Resolutie over de Economische en Monetaire Unie en de economische en sociale samenhang
Resolutie over de Economische en Monetaire Unie en de economische en sociale samenhang
Resolutie over de Economische en Monetaire Unie en de economische en sociale samenhang
Publicatieblad Nr. C 141 van 13/05/1996 blz. 0205
A4-0073/96
Resolutie over de Economische en Monetaire Unie en de economische en sociale samenhang
Het Europees Parlement,
- gezien de beraadslagingen tijdens de op 17 oktober en 29 november 1995 en 24 januari 1996 gehouden openbare hoorzittingen over dit onderwerp,
- gezien het tussentijds verslag van de Commissie aan de Europese Raad te Madrid over de wisselkoersverhoudingen tussen de lid-staten die aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie deelnemen, en de overige lid- staten,
- gezien het werkdocument van DG IV van het Europees Parlement over de sociale gevolgen van de Economische en Monetaire Unie,
- gelet op artikel 148 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie (A4-0073/96),
De economische en sociale samenhang als prioritaire doelstelling
1. wijst er nadrukkelijk op dat de economische en sociale samenhang krachtens de artikelen 2 en 130 A van het Verdrag tot de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie behoort en dat de Economische en Monetaire Unie tot stand moet worden gebracht met inachtneming van het prioritaire karakter van dit streven naar samenhang;
2. stelt vast dat de verschillen tussen de regio's van de EU op het vlak van inkomen, infrastructuur en werkgelegenheidspeil ondanks de verrichte inspanningen en de geboekte vooruitgang nog steeds zeer groot zijn: in de tien armste regio's ligt het gemiddeld inkomen per capita drieëneenhalf keer lager en het werkloosheidscijfer zes keer hoger (28% tegenover 4,5%) dan in de tien rijkste regio's van de Europese Unie;
3. onderstreept dat uit deze cijfers blijkt dat voor het beheer van een markt zonder binnengrenzen een veel ambitieuzere en aan deze realiteit aangepaste gemeenschappelijke begroting nodig is;
4. erkent evenwel dat de voordelen van de eenheidsmunt in even grote mate de achtergebleven regio's als de ontwikkelde regio's ten goede komen: de transactiekosten dalen, het wisselkoersrisico vervalt, de rentevoeten worden gelijkgetrokken, economische groei en de werkgelegenheid lijden niet langer onder inflatie en storingen door crises op de financiële en deviezenmarkten, economische ontwikkeling vindt plaats op grond van een volledige benutting van de monetaire stabiliteit en de daaruit voortvloeiende sterkere concurrentiepositie van de Europese ondernemingen;
5. onderstreept dat het de bedoeling is dat de Economische en Monetaire Unie door de voltooiing van de interne markt en de verbetering van het investerings- en werkgelegenheidsbevorderende klimaat in de Europese Unie de economische en sociale samenhang ten goede komt en negatieve werkgelegenheidseffecten tegengaat die het gevolg zijn van wisselkoersschommelingen en speculatie; dat de economische en sociale samenhang met name belangrijk is voor de perifeer gelegen regio's, omdat in deze gebieden dan de risicopremie komt te vervallen en de rentevoeten dalen, waardoor het investeringsklimaat gunstiger wordt en er groei- en werkgelegenheidsimpulsen kunnen worden verwacht; dat de werking van de interne markt niet in gevaar mag worden gebracht door onrust tussen de wel en de niet aan de EMU deelnemende lid-staten;
6. is er ook van overtuigd dat de nominale convergentiecriteria voor de overgang naar de eenheidsmunt, namelijk prijsstabiliteit en vermindering van het overheidstekort, gunstige voorwaarden voor een grotere doeltreffendheid van de structuurfondsen tot stand kunnen brengen;
7. onderstreept dat de lange-termijndoelstellingen van de economische en sociale samenhang en de EMU niet met elkaar in tegenspraak zijn; dat alleen een op duurzame nominale en reële convergentie gericht economisch beleid in een geïntegreerde economische en monetaire ruimte het concurrentievermogen van de Gemeenschap ten opzichte van derde landen op peil kan houden of verbeteren en de structureel zwakke plekken van de nationale economieën kan helpen overwinnen; daarbij zij erop gewezen dat de nominale convergentie de reële convergentie ondersteunt;
8. vreest evenwel dat een vanuit zuiver nominaal oogpunt beziene convergentie de bestaande kloof tussen de deelnemende en de nog niet deelnemende landen nog groter zou kunnen maken;
9. sluit niet uit dat de noodzakelijke sanering van de overheidsfinanciën tot een tijdelijke verhoging van de belastingen en een verlaging van de overheidsuitgaven kan leiden, hetgeen een rem op de economische groei zou kunnen zetten, de werkloosheid zou kunnen vergroten en inkrimping van de uitgaven op sociaal terrein tot gevolg zou kunnen hebben; spreekt zich daarom uit voor een begrotingsbeleid van de lid-staten waarmee bezuinigingen op investeringen in regio's met een ontwikkelingsachterstand worden vermeden en waarmee de overheidsuitgaven voor onderwijs en beroepsopleiding, evenals de basisinfrastructuur onaangetast blijven, en zo mogelijk nog worden verhoogd;
10. is dan ook van mening dat er flankerende maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat de Economische en Monetaire Unie en de economische en sociale samenhang elkaar in de weg staan;
11. wijst er nogmaals op dat het communautaire structuurbeleid een zelfstandig beleid is met eigen politieke doelstellingen die verder reiken dan het doel van de EMU;
12. is van oordeel dat een ontwikkeling die leidt tot een permanente tweedeling in een club van "uitverkorenen" en een groep "uitgeslotenen", in strijd met het concept van de Europese Unie, politiek onaanvaardbaar en in economisch opzicht desastreus voor de toekomst van de Unie zou zijn;
Een geïntegreerde cohesiestrategie
13. onderstreept daarom dat het noodzakelijk is, met inachtneming van deze risico's, een geïntegreerde cohesiestrategie te ontwerpen en ten uitvoer te leggen, die zowel betrekking heeft op de Economische en Monetaire Unie en het regionaal beleid als op het geheel van de relevante communautaire beleidsterreinen;
14. is van mening - zonder de nominale convergentiecriteria in twijfel te willen trekken - dat onverwijld zou moeten worden verduidelijkt hoe de in artikel 104 C van het Verdrag genoemde criteria moeten worden geïnterpreteerd en wat het verband is met de overige in artikel 109 J genoemde indicatoren; acht deze eis inzake nadere precisering vooral noodzakelijk omdat deze sturingscriteria onlosmakelijk met het goed functioneren van de Economische en Monetaire Unie verbonden zijn en daarom ook na 1999 in acht moeten worden genomen;
15. acht het noodzakelijk naar het voorbeeld van het EMS een stabiliteitszone voor de nog niet deelnemende landen te creëren, die met de Euro-zone is verbonden; is van mening dat er een solidariteitsmechanisme ter stabilisering van de financiële markten tegen externe speculatie zou moeten worden ingevoerd tussen de toegetreden landen en de landen die op het punt staan toe te treden, als de nog niet deelnemende landen aan hun verplichtingen in het convergentieproces voldoen;
16. verzoekt de Commissie en de lid-staten, gezien de strenge aard van de voorwaardelijkheidsclausule bij de toepassing van het Cohesiefonds, de cohesielanden in positieve zin aan te moedigen aan de convergentiecriteria te voldoen;
17. acht het tevens noodzakelijk een solidariteitsinstrument ("stabiliteitsfonds") als verdere ontwikkeling van het Cohesiefonds voor de nog niet deelnemende landen in te richten indien deze hun verplichtingen in het convergentieproces nakomen;
18. dringt erop aan dat de economische en sociale samenhang in het kader van de Intergouvernementele Conferentie wordt aangewezen als een van de essentiële onderdelen van het "acquis communautaire" en dientengevolge als bindend referentiepunt voor de landen die vandaag de dag samen de Unie vormen, alsmede voor de landen die zich hierbij aansluiten;
19. verzoekt de Raad te overwegen een Europees Investeringsfonds op te richten dat leningen tegen lage rente mogelijk maakt om de maatregelen te steunen die lid-staten nemen om te voldoen aan de convergentiecriteria van de EMU en tegelijkertijd de economische en sociale cohesie te verstevigen;
20. is van oordeel dat de Intergouvernementele Conferentie een versterking van de instrumenten van het economische beleid in de Unie moet overwegen; acht op grond van de huidige Verdragsbepalingen de cooerdinatie van het economische beleid ontoereikend en onvolledig; is van mening dat de voltooiing van de Economische en Monetaire Unie binnen een periode van enkele jaren na 1999, d.w.z. de deelneming van alle lid-staten van de Unie, namelijk een Europees economisch beleid vereist dat op een nauwe samenwerking steunt en dat in staat is groei en werkgelegenheid nieuwe impulsen te geven;
21. verzoekt de Commissie, met het oog op de indiening van het eerste driejaarlijks verslag over de stand van de cohesie, dat zij in de nabije toekomst moet voorleggen, op de volgende punten in te gaan:
- het concept van de economische en sociale samenhang duidelijker contouren te verschaffen,
- in overweging te nemen om over te gaan tot het hanteren van minder kunstmatige en restrictieve cohesieindicatoren dan thans gebeurt (niet alleen het BNP per hoofd, maar ook het werkgelegenheidspercentage, het werkloosheidspercentage, de duurzame groei, de dynamiek van de economische ontwikkelingen, de bestrijding van de uitsluiting en de stand van de infrastructuren, met inbegrip van de sociale en culturele infrastructuren);
- uitwerken van een tijdschema voor uitvoering van en bereiken van resultaten met de belangrijkste maatregelen voor een cohesiestrategie op lange termijn;
- de situatie met betrekking tot de cohesie systematisch en regelmatig te volgen en daarover verslag uit te brengen aan het Parlement;
22. verzoekt de Raad in nauwe samenwerking met de Commissie verslagen op te stellen die parallel lopen aan de door het EMI opgestelde verslagen over de gevolgen van de EMU voor de cohesie;
23. is van mening dat de Intergouvernementele Conferentie Titel XIV van het Verdrag over de economische en sociale samenhang in deze zin opnieuw zou moeten formuleren en consolideren, opdat deze sector het onderwerp van een eigen beleid wordt en geen aanhangsel van het economische en monetaire beleid vormt;
24. is van oordeel dat het regionaal beleid de kernsector van deze cohesiestrategie op lange termijn moet vormen; constateert dat de bijdrage van de structuurfondsen weliswaar een aanmerkelijk aandeel in het BNP van de belangrijkste ontvangende landen uitmaakt (ca. 3% van het BNP in Portugal, Griekenland, Ierland, 1,5% in Spanje), maar dat het inhaalproces te langzaam blijft verlopen; concludeert daaruit dat de EU-begroting in kwalitatief en kwantitatief opzicht moet worden herzien met het oog op vergroting van de voor de structuurfondsen beschikbare kredieten in het kader van de herziening van de financiële vooruitzichten in 1999;
25. is van oordeel dat de toekomstige uitbreiding van de Unie met de landen van Midden- en Oost-Europa, Malta en Cyprus voor een duidelijke verandering moet zorgen van het concept en de dimensie van het regionaal beleid, maar is van mening dat dit geen negatieve gevolgen mag hebben voor de regio's die zijn aangewezen op de structuurfondsen en het Cohesiefonds om de doelstellingen van de economische en sociale samenhang te kunnen verwezenlijken;
26. is van mening dat met het oog op deze uitdagingen moet worden overgegaan tot uitwerking van een verdere ontwikkeling van de structuurfondsen die op de bovengenoemde indicatoren is gebaseerd, meer doelgericht is en die beter strookt met de beginselen van concentratie, aanvullend karakter, planning en partnerschap;
27. is voorts van oordeel dat deze nieuwe beheerwijze van de fondsen ook een nauwer overleg tussen de lid-staten, de regio's, de gemeenten en de sociale partners inhoudt en dringt aan op doelmatiger kredietverstrekking door de structuurfondsen om het effect dat zij sorteren, zo hoog mogelijk op te voeren;
28. is van oordeel dat met het oog op een betere samenhang en een grotere doeltreffendheid van de regionale maatregelen geleidelijk voorrang moet worden verleend aan de dialoog tussen regionale en/of lokale instanties en Europese instellingen, aangezien dit de enige mogelijkheid is om tot een beter begrip en tot betere interventies in verband met de grensoverschrijdende regionale problemen alsmede de problemen van de grote regionale samenwerkingszones te komen;
29. verzoekt de Intergouvernementele Conferentie in het Verdrag expliciet het bijzondere karakter te erkennen van de situatie en de problemen van de insulaire, ultraperifere, arctische en subarctische regio's van de Europese Unie, alsmede van de noodzaak tot toepassing van geschikte beleidsvoorwaarden en maatregelen die deze regio's zullen helpen uit hun isolement te geraken;
30. constateert dat de regio's momenteel geconfronteerd worden met een groot aantal uitdagingen omdat zij zich snel aan de nieuwe technologieën moeten aanpassen, bij voorbeeld de beschikking moeten krijgen over hoge- snelheidsnetten voor het vervoer en telecommunicatienetten, of een zo goed mogelijk gebruik moeten maken van de informatiemaatschappij en van haar gevolgen voor de keuze van een locatie voor economische activiteiten;
31. is van mening dat derhalve alleen met invoering van een Europees beleid voor ruimtelijke ordening voldaan kan worden aan de eisen van een cohesiestrategie op lange termijn; verzoekt daarom de Intergouvernementele Conferentie dit concept in het toekomstige Verdrag uitdrukkelijk te erkennen en de inhoud en de instrumenten vast te stellen;
32. is de mening toegedaan dat een regionaal concept ter bevordering van alle plaatselijke initiatieven in de sectoren onderwijs, beroepsopleiding, werktijdinvulling of bevordering van het MKB op basis van de door de Commissie opgestelde Europese strategie de bevordering van plaatselijke ontwikkelings- en werkgelegenheidsinitiatieven een voorwaarde is voor het welslagen van een vastberaden actie van de Europese Unie ten behoeve van de werkgelegenheid, waarvan de noodzaak op de bijeenkomst van de laatste Europese Raad in Madrid opnieuw werd bekrachtigd;
33. verzoekt de Intergouvernementele Conferentie aan de bestrijding van de werkloosheid, gezien haar sociale en regionale kosten, een aparte titel in het Verdrag te wijden;
34. acht het noodzakelijk dat de Intergouvernementele Conferentie in dit verband alle vereiste maatregelen neemt ter voorkoming van sociale dumping en de gevolgen daarvan op de verplaatsing van economische activiteiten door versterking van de sociale bepalingen van het Verdrag en door alle lid- staten tot toepassing van het sociaal protocol te verplichten;
35. meent dat een actief, op duurzaamheid gericht milieubeleid een grotere rol speelt voor de levenskwaliteit in de regio's en hun aantrekkelijkheid (saneren van voormalige industriegebieden, faciliteiten in stedelijke gebieden, enz.) en werkgelegenheid kan scheppen en dat zulks inhoudt dat de milieudimensie een wezenlijk element voor cohesie en het behoud van een levenswaardig Europa voor toekomstige generaties is;
36. onderstreept de noodzaak de werkzaamheden voor het verwezenlijken van grote transeuropese vervoers-, telecommunicatie- en energienetwerken, zoals omschreven in het Witboek "Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid", actiever maar, gelet op de gevolgen ervan voor het milieu en de plaatselijke en regionale economische structuren, eveneens zorgvuldiger dan thans te bevorderen; onderstreept tevens dat parallel daaraan secundaire netten moeten worden geschapen om de verdergaande ruimtelijke concentratie van menselijke activiteiten in concentratiegebieden en isolatie van randgebieden en plattelandsgebieden te vermijden;
37. meent dat van een consequent Europees industriebeleid een gunstige invloed zou kunnen uitgaan op de economische ontwikkeling en specialisering van de minder ontwikkelde regio's; constateert daarentegen dat het Europese industriebeleid thans wordt overgelaten aan de grote ondernemingen en multinationals, wier beslissingen omtrent locaties en concentratiemaatregelen ernstige schade kunnen berokkenen aan de ontwikkeling van de regio's;
38. verzoekt de Intergouvernemente Conferentie derhalve het hoofdstuk van het Verdrag betreffende het industriebeleid, dat thans nog te fragmentarisch is, aan te vullen, zodat eindelijk een echt Europees industriebeleid ter beschikking staat dat met name kan bijdragen aan de consolidering van de economische en sociale samenhang;
39. spreekt zijn bezorgdheid uit over de gevaren die in de naam van deregulering thans een belasting vormen van de openbare diensten in de Unie; legt de nadruk op de eminente rol van de openbare diensten voor het behoud van een grote mate van economische en sociale samenhang (gelijke behandeling van gebruikers, taken van de openbare dienst) en verzoekt de Intergouvernementele Conferentie een erkenning van de onvervangbare functie van de openbare diensten en de noodzaak hen te handhaven uitdrukkelijk in het Verdrag op te nemen;
40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Intergouvernementele Conferentie, de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lid-staten.