgen van dien voor de Europese visserijsector. Het gaat hier met name om:
a) de toegang tot de Canadese havens en haveninstallaties;
b) de toegang tot de overschotbestanden in de Canadese exclusieve economische zone (de Unie heeft steeds belangstelling getoond voor bepaalde overschotbestanden in de Canadese wateren);
c) het recht om samenwerkingsverbanden met Canadese vissers aan te gaan in het kader van handelsakkoorden die een onderdeel vormen van ontwikkelings- en andere visserijprogramma's.
6.2.1. Tijdens de crisis van 1995 heeft de Unie scherpe kritiek geuit op het illegale optreden van Canada, en met name op het aan de ketting leggen van een in internationale wateren vissend Spaans vissersvaartuig (een inbreuk op fundamentele en algemeen erkende internationale rechtsregels) en de unilaterale instelling van een moratorium op de heilbotvisserij in het NAFO-gebied. Na een periode van aanzienlijke spanningen is er op 16 april 1995 uiteindelijk een akkoord uit de bus gekomen.
6.2.2. Dit akkoord, dat in september door de twaalf andere NAFO-leden is goedgekeurd, regelt de toewijzing van vangstquota voor 1996 en voorziet in nieuwe maatregelen voor de instandhouding van en het toezicht op de visbestanden. In juni 1996 zijn de Canadese havens weer opengesteld voor vissersvaartuigen uit de Unie.
6.2.3. Ook al zijn de verhoudingen niet meer zo gespannen als begin 1995, toch is de visserijkwestie nog niet definitief geregeld. De Canadese visbestanden zijn de laatste tijd aanzienlijk teruggelopen, met alle gevolgen van dien voor de lokale economie in New-Foundland. Daardoor heeft deze kwestie ook een interne politieke dimensie gekregen, wat het bereiken van een duurzaam compromis aanzienlijk bemoeilijkt. Bovendien heeft Spanje Canada voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag gedaagd wegens het aan de ketting leggen van het Spaanse vissersvaartuig. Zolang er in deze zaak geen uitspraak is gedaan (de uitspraak wordt voor eind 1997 verwacht) is het weinig waarschijnlijk dat Canada tot toezeggingen zal kunnen worden bewogen, omdat zulks zijn positie zou ondermijnen.
6.3. Ook de wildklem-kwestie zorgt voor de nodige problemen. Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad verbiedt vanaf 1 januari 1995 het gebruik van wildklemmen in de Unie. Vanaf die datum geldt er ook een verbod op de invoer van pelzen en afgeleide produkten uit landen waar het gebruik van wildklemmen níet verboden is of waar gebruik wordt gemaakt van klemmen die niet aan de internationale normen op het vlak van de bescherming van de dieren voldoen.
6.3.1. Voor Canadees bont is in 1995 nog een uitzondering gemaakt omdat Canada de regeling heeft aangevochten met het argument dat zijn inheemse bevolkingsgroepen, en met name zijn Eskimo's, sterk van de pelshandel afhankelijk zijn. Deze kwestie ligt momenteel opnieuw op tafel door het feit dat de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) nog steeds geen internationale normen heeft vastgesteld en dat ook de door de Unie, Canada, de Verenigde Staten en Rusland ingestelde gemeenschappelijke werkgroep nog geen concrete resultaten heeft bereikt. De Commissie heeft de Raad voorgesteld de inwerkingtreding van de verordening van 1991 nogmaals met een jaar uit te stellen. In zijn advies over dit voorstel verwijt het Comité de Commissie dat zij onvoldoende druk heeft uitgeoefend om te komen tot toezichtprocedures die een humane vangst garanderen. Bovendien dringt het erop aan dat:
- een bindend tijdsschema voor de onderhandelingen met de betrokken derde landen wordt opgesteld;
- de Commissie rekening houdt met de noodzaak technische assistentie te verlenen aan inheemse volkeren die traditionele jachtmethoden toepassen, om deze ertoe te bewegen over te schakelen op humane vangstmethoden;
- in de overeenkomsten een "doorzichtigheidsclausule" wordt opgenomen, waarin moet worden bepaald dat de ingevoerde huiden en pelzen vergezeld dienen te gaan van een verklaring over de toegepaste vangstmethode, de wijze waarop het dier is afgemaakt en de plaats waar dit is gebeurd;
- de Commissie de nodige stappen onderneemt om de bestaande overeenkomsten met derde landen dienovereenkomstig te wijzigen en zich bij onderhandelingen over nog te sluiten overeenkomsten sterk maakt voor het opnemen van een clausule waarin partijen zich ertoe verbinden gezamenlijk op te komen voor een betere bescherming van het milieu.
6.4. Voor een aantal problemen op het vlak van de landbouw - met name in verband met de handel in graan, ontbeend rundvlees en deegwaren - is een oplossing gevonden in het kader van de onderhandelingen over de toekenning van compensaties voor de nadelige gevolgen van de uitbreiding van de Unie (art. 24, lid 6, van de WTO-overeenkomst).
6.5. Over enkele andere problemen is nog steeds geen overeenstemming bereikt (b.v. de aanwezigheid van nematoden in Canadees dennenhout, de door Europa fel bekritiseerde kaalslag in de Canadese wouden, de benamingen van wijnen en geestrijke dranken en ten slotte de handelspraktijken van Canadese organisaties die zich bezighouden met de verkoop van alcoholhoudende dranken.
7. Op zoek naar een nieuwe impuls voor de betrekkingen met Canada
7.1. Het Comité juicht het streven van de Commissie naar nauwere samenwerking met Canada toe omdat het van oordeel is dat Canada's medewerking een conditio sine qua non is om tot een volledige en evenwichtige transatlantische relatie te kunnen komen.
7.2. Het wijst er evenwel op dat Canada als een "geval apart" moet worden beschouwd. De Canadese samenleving moet z.i. worden gezien als een soort tussenweg tussen wat sommigen resp. het "Amerikaanse model" en het "Europese model" noemen. Bovendien moet in het kader van de bilaterale betrekkingen met Canada absoluut rekening worden gehouden met de interne diversiteit van dit land, en met name met het naast elkaar bestaan van twee verschillende taalgemeenschappen, een Engelstalige en een Franstalige.
7.3. Net als de Commissie en de Raad is het Comité van oordeel dat er heel wat gelijkenis is tussen de problemen in de relatie met Canada en die in het kader van de betrekkingen met de Verenigde Staten. Het pleit dan ook voor eenzelfde aanpak op het procedurele vlak, of anders gezegd: het ziet geen reden om voor de betrekkingen met Canada een apart institutioneel kader op te zetten. Verder onderschrijft het de opvatting van de Commissie dat de Unie haar beleid ten aanzien van Canada dient af te stemmen op de aard en intensiteit van de betrekkingen met dit land. Dat betekent evenwel niet dat bij het uitwerken van een gezamenlijk actieplan moet worden voorbijgegaan aan de bestaande bilaterale geschillen, zoals in het geval van de Verenigde Staten helaas is gebeurd.
7.4. Het Comité betreurt dat in Rome geen gezamenlijk actieplan kon worden goedgekeurd. Het dringt er bij de fungerend voorzitter van de Raad en de Commissie op aan de besprekingen met Canada zo spoedig mogelijk te hervatten om het elan van het begin van afgelopen zomer niet verloren te laten gaan. Wel is het van oordeel dat de Unie voet bij stuk dient te houden wat de interpretatie van het begrip "extraterritorialiteit" betreft. Het is immers om voor de hand liggende principiële redenen onaanvaardbaar dat dit begrip op twee verschillende manieren wordt geïnterpreteerd naargelang het gaat om de toepassing van de wet-Helms/Burton of het praaien van een buitenlands schip in internationale wateren.
7.5. Hoewel de Unie niet mag dulden dat internationale regels en beginselen met voeten worden getreden, moet zij proberen te voorkomen dat het bereiken van een akkoord over een gezamenlijk actieplan afhankelijk wordt van de totstandkoming van een definitieve regeling in het visserijconflict. Bovendien mag het uitblijven van een akkoord over een actieplan geen nadelige gevolgen hebben voor de nog lopende of nog te starten onderhandelingen over andere thema's.
7.6. In het licht van de mededeling van de Commissie worden in het voorgestelde actieplan vier belangrijke thema's aangesneden: 1) buitenlands en veiligheidsbeleid, 2) transnationale problemen, 3) handel, samenwerking en investeringen en 4) verdieping en verruiming van de Europees-Canadese dialoog.
8. Buitenlands en veiligheidsbeleid
8.1. De Commissie merkt in haar mededeling op:
"dat Europa's toenemende internationale invloed, Canada's prominente rol op het wereldtoneel en het feit dat beide partijen er hetzelfde waardensysteem op nahouden evenzovele redenen zijn om de coördinatie en samenwerking in bepaalde sectoren van het buitenlands beleid te versterken".
Zij somt ook een aantal potentiële domeinen voor intensievere samenwerking op, zoals b.v. de Euro-Atlantische veiligheid, de kwestie van de mensenrechten in de Nieuwe Onafhankelijke Staten en de hervorming en versterking van de Verenigde Naties.
8.2. Ook op het vlak van de humanitaire hulpverlening zou de Unie nauwer met Canada moeten gaan samenwerken. In dit verband zij er evenwel op gewezen dat Canada, in een poging om zijn begrotingstekort terug te dringen, helaas drastisch het mes heeft gezet in zijn budget voor ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's, dat in de afgelopen drie jaar van 3 tot 2,2 miljard dollar is ingekrompen. Dat neemt echter niet weg dat beide partijen wat humanitaire hulpverlening betreft grosso modo op dezelfde golflengte zitten en ongeveer hetzelfde percentage van hun BNP aan ontwikkelingshulp besteden (0,4 %). Het Comité dringt er bij de Commissie op aan de samenwerking op dit belangrijke terrein te intensiveren. Het wijst erop dat de invoering van een coördinatiestructuur en de uitwisseling van personeel tussen de Commissie en de Canadese Dienst voor Internationale Ontwikkeling de coördinatie van de respectieve hulpprogramma's ten goede zou komen.
8.3. Het Comité heeft al meermaals uiting gegeven aan zijn bezorgdheid over de toenemende armoede in Afrika en het isolement van het Afrikaanse continent. Ook Canada maakt zich hierover duidelijk grote zorgen, want Afrika is de voornaamste ontvanger van Canadese ontwikkelingshulp (44 %). Ook op dit vlak zouden Europa en Canada dus de handen ineen kunnen slaan.
9. Transnationale problemen
9.1. Justitie en binnenlandse zaken
9.1.1. De Commissie wijst erop dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (met name titel VI "Bepalingen betreffende de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken") heel wat landen, waaronder Canada, te kennen hebben gegeven dat zij op deze gebieden actief met de Unie willen samenwerken. In dit verband wordt aan de volgende mogelijke samenwerkingsterreinen gedacht: immigratie en asielrecht, internationale georganiseerde misdaad, drugshandel, witwassen van geld, terrorisme en handel in clandestiene immigranten.
9.1.2. Het Comité staat daar volledig achter, maar is de stellige overtuiging toegedaan dat een efficiënte transatlantische samenwerking - overigens een conditio sine qua non om deze mondiale problemen uit de wereld te kunnen helpen - niet mogelijk is zolang de Unie er niet in slaagt op al deze terreinen met één stem te spreken. Dit is een van de kwesties die tijdens de Intergouvernementele Conferentie te berde moeten worden gebracht.
9.2. Milieu
9.2.1. Het Comité pleit ook voor nauwere samenwerking op milieugebied, een beleidssector waarmee het al heel wat ervaring heeft opgedaan. De Unie en Canada zouden er gezamenlijk voor kunnen ijveren dat de internationale milieu-overeenkomsten in praktijk worden gebracht. Beide landen zitten trouwens op dezelfde golflengte wat de milieu-etikettering betreft, wat met de Verenigde Staten niet het geval is. Het zou dan ook logisch zijn dat zij nauwer met elkaar overleg plegen en gezamenlijk naar oplossingen zoeken.
10. Handel, samenwerking en investeringen
10.1. Multilateralisme
10.1.1. Het Comité wijst erop dat het zich altijd een warm voorstander van multilateralisme heeft getoond en zich actief heeft ingezet voor de consolidering van de Wereldhandelsorganisatie. Het vindt het positief dat de Unie met Canada wil gaan praten over onderwerpen waarvoor in het kader van de Uruguay-ronde nog geen oplossing uit de bus is gekomen, nl. de problematiek rond overheidsopdrachten, directe buitenlandse investeringen en de zgn. "nieuwe thema's" op het vlak van het handelsbeleid.
10.2. Transatlantische context
10.2.1. Bij herhaling hebben vooraanstaande Canadese politici gepleit voor onderhandelingen over een transatlantische of eventueel een Europees-Canadese vrijhandelsovereenkomst. Het Comité vindt het een goede zaak dat beide partijen zich onder invloed van deze pleidooien nader over deze problematiek zijn gaan beraden, maar het is net als de Commissie van oordeel dat de tijd nog niet rijp is voor een dergelijk initiatief, omdat dit de consolidering van de resultaten van de Uruguay-ronde in gevaar zou kunnen brengen en daarenboven heel wat praktische problemen met zich mee zou kunnen brengen. Bovendien staat het handelsverkeer tussen de Unie en Canada momenteel op een vrij laag pitje en is er nauwelijks uitzicht op enige verbetering, te meer daar de Canadese economie sterk op de Verenigde Staten georiënteerd is en geen enkel akkoord - zelfs niet een vrijhandelsakkoord - daar iets aan zal kunnen veranderen.
10.2.2. De Commissie stelt voor dat de Unie en Canada gezamenlijk nagaan hoe de goederen- en dienstenhandel kan worden gestimuleerd en de bestaande tarifaire en non-tarifaire belemmeringen kunnen worden teruggedrongen of zelfs helemaal uit de weg kunnen worden geruimd. Het Comité dringt erop aan dat in het kader van deze studie - waarover het regelmatig geïnformeerd wenst te worden - ook wordt nagegaan hoe het voor het bedrijfsleven, en met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, aantrekkelijker en gemakkelijker kan worden gemaakt om op het grondgebied van de tegenpartij te investeren. Verder vraagt het zich of en in hoeverre deze studie parallel zal lopen met de geplande studie over de handelsbetrekkingen met de Verenigde Staten. Ten slotte stelt het vast dat in het voorgestelde Canada-beleid niet over een "nieuwe transatlantische markt" wordt gesproken, terwijl dit juist een van de belangrijke onderdelen van de samenwerking met de Verenigde Staten is. Het dringt er dan ook nogmaals op aan ernstig na te denken over het uitstippelen van een strategie ten aanzien van de drie NAFTA-landen samen.
10.3. Bilaterale handel
10.3.1. De bilaterale handelsbetrekkingen tussen de Unie en Canada werden vaak overschaduwd door geschillen die in sommige gevallen de kiemen van een regelrecht conflict in zich droegen. Enkele hiervan zijn inmiddels bijgelegd, maar dat neemt niet weg dat het gevaar voor conflicten nog steeds reëel is. Heel wat geschillen blijken te kunnen worden teruggevoerd op meningsverschillen over milieu-aangelegenheden. Dit is - of was - het geval met het geschil over het doodknuppelen van jonge zeehonden, de visserij-activiteiten van Europese vissers in Canadese wateren, de handel in bosbouwproducten en het gebruik van wildklemmen. Het Comité pleit dan ook voor meer bilateraal overleg over milieu-aangelegenheden en de weerslag hiervan op de onderlinge handel.
10.3.2. Het Comité stelt tot zijn voldoening vast dat de Commissie een herhaling van dergelijke problemen wil voorkomen door efficiënter gebruik te maken van de mechanismen die de voortekenen van geschillen in een vroeg stadium moeten helpen opsporen. Het betreurt evenwel dat de Commissie kennelijk alleen maar denkt aan het aanscherpen van de bestaande mechanismen, die in het verleden allesbehalve efficiënt zijn gebleken. Zelf heeft het al meermaals gepleit voor de invoering van een conflictpreventiesysteem, waarbij z.i. ook de belangengroepen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan moeten worden betrokken aangezien de meeste bilaterale geschillen hun oorsprong vinden in acties van Europese of Canadese belangengroeperingen.
10.4. Samenwerking op het vlak van de wet- en regelgeving
10.4.1. Het Comité sluit zich aan bij het voorstel van de Commissie om ook de samenwerking op het vlak van de wet- en regelgeving op te voeren teneinde de onderlinge handel te stimuleren.
10.4.2. Het dringt erop aan zo spoedig mogelijk een overeenkomst over de wederzijdse erkenning van normen en conformiteitstests (incl. certificatie- en testprocedures) te sluiten. Verder pleit het nogmaals voor een zo intensief mogelijke toepassing van de internationale normen. Overigens vestigt het er de aandacht op dat het vaststellen van normen een zaak is waarbij alle betrokken belangengroeperingen een stem in het kapittel dienen te krijgen.
10.4.3. De Unie en Canada voeren momenteel onderhandelingen over een overeenkomst op het gebied van het mededingingsbeleid en de samenwerking tussen de respectieve douanediensten. Het Comité zou graag zien dat beide partijen ook een grotere inspanning leveren om de toegang tot elkaars markten in de sector financiële dienstverlening te vergemakkelijken.
10.4.4. De nagestreefde intensievere samenwerking op het gebied van de wet- en regelgeving moet een breed draagvlak hebben. Dit betekent in concreto dat alle betrokken belangengroeperingen geraadpleegd dienen te worden. Daarbij valt niet alleen te denken aan organisaties van de handelssector zelf, maar ook aan vakbonden, consumentenverenigingen en niet-gouvernementele organisaties.
10.5. Samenwerking op het vlak van de sociale politiek en het werkgelegenheidsbeleid
10.5.1. De Unie en Canada dienen ook nauwer samen te werken bij het aanpakken van vraagstukken van gemeenschappelijk belang in het kader van de sociale politiek en het werkgelegenheidsbeleid. Daar zij grosso modo met dezelfde problemen te kampen hebben, zouden zij er allebei ten zeerste bij gebaat zijn hun inzichten en ervaringen op deze gebieden met elkaar te vergelijken. Te denken valt aan zaken als de bestrijding van werkloosheid, het scheppen van werkgelegenheid, het werkgelegenheidseffect van nieuwe technologieën, beroepsopleiding, onderwijs en permanente educatie, gezondheidszorg en bescherming van het sociale-zekerheidssysteem.
10.5.2. Het Comité dringt erop aan dat de dialoog over deze problematiek niet beperkt blijft tot de respectieve overheidsinstanties, maar dat ook de sociale partners erbij worden betrokken. Dankzij zijn rijke ervaring op deze gebieden zou het Comité zélf een nuttige bijdrage kunnen leveren aan het streven naar een beter wederzijds begrip en aan het zoeken naar - liefst gezamenlijke - oplossingen.
11. Verruiming en verdieping van de dialoog
11.1. De laatste pijler van de voorgestelde strategie is de verruiming van de transatlantische dialoog. De Commissie wil ook thema's als onderwijs, cultuur en wetenschappen op de agenda plaatsen en ook het bedrijfsleven en de civiele samenleving bij een en ander betrekken. Het behoeft geen betoog dat het Comité daar volledig achter staat. In zijn advies over de betrekkingen met de Verenigde Staten wijst het er trouwens op dat:
"transatlantische samenwerking tussen economische en sociale belangengroeperingen, als uitbreiding van de zakelijke dialoog waarvoor momenteel een lans wordt gebroken, de diepgang van de dialoog, die tot voor kort voornamelijk werd gevoerd door kleine groepjes deskundigen in politieke en veiligheidsaangelegenheden, ten goede zou komen".
11.2. De Commissie pleit terecht voor een dialoog tussen het Europese en het Canadese bedrijfsleven (zoals in het geval van de Verenigde Staten), voor meer samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied (in het kader van de recente bilaterale overeenkomst over deze problematiek) en voor het opzetten van gemeenschappelijke programma's op het vlak van de informatiemaatschappij (met name ten aanzien van de toepassing van multimediatechnieken in het onderwijs en op cultureel gebied).
11.3. Het Comité staat ook achter het voorstel om de regionale-ontwikkelingsproblematiek gezamenlijk te bekijken, aangezien de Unie en Canada op dit stuk met dezelfde uitdagingen geconfronteerd worden.
11.4. Verder pleit het voor een volledige en integrale toepassing van de recente overeenkomst over hoger onderwijs en beroepsopleiding, hoewel het zich afvraagt of de deelnemingsvoorwaarden niet te restrictief zijn (de samenwerkende instellingen moeten uit twee verschillende EU-lid-staten en twee verschillende Canadese provincies afkomstig zijn). Ook zou het graag zien dat zo snel mogelijk werk wordt gemaakt van de wederzijdse erkenning van academische studierichtingen en diploma's.
11.5. Voorts wijst het erop dat álle geledingen van de samenleving een stem in het kapittel dienen te krijgen en dat dus ook de werknemers-, landbouwers-, consumenten- en milieuorganisaties aan beide zijden van de Atlantische Oceaan bij de Europees-Canadese dialoog moeten worden betrokken. Het is van oordeel dat al deze kringen een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de discussies over zaken als:
- economisch en monetair beleid;
- bevordering van duurzame ontwikkelingsprocessen, ontwikkelingshulp, situatie in Afrika;
- uitwisseling van ervaringen met maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid, de beroepsopleiding, de gezondheidszorg en de sociale dienstverlening;
- milieubescherming, relatie tussen milieu en handel;
- voorlichting en bescherming van de consument;
- verschillen op het gebied van het landbouwbeleid, wederzijdse vermindering van subsidies, bijdrage van de landbouw aan de bescherming van het milieu;
- uitwisseling van ervaringen op het gebied van het regionaal beleid;
- innoverende initiatieven van NGO's en participatie van de civiele samenleving (waar? hoe?);
- culturele uitwisselingen en contacten tussen jongeren.
11.6. Gelet op het dynamisme van de Canadese civiele samenleving en op de grote belangstelling bij onze Canadese partners voor een verruiming van de Europees-Canadese dialoog zou het volgens het Comité een goede zaak zijn als vertegenwoordigers van de Europese en de Canadese civiele samenleving jaarlijks bijeen zouden kunnen komen om een aantal van bovengenoemde thema's te bespreken. Dergelijke ontmoetingen zouden het wederzijds begrip ten goede komen, zouden als een soort "conflictpreventiemechanisme" fungeren en zouden de civiele samenleving - en dus ook de bevolking - de kans geven haar steentje bij te dragen aan de transatlantische dialoog, die tot dusverre al te zeer een zaak van deskundigen is geweest. Het Comité hoopt in het gezamenlijke actieplan aanknopingspunten voor verdere initiatieven te zullen vinden.
Brussel, 27 november 1996.
De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité
T. JENKINS
BIJLAGE bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité
Het volgende wijzigingsvoorstel is door Voltallige Vergadering verworpen, maar heeft meer dan een kwart van de stemmen behaald:
Paragraaf 7.5
Deze paragraaf door de volgende tekst te vervangen:
"Het is onaanvaardbaar dat internationale regels en beginselen met voeten worden getreden. Daarom mogen het visserij-conflict en het gezamenlijke actieplan niet aan elkaar worden gekoppeld en dient Canada onverwijld werk te maken van de ratificatie van het akkoord van 1992, waarin wordt bepaald dat Europese vissers toegang krijgen tot de havens en de overschotbestanden van Canada en dat zij samenwerkingsverbanden met Canadese vissers kunnen aangaan. Als Canada het akkoord zou ratificeren, zou daarmee een belangrijke stap worden gezet op weg naar een normalisering van de Europees-Canadese betrekkingen, waarbij de visserijproblematiek altijd al een centrale plaats heeft ingenomen. In dat geval zou de visserijkwestie in onderling overleg kunnen worden geregeld en zou het niet nodig zijn het pleit te laten beslechten door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, wat overigens niet betekent dat het Comité het belang van het Internationaal Gerechtshof in twijfel trekt."
Motivering
Concreter en beknopter dan de oorspronkelijke formulering.
Uitslag van de stemming
Vóór: 31, tegen: 50, onthoudingen: 19.