Home

Resolutie over de mededeling van de Commissie over de wederopbouw in het voormalige Joegoslavië (SEC(95)1597 - C4- 0595/95)

Resolutie over de mededeling van de Commissie over de wederopbouw in het voormalige Joegoslavië (SEC(95)1597 - C4- 0595/95)

Resolutie over de mededeling van de Commissie over de wederopbouw in het voormalige Joegoslavië (SEC(95)1597 - C4- 0595/95)

Publicatieblad Nr. C 198 van 08/07/1996 blz. 0191


A4-0184/96

Resolutie over de mededeling van de Commissie over de wederopbouw in het voormalige Joegoslavië (SEC(95)1597 - C4-0595/95)

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie (C4-0595/95 - SEC(95)1597),

- gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in ex-Joegoslavië van 26 oktober 1995 ((PB C 308 van 20.11.1995, blz. 145.)), 14 december 1995 ((PB C 17 van 22.01.1996, blz. 147.)), 29 februari 1996 ((PB C 78 van 18.03.1996, blz. 33.)), 14 maart 1996 ((PB C 96 van 01.04.1996, blz. 33.)) en 18 april 1996 ((Deel II, punt 13 van de notulen van die datum.)),

- gezien het vredesakkoord van Dayton van 21 november 1995 dat op 14 december 1995 in Parijs werd ondertekend en de conclusies van de "Peace Implementation Conference" in Londen van 8 en 9 december 1995, de onderhandelingen van 18 en 19 februari 1996 in Rome en de conclusies van de Donorconferentie van 12/13 april 1996 in Brussel,

- gezien de uitslag van de openbare hoorzitting van 23 april 1996 over de wederopbouw in het voormalige Joegoslavië,

- gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid en het advies van de Begrotingscommissie (A4-0184/96),

A. overwegende dat na vier jaren oorlog en verwoesting een duurzame vrede niet uitsluitend kan worden gebaseerd op militaire middelen, maar gegrondvest moet zijn op een oprechte wil tot verzoening en gesteund moet worden door een correct functionerende rechtspraak, een daarmee overeenkomende openbare orde, economische wederopbouw en het vestigen van democratische structuren,

B. overwegende dat de Europese Unie een leidende rol moet spelen bij de gemeenschappelijke inspanningen van de internationale gemeenschap om de civiele aspecten van het vredesplan ten uitvoer te leggen en een bijdrage te leveren aan de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina en andere verwoeste gebieden,

C. overwegende dat gedurende de gehele oorlogsperiode de EU de belangrijkste leverancier was van humanitaire hulp en dat de Unie ook in de eerste maanden van 1996, na de Donorconferentie van 20 en 21 december 1995, omvangrijke financiële toezeggingen deed ten aanzien van de wederopbouw,

D. gelet op de resultaten van de Conferentie van Florence over de tenuitvoerlegging van het vredesakkoord in Bosnië-Herzegovina, in het bijzonder met betrekking tot het organiseren van verkiezingen, het vrije verkeer van personen en de terugkeer van vluchtelingen,

E. overwegende dat hulp voor de wederopbouw onlosmakelijk verbonden is met de navolgende politieke voorwaarden, waaraan de begunstigden moeten voldoen:

- eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van minderheidsrechten;

- het recht op vrijwillige terugkeer van vluchtelingen en ontheemden;

- de vrijlating van gevangenen en volledige medewerking met het internationaal tribunaal voor oorlogsmisdaden;

- garanderen van het vrije verkeer van personen, met name in Bosnië- Herzegovina,

F. overwegende dat alle inspanningen voor de wederopbouw gebaseerd moeten zijn op het streven bij te dragen tot verzoening, herstel van het vreedzaam naast elkaar leven van de verschillende etnische/religieuze groepen en van het onderling vertrouwen,

G. overwegende dat dan ook geen enkele wederopbouw met succes kan worden bekroond zonder de ontwikkeling van een burgermaatschappij die een stabiele grondslag voor een houdbare en duurzame vrede kan vormen,

H. overwegende dat de herhaalde pogingen tot destabilisatie van de situatie in Bosnië-Herzegovina, zoals het uitroepen van een separatistische regering van de Kroatische republiek van "Herceg-Bosna", de heftige aanvallen op de eerste minister Haris Silajdzic en andere incidenten, een bedreiging kunnen vormen voor het organiseren van vrije en eerlijke verkiezingen in Bosnië- Herzegovina,

I. overwegende dat verbetering van de politieke voorwaarden, verzoening, reïntegratie en wederopbouw een langdurige inzet vergen die veel langer zal duren dan de periode die voor het IFOR-optreden is overeengekomen,

J. zijn erkenning uitsprekende voor de onmisbare bijdrage die geleverd wordt door de NGO's, die vaak onder moeilijke omstandigheden werken, zonder de vereiste middelen en zonder enige cooerdinatie,

1. is ingenomen met de vooruitgang die tot op heden is bereikt bij de tenuitvoerlegging van het militaire aspect van het vredesplan en bij de oprichting van de noodzakelijke structuren voor de tenuitvoerlegging van het civiele aspect, en geeft in dit verband uiting aan zijn vertrouwen in en zijn steun aan het werk van de Hoge Vertegenwoordiger, de Europese Commissie, de internationale organisaties en de NGO's die ter plaatse actief zijn;

2. beschouwt de vestiging van een duurzame vrede, verzoening en wederopbouw van ex-Joegoslavië, ondanks het feit dat de tenuitvoerlegging van het vredesakkoord de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap als geheel is, als de grootste uitdaging op het terrein van het buitenlands en het veiligheidsbeleid voor de EU sinds haar oprichting, en is van mening dat dit in de ogen van de eigen publieke opinie een belangrijke graadmeter zal zijn voor de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; biedt derhalve krachtige steun aan alle inspanningen waaraan de Unie op politiek, financieel en economisch gebied een bijdrage kan leveren;

3. is van mening dat de in het kader van het wederopbouwprogramma verleende steun moet worden onthouden aan autoriteiten die de bepalingen van het vredesakkoord van Dayton, met name wat betreft de mensenrechten niet respecteren;

I. Verzoening en eerbiediging van de mensenrechten

4. is ervan overtuigd dat na vier jaren van oorlog, verwoesting en bloedbaden onder de burgerbevolking, de weg naar verzoening en duurzame vrede slechts kan worden ingeslagen als de oorlogsmisdadigers, en met name de belangrijkste aanstichters, worden opgespoord, gearresteerd, aan het internationaal tribunaal voor oorlogsmisdaden worden overgedragenen verantwoordelijk worden gesteld voor hun daden; benadrukt dat ook de plaatselijke autoriteiten een verantwoordelijkheid hebben bij het opsporen en arresteren van personen die van oorlogsmisdaden worden verdacht; beklemtoont dat de internationale gemeenschap moet eisen dat actief wordt samengewerkt met het internationaal tribunaal voor oorlogsmisdaden als voorwaarde voor ongeacht welke vorm van bijstand voor wederopbouw die het niveau van humanitaire hulp overschrijdt;

5. verzoekt de Verenigde Naties de statuten van het internationaal tribunaal te wijzigen om de doelmatigheid ervan te verhogen en om de mogelijkheid te scheppen om in geval van bijzonder ernstige misdaden personen bij verstek te berechten;

6. acht het van het grootste belang dat duidelijkheid wordt geschapen omtrent de situatie van de duizenden personen die zijn verdwenen, en doet een beroep op alle internationale organisaties om naar gelang van hun concrete verantwoordelijkheden mee te werken aan het onderzoek naar de feitelijke gebeurtenissen en de vaststelling van de verantwoordelijkheden;

7. wijst erop dat de garanties voor het vrije personenverkeer tussen de Federatie en de zelfuitgeroepen Republika Srpska van essentieel belang zijn voor een duurzame vrede; dat evenwel de uitoefening van het recht op een vrij verkeer ondanks de veiligheidsvoorwaarden die zijn geschapen door de IFOR, ernstig wordt belemmerd door voortdurende politieke obstructie en een klimaat van angst; is van oordeel dat, zolang niet alle partijen volledig samenwerken met de IFOR, de internationale politiemacht en andere internationale organisaties om het vrije verkeer te waarborgen, het onwaarschijnlijk is dat er een verzoening tot stand wordt gebracht, dat het volk vertrouwen krijgt in de vrede en dat vluchtelingen en ontheemden zullen kunnen terugkeren;

8. betreurt de botsingen die zich hebben voorgedaan in Mostar, Sarajevo en andere plaatsen in Bosnië, welke getuigen van de invloed van extremistische elementen, wier ideologie en strijdmethoden tot de verschrikkingen van de oorlog hebben geleid; is van mening dat de reïntegratie en de verzoening van de verschillende bevolkingsgroepen hierdoor ernstig op de proef worden gesteld;

9. meent dat de bestrijding van benden en mafiagroepen, alsmede de bescherming van het vrije verkeer van terugkerende vluchtelingen, een hardere inzet vergt dan in het Dayton-akkoord is voorzien;

10. verzoekt de Raad om in VN- of in ander verband een internationaal onderzoek te bevorderen inzake het beleid rond de inname van Srebrenica in juni 1995;

II. Vluchtelingen en ontheemden

11. merkt op dat veiligheid en zekerheid alsmede het vermogen van de landen van herkomst om de stroom vluchtelingen die uit hun gastlanden terugkeren, op te vangen en te integreren de uitgangspunten moeten zijn voor besluiten over de terugkeer van vluchtelingen;

12. doet een beroep op de lid-staten van de Unie die asiel hebben verleend aan vluchtelingen uit ex-Joegoslavië om een gezamenlijk, door de Commissie gecooerdineerd globaal en gefaseerd plan op te stellen voor vrijwillige en gecooerdineerde geleidelijke repatriëring, met inachtneming van het voorstel van de UNHCR betreffende waarborging van een situatie waarin sprake is van een veilige leefomgeving - in welk verband een bijzondere urgentie moet worden verleend aan het opruimen van de landmijnen - en de beschikbaarheid van adequaat onderdak en de noodzakelijkste diensten;

13. verzoekt alle regeringen van de republieken van het voormalige Joegoslavië om eigendomswetten aan te nemen of te herzien, zodat vluchtelingen op rechtmatige wijze hun eigendom terug kunnen krijgen;

III. Verkiezingen en de vrijheid van de media

14. meent dat het feitelijk in functie blijven van de hoogste verantwoordelijken voor de etnische verdrijvingen een onoverkomelijke barrière vormt voor het houden van eerlijke en vrije verkiezingen en dringt derhalve aan op definitieve uitschakeling van hun gezag;

15. verzoekt de EU en de overige internationale instellingen om erop toe te zien dat de gemeenteraadsverkiezingen die op 30 juni 1996 in Mostar zullen worden gehouden vrije en eerlijke verkiezingen zullen zijn en verzoekt de lid- staten de Servische vluchtelingen van Mostar de kans te geven in hun ambassade in Belgrado te stemmen;

16. meent dat het houden van vrije en democratische verkiezingen in Bosnië- Herzegovina vóór 14 september 1996 een belangrijke stap moet zijn die de weg vrijmaakt voor de oprichting van gemeenschappelijke democratische instellingen, waarbij op grond van de akkoorden van Dayton personen die van oorlogsmisdaden worden beschuldigd moeten worden uitgesloten van publieke ambten;

17. dringt er bij de Raad, de Commissie en de internationale gemeenschap op aan om al het mogelijke in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke voorwaarden voor het organiseren van verkiezingen in Bosnië- Herzegovina kunnen worden vervuld;

18. dringt er bij de Raad van Ministers op aan te besluiten tot een gemeenschappelijk optreden om, tezamen met de OVSE, het verloop van het verkiezingsproces in al zijn stadia nauwgezet te begeleiden en voorts om het Europees Parlement volledig op te nemen in de delegatie van waarnemers van de Unie;

19. is van mening dat er binnen het kader van de staat Bosnië-Herzegovina een betere samenwerking moet komen tussen de Federatie en de Republika Srpska teneinde vrije en eerlijke verkiezingen te verzekeren;

20. meent dat na publikatie van de voorlopige kiezerslijsten, die gebaseerd zijn op de volkstelling van 1991, alle burgers van Bosnië-Herzegovina, aldaar of in het buitenland woonachtig, de gelegenheid moet worden geboden hun namen te controleren en hun stem uit te brengen in de gemeente of lokaliteit waar zij in 1991 werden ingeschreven of, indien zij dat onmogelijk achten, elders in Bosnië-Herzegovina; verzoekt de lid-staten er actief aan mee te werken dat Bosnische vluchtelingen, die thans in de EU leven, aan de aanstaande verkiezingen kunnen deelnemen;

21. verzoekt de lid-staten om vluchtelingen die hun stem uitbrengen bij de verkiezingen gerust te stellen dat, ofschoon dit kan worden uitgelegd als een aanwijzing voor het voornemen om terug te keren, er in generlei opzicht sprake is van een verplichting voor de vluchtelingen om dit te doen zolang de omstandigheden dit niet raadzaam maken; benadrukt dat dit van toepassing is op vluchtelingen die persoonlijk hun stem uitbrengen en op hen die op afstand stemmen; verwelkomt de reeds door een aantal lid-staten getroffen maatregelen om ervoor te zorgen dat het persoonlijk stemmen geen gevolgen zal hebben voor het recht van de betrokkene op voortzetting van de tijdelijke bescherming en wederopneming in het gastland;

22. betreurt de recente incidenten in de Republika Srpska, waarbij vluchtelingen die hun vroegere woonplaats wilden bezoeken werden gedood of vervolgd en is van mening dat deze incidenten het verkiezingsproces ernstig ondermijnen;

23. doet een beroep op zijn eigen politieke krachten en op politieke partijen, vakbonden, en maatschappelijke, religieuze en culturele instellingen in de lid-staten om steun te bieden aan die krachten die zich ten gunste van het vredesproces hebben ingezet, en zich sterk willen maken voor verzoening en reïntegratie, de rechtsstaat en de democratie en verzoekt de EU-instellingen de internationale en plaatselijke NGO's die zich beijveren voor het opbouwen en verstevigen van de burgersamenleving de nodige middelen te verschaffen voor hun werkzaamheden;

24. herhaalt dat er sprake moet zijn van vrije, het hele land bestrijkende media die toegankelijk zijn voor alle ingeschreven partijen, zowel vóór als tijdens de verkiezingscampagne, met name radio en televisie;

25. meent dat voorzien moet worden in een effectief verbod op ophitsende uitzendingen en opzettelijk misleidende informatie, welke etnische haat pogen te handhaven of op te wekken;

26. bevestigt zijn standpunt inzake de vrijheid van de media in zijn reeds genoemde resolutie van 14 maart 1996 en doet een beroep op de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger om vrije en onafhankelijke media te steunen die als hoofddoel het herstel van een democratische en multi-etnische samenleving hebben;

IV. Financiële steun

27. geeft uiting aan zijn voldoening over de financiële toezeggingen die zijn gedaan tijdens de Donorconferentie in Brussel op 12 en 13 april 1996;

28. erkent dat de Europese Unie zich aanzienlijke inspanningen heeft getroost voor het financieren en beheren van de urgentste behoeften voor het verbeteren van de leefomstandigheden van de bevolking, gedeeltelijk via het Phare-noodhulpprogramma, en bevestigt zijn in zijn reeds genoemde resolutie van 29 februari 1996 vervatte standpunt dat de financiële bijdragen van de EU niet via Phare alleen kunnen worden gefinancierd maar bijzondere financiering behoeven door middel van een specifiek programma in het kader van een herziening van de financiële vooruitzichten;

V. Economisch herstel en wederopbouw

29. is van mening dat een snelle en overtuigende start van het economisch herstel en de wederopbouw de beste methode is om de afhankelijkheid van de bevolking van humanitaire hulp aanzienlijk te verminderen en, vóór de verkiezingen, te demonstreren dat naleving van overeenkomsten en samenwerking tastbare resultaten opleveren;

30. is van mening dat voorrang moet worden gegeven aan projecten die bijdragen tot de economische reïntegratie van het land en het verzoeningsproces vergemakkelijken;

31. doet een beroep op de partijen om zonder uitstel in alle gemeenten een economisch herstelplan op te stellen, dat ten doel heeft de verwoestingen van de oorlog en de normale dienstverlening (openbare voorzieningen, vervoer en andere lokale diensten) te herstellen en te werken aan de herbouw van huizen, en daarvoor bij voorkeur gedemobiliseerde militairen in te schakelen;

32. is van mening dat de internationale steun voor de wederopbouw moet worden gericht op vitale infrastructuur op het gebied van energie en elektriciteit, telecommunicatie en weg- en spoorwegverbindingen, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de herbouw van het woningbestand, wat van cruciaal belang is voor de terugkeer van grote aantallen vluchtelingen; is van mening dat deze steun ook de financiering moet inhouden, althans voor een bepaalde tijd, van telkens terugkerende uitgaven, zoals de salarissen voor basisdienstverlening, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg;

33. benadrukt de noodzaak om de kloof tussen humanitaire hulp en grootschalige wederopbouw te overbruggen door het ondersteunen van specifieke, kleinschalige wederopbouwprojecten, met de nadruk op opvangfaciliteiten maar voorts met inbegrip van schoolvoorzieningen en medische faciliteiten, in de hoop dat deze vorm van specifieke steunverlening de weg zal vrijmaken voor de terugkeer van grote aantallen ontheemden naar gemeenten waar niet politieke obstructie maar de verwoesting van de infrastructuur de grootste belemmering vormt voor een dergelijke terugkeer;

34. acht het gewenst dat bijzondere aandacht wordt geschonken aan projecten die een bijdrage leveren aan de samenwerking tussen de Federatie en de Republika Srpska; benadrukt dat hierbij in ruime mate geput kan worden uit de ervaring die is opgedaan met het grensoverschrijdende PHARE-programma, waarbij de hand wordt gehouden aan het beginsel van voorwaardelijkheid;

35. dringt er bij de Commissie op aan het Phare-noodhulpprogramma voort te zetten en dit in de tweede fase te concentreren op sectoren en projecten die kunnen bijdragen aan het terugdringen van de werkloosheid, het versterken van overheidsinstellingen en besturen en het pad kunnen effenen voor toekomstige hulpprogramma's van de Unie in combinatie met investeringsprogramma's van de EIB, de EBWO en de IBRD;

36. vraagt van de Commissie een onderzoek naar de noodzaak om over financiële, uitvoerende en begrotingsinstrumenten te beschikken voor de uitvoering van complexe, urgente en omvangrijke taken als die welke de Unie in Bosnië- Herzegovina op zich heeft genomen, teneinde bureaucratische vertragingen bij de tenuitvoerleggging van de hulpprogramma's te vermijden;

VI. Peace Implementation Review Conference

37. betreurt dat de "Peace Implementation Review Conference" van 13 en 14 juni 1996 in Florence geen duidelijke uitspraak doet over de noodzaak om de meest verantwoordelijken van de oorlog tegen Bosnië-Herzegovina uit te schakelen alsmede over de uitvoering van de civiele aspecten met name met het oog op de komende verkiezingen;

38. is van oordeel dat er, de positieve resultaten van de herzieningsconferentie van Florence betreffende de tenuitvoerlegging van het vredesakkoord ten spijt, bepaalde elementen zijn met betrekking tot de verkiezingen in Bosnië-Herzegovina die moeten worden versterkt, en die afhankelijk zijn van de bereidheid van alle betrokken partijen: het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden voor het houden van vrije verkiezingen en het daadwerkelijk waarborgen van het vrije verkeer van personen teneinde uitoefening van het stemrecht mogelijk te maken;

39. uit zijn tevredenheid over het akkoord inzake beperking van de zware wapens, dat is ondertekend door de Federale Republiek Joegoslavië, de Republiek Kroatië en de Republiek Bosnië-Herzegovina en dat zal bijdragen tot een vermindering van het risico op conflicten in de toekomst;

40. is van mening dat het economisch en handelsbeleid van de Unie ten opzichte van de landen van het voormalige Joegoslavië bevorderlijk moet zijn voor de regionale integratie en (zodra de politieke omstandigheden het toelaten) moet leiden tot samenwerkingsovereenkomsten - en, op langere termijn, tot associatieovereenkomsten - tussen de Unie en deze landen;

41. is bovendien van mening dat de Unie autonome maatregelen moet overwegen op commercieel gebied, in het bijzonder in het kader van het Systeem van Algemene Preferenties;

42. beklemtoont dat het toekennen op grotere schaal van internationale steun voor het herstel afhankelijk dient te zijn van de resultaten van een dergelijke evaluatie en van de uitslag van de in september te houden verkiezingen;

43. is van mening dat de investering die tot dusverre door de EU, internationale organisaties, de Hoge Vertegenwoordiger en talrijke NGO's via economische, politieke en humanitaire hulp is gedaan, niet verloren mag gaan door ontoereikende financiële middelen of, wat ernstiger zou zijn, door een voortijdige aftocht van de IFOR-troepen, die een bedreiging zou vormen voor de inspanningen gericht op tenuitvoerlegging van de civiele aspecten van de vrede, die ook na 1996 moeten worden voortgezet; vindt dat de aanwezigheid van IFOR met de noodzakelijke menselijke middelen moet worden gegarandeerd zolang deze nodig zal zijn, op grond van een akkoord tussen alle betrokken partijen, en met name ook de landen van de EU en de Verenigde Staten;

44. verzoekt de EU om een verdere verlenging van het EU-bestuur in Mostar; verzoekt de Raad de status van EU-personeel na 22 juni 1996 op te helderen om te voorkomen dat in een vroeg stadium ervaren werknemers verdwijnen;

45. gelast zijn bevoegde commissie om vóór december 1996 een verslag op te stellen over de follow-up teneinde de resultaten te evalueren en de strategie voor de toekomst te bepalen;

46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en de parlementen van de lid-staten, de regeringen en de parlementen van de republieken die uit Joegoslavië zijn voortgekomen en aan de Hoge Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties.