Resolutie over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie (1994)
Resolutie over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie (1994)
Resolutie over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie (1994)
Publicatieblad Nr. C 320 van 28/10/1996 blz. 0036
A4-0223/96
Resolutie over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie (1994)
Het Europees Parlement,
- gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,
- gelet op het Internationaal Pact van 19 december 1966 betreffende de burgerrechten en politieke rechten en betreffende de economische, sociale en culturele rechten alsmede de bijbehorende protocollen,
- gelet op de Conventie van Genève van 1951 en het protocol van 1967 inzake vluchtelingen, en gezien de aanbevelingen van het UNHCR,
- gelet op de Conventie van de Verenigde Naties betreffende de uitroeiing van alle vormen van rassendiscriminatie en discriminatie van de vrouw;
- gelet op de in 1989 in New York goedgekeurde Conventie van de Verenigde Naties over de rechten van het kind,
- gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de protocollen hierbij,
- gezien de mededeling van de Commissie van 19 november 1990 over de toetreding van de Gemeenschap tot het Europees Verdrag betreffende de Rechten van de Mens en zijn resolutie van 18 januari 1994 terzake ((PB C 44 van 14 februari 1994, blz. 32.)),
- gelet op het in 1961 in Turijn goedgekeurde Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, en het in 1988 in Straatsburg goedgekeurde bijkomend Protocol,
- gezien de tijdens de IVe VN-Wereldvrouwenconferentie van Peking goedgekeurde slotverklaring en actieplatform,
- gezien zijn resolutie van 12 april 1989 over de Verklaring van de Fundamentele Rechten en Vrijheden ((PB C 120 van 16 mei 1989, blz. 51.)),
- gelet op de beginselen van het internationale en Europese recht op het gebied van de mensenrechten,
- gezien de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschap,
- gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid de artikelen F, lid 2 en K, lid 2,
- gezien zijn resolutie van 9 juli 1991 over de rechten van de mens ((PB C 240 van 16 september 1991, blz. 45.)),
- gelet op de verklaring van Wenen van de Raad van Europa van 9 oktober 1993,
- gelet op de in 1987 in Straatsburg goedgekeurde Europese Conventie ter voorkoming van foltering en/of onmenselijke en vernederende behandeling,
- gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 1992 over de doodstraf ((PB C 094 van 13.04.1992, blz. 277.)),
- gezien de ontwerp-resoluties ingediend door:
a) mevrouw Crawley en anderen over de Vier van Bridgewater (B4-0440/94),
b) de heer Papayannakis over gewetensbezwaarden in Griekenland (B4-0362/95),
c) de heer Bertens en anderen over het Verenigingsrecht van dienstplichtigen en beroepsmilitairen (B4-0135/95),
- gezien de verzoekschriften
a) nr. 605/93 van Fred Higgs (Britse nationaliteit) namens de European Federation of Chemical and General Workers Unions (EFCGU), over de vermeende schending van het recht van vereniging door Shell,
b) nr. 20/94 van Stéphanie Vallin (Franse nationaliteit) over problemen met betrekking tot de burgerlijke stand,
c) nr. 21/94 van Raymond Liénard, namens de Internationale vereniging voor bescherming van de godsdienstvrijheid (België), ondertekend door 1260 personen over de vermelding van de godsdienst op de identiteitskaart in Griekenland,
d) nr. 142/94 ingediend door José Antonio Goyena Lusarreta (Spaanse nationaliteit) namens de vereniging van familieleden van gewetensbezwaarden en weerspannelingen van Navarra, over de gewetensbezwaarden,
e) nr. 255/94 van Thomas Doheny (Britse nationaliteit) over een rechterlijk besluit waarbij hem de toegang tot Noord-Ierland wordt ontzegd,
f) nr. 376/94 van Cecil Howard (Britse nationaliteit) en 74 mede- ondertekenaars, over een verklaring van de Britse labour-leden van het Europees Parlement tegen racisme,
g) nr. 644/94 ingediend door Brian Griffiths (Britse nationaliteit), over de levensomstandigheden in de Britse gevangenissen,
h) nr. 784/94 van M.J.M. Cox (Britse nationaliteit) over de veroordeling van Jehova's getuigen tot gevangenisstraffen wegens dienstweigering op grond van gewetensbezwaren,
i) nr. 1029/94 van Thasassis Reppas (Griekse nationaliteit) over de opsluiting van Jehova's getuigen als gewetensbezwaarden in Griekenland,
j) nr. L-29/94 van Romain Ongwal (Zaïrese nationaliteit) over de schending van de mensenrechten door België,
k) nr. 57/95 van Maria Assunta Turcatti (Italiaanse nationaliteit) en 17 mede-ondertekenaars, over homoseksualiteit,
l) nr. 207/95 van Frank Schuman en Jens Carl (Duitse nationaliteit) over het recht van homoseksuelen om in Duitsland in de echt te worden verbonden,
m) nr. 221/95 van Elena Criado de Leon (Spaanse nationaliteit) namens het "Comité reinvidicativo y cultural de Lesbianas" (CRECUL - Cultureel en eisencomité van lesbische vrouwen) over de rechten van homoseksuelen (van beide geslachten) in de Europese Gemeenschap,
n) van de heer Vladimir Guadagno (Italiaanse nationaliteit), namens de "Azione omosessuale" (Nationale federatie van homoverenigingen voor mannen en vrouwen) tot stappen van het EP bij de Italiaanse autoriteiten naar aanleiding van een besluit van de gemeente Verona van 14.7.1995,
- gezien het verslag van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media (A4-0223/96),
A. overwegende dat de rechten van de mens, zoals die worden gewaarborgd door de internationale verdragen die door de lid-staten zijn goedgekeurd, en met name het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de traditionele fundamentele rechtsbeginselen die de lid-staten met elkaar gemeen hebben, overeenkomstig artikel F, lid 2, van het VEU in de Europese Unie grondbeginselen zijn die volledig moeten worden geëerbiedigd,
B. overwegende dat dit Europees Verdrag is geratificeerd door de lid-staten en dat het Verdrag betreffende de Europese Unie in de artikelen F, lid 2 en K, lid 2 bepaalt dat de Unie de fundamentele rechten zoals deze door dit verdrag worden gewaarborgd, eerbiedigt, evenals de grondrechten die worden beschermd door de traditionele fundamentele rechtsbeginselen die de lid- staten met elkaar gemeen hebben,
C. overwegende dat de juridische bescherming van de rechten van de mens van eenieder die zich op het grondgebied van de Europese Unie bevindt, ongeacht ras, geslacht, nationaliteit, afkomst, taal, religie, cultuur, geloof of overtuiging, gewaarborgd wordt door de lid-staten, onder toezicht van de Europese Commissie en het Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg,
D. overwegende dat de rechtsorden van de lid-staten van de Unie een systeem van waarborgen bevatten voor de eerbiediging van de rechten van de mens in de vorm van democratische en pluralistische politieke stelsels, met doelmatige parlementaire instellingen en een onafhankelijk gerechtelijk apparaat,
E. desalniettemin met bezorgdheid vaststellend dat in 1994 in verscheidene lid- staten van de Unie sprake is geweest van concrete schendingen van de rechten van de mens als gevolg van doelbewust handelen of door nalatigheid, en van oordeel dat de lid-staten alle noodzakelijk maatregelen moeten nemen om schendingen in de toekomst te voorkomen,
F. met waardering voor de inspanningen van de Raad van Europa en verscheidene niet-gouvernementele organisaties voor de bescherming van de rechten van de mens in de Europese Unie,
G. eraan herinnerend, net zoals de Verenigde Naties sedert 1993 ter gelegenheid van elke Wereldconferentie doen, dat de grondrechten van vrouwen en jonge meisjes onvervreemdbaar, integraal en onverbrekelijk deel uitmaken van de rechten van de mens,
H. overwegende dat de handel in mensen met het oog op hun uitbuiting steeds vaker voorkomt in de Unie, dat deze handel een misdaad tegen de mensenrechten is en strijdig is met de eerbiediging van de waardigheid van de mens,
I. overwegende dat de bescherming van de rechten van de mens een permanente taak is die een niet-aflatende waakzaamheid vereist en dat hierbij een actieve rol is weggelegd voor het Europees Parlement,
J. overwegende dat elk openbaar gezag zijn bevoegdheden moet uitoefenen met eerbiediging van deze norm, die tegelijkertijd een verplichting tot handelen en een verplichting tot niet-handelen inhoudt, en dat de parlementen tot taak moeten hebben permanent toezicht uit te oefenen,
K. overwegende dat de Europese Unie heeft toegezegd zich in te zetten voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen,
L. de lid-staten herinnerend aan hun internationale verbintenissen op het gebied van de vervolging van de misdaden tegen de mensheid,
M. herinnerend aan de formulering van het verslag van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken over een sociaal handvest voor gevangenen (A4-0493/93),
N. verontrust over de toestand in de gevangenissen van bepaalde lid-staten, en met name de chronische overbevolking van de gevangenissen en de mening delend van het comité ter voorkoming van foltering van de Raad van Europa, namelijk dat dergelijke toestanden gelijkstaan met onmenselijke of vernederende behandeling,
O. de gewoonte van bepaalde lid-staten veroordelend om onderdanen van derde landen zonder te voldoen aan de normale immigratievoorschriften op hun grondgebied toe te laten als "huisbedienden" van hun eigen onderdanen of van legaal in het land verblijvende onderdanen van derde landen, zonder hun een echte wettelijk statuut of bescherming te bieden;
Een systeem ter bescherming van de rechten van de mens van de Unie
1. herhaalt nogmaals dat niet alleen de Europese Gemeenschappen, maar ook de Europese Unie moeten toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en verzoekt, gezien de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ((Arrest 2/94 van 28.03.1996.)) waarin wordt bevestigd dat de Gemeenschap volgens de huidige stand van het communautair recht niet bevoegd is tot ondertekening van bovengenoemde Verdrag van Rome, de Intergouvernementele Conferentie van 1996 de nodige wijzigingen in het Verdrag aan te brengen om een dergelijke ondertekening mogelijk te maken;
2. onderstreept, net zoals het Hof van Justitie, de onvoldoende ruime ontvankelijkheidscriteria voor een individueel beroep ter annulering van verordeningen en richtlijnen; verlangt in dat verband dat in het kader van de IGC artikel 173 van het EG-Verdrag wordt gewijzigd teneinde de burgers van de Unie een daadwerkelijke bescherming te bieden tegen schendingen van hun grondrechten als gevolg van de wetgevende activiteiten van de instellingen;
3. benadrukt dat de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een van de grondslagen vormt van de Europese Unie, overeenkomstig het bepaalde in de preambule van het Verdrag van Maastricht, en dat sinds de inwerkingtreding van dit verdrag, en met name van artikel F, lid 2, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is erkend als een grondbeginsel van de Europese Unie, dat gewaarborgd moet worden door het Hof van Justitie;
4. bevestigt de beginselen, inhoud en draagwijdte van zijn resolutie van 11 maart 1993 over de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Gemeenschap in 1991 ((PB C 115 van 26.4.1993, blz. 178.)), en verheugt zich over deze ontwerp-resolutie als een bijkomende steun voor de bescherming van de rechten van de mens;
5. erkent het symbolisch belang die de toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou hebben tegenover derde landen, en met name de landen die om toetreding hebben verzocht, aangezien dat het belang zou aantonen dat de EU hecht aan de eerbiediging van de mensenrechten binnen haar grenzen, wat een grotere geloofwaardigheid zou verlenen aan het standpunt van de Unie voor de eerbiediging van de mensenrechten in derde landen;
6. is van mening dat de EU de fundamentele vrijheden en rechten van de burgers van de Unie en van de onderdanen van derde landen moet bevorderen en derhalve in alle overeenkomsten die zij met andere landen afsluit mensenrechtenclausules moet opnemen, waarin de opschorting of de niet- uitvoering van de overeenkomst wordt voorzien bij schending van die rechten;
Recht op leven
7. verlangt van de lid-staten waarin de doodstraf nog in de wetgeving is opgenomen (ook al wordt ze nooit uitgesproken of uitgevoerd) om deze definitief en volledig af te schaffen (door ze ook uit hun militaire strafwetboek te schrappen);
8. verzoekt de lid-staten te weigeren gevangenen uit te leveren aan landen waar de doodstraf wordt voorzien voor de misdaden die aan het uitleveringsverzoek ten gronde liggen;
9. verzoekt de lid-staten die dit nog niet hebben gedaan om toetreding of ratificatie van protocol 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en protocol 2 van het internationale verdrag betreffende de politieke en burgerrechten;
10. veroordeelt de moordaanslagen, verminkingen en gewelddaden en lichamelijke en geestelijke folteringen waaraan terroristische groeperingen zich schuldig hebben gemaakt;
11. verzoekt de lid-staten nauw samen te werken in de strijd tegen terrorisme en wijst op de noodzaak van intensivering van de Europese justitiële samenwerking om te voorkomen dat het verdwijnen van de binnengrenzen terroristische groeperingen in de kaart speelt of dat bestraffing van hun daden hierdoor moeilijker wordt;
12. verlangt dat maatregelen voor de preventie van de misdaad in Europa een hogere prioriteit krijgen;
13. bevestigt zijn resolutie van 12 september 1989 over schadeloosstelling van de slachtoffers van geweldmisdrijven ((PB C 256 van 9.10.1989, blz. 32.)), en roept de lid-staten en de Commissie op om de aanbevelingen daarvan uit te voeren; wenst dat de Europese Unie middelen ter beschikking stelt voor schema's voor hulp aan de slachtoffers van misdrijven, waaronder het Europees Forum voor slachtofferhulp;
14. bevestigt het recht op zo hoog mogelijke normen voor gezondheidszorg die beschikbaar moet zijn overeenkomstig de behoeften van elk individu;
15. verzoekt de Commissie een mededeling in te dienen waarin maatregelen ter bestrijding van de mensenhandel worden voorgesteld en verzoekt de lid- staten passende sociale steunmaatregelen voor de slachtoffers vast te stellen;
16. roept op tot doeltreffende samenwerking voor de bestrijding van de drugmisdadigers, die zoveel sterfgevallen en verwoeste levens op hun geweten hebben;
Foltering en mishandeling
17. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen, benadrukt nogmaals het recht op leven en de fysieke integriteit van ieder individu en bepleit een absoluut verbod op iedere vorm van onmenselijke of vernederende behandeling, waaronder niet alleen fysische agressie wordt begrepen, maar ook bedreigingen, pesterijen, beledigingen van seksuele of raciale aard die tot doel hebben iemand te vernederen of te kleineren;
18. acht het alarmerend dat zowel het comité ter voorkoming van foltering van de Raad van Europa als het comité tegen foltering van de Verenigde Naties het feit hebben kunnen aanklagen dat in bepaalde lid-staten arrestanten en gevangenen zijn gefolterd of aan onmenselijke of vernederende behandelingen onderworpen door vertegenwoordigers van de ordediensten en gevangenispersoneel, en dat in veel gevallen die feiten door racistische drijfveren ingegeven zijn;
19. eist van de lid-staten dat zij de strijd aanbinden tegen de straffeloosheid waarvan de daders van folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen al te vaak kunnen profiteren, met name door een uitputtend onderzoek te verrichten naar elk van de beschuldigingen in verband met dergelijke feiten en door de onderzoeken toe te vertrouwen aan een onafhankelijke instantie en de door vertegenwoordigers van de overheid begane overtredingen te straffen in verhouding tot hun ernst;
20. is van oordeel dat de lid-staten hun inspanningen ter voorkoming en bestrijding van onmenselijke of vernederende behandeling moeten intensiveren, met name door een controlesysteem in te stellen voor de controle van de doeltreffendheid van de procedures voor de behandeling van klachten, teneinde zich ervan te vergewissen dat de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen voor de bescherming van de burgers worden nageleefd;
21. meent dat hiertoe in de wetgevingen van alle lid-staten onderstaande procedurele waarborgen moeten worden ingebouwd ingeval van detentie:
- het recht om onverwijld een derde persoon op de hoogte te stellen van de detentie,
- het recht een arts van eigen keuze te raadplegen,
- het recht om onmiddellijk contact op te nemen met een advocaat;
- het recht op een tolk, indien nodig;
- het recht op een gerechtelijke controle met urgentieprocedure voor beslissingen die een vrijheidsberoving inhouden;
22. verzoekt de lid-staten een begin- en vervolgcursus voor politiefunctionarissen en gevangenispersoneel op te zetten over het gedrag bij ondervragingen tegenover de ondervraagde, aangehouden of in hechtenis genomen personen, vanaf het ogenblik van de aanhouding en gedurende de hechtenis, aangezien deze maatregelen ertoe kunnen bijdragen dat mishandeling van gevangenen wordt voorkomen; verzoekt de lid-staten een specifieke cursus over drugsverslaving en aids voor politiefunctionarissen en gevangenispersoneel op te zetten;
23. beveelt aan het politie-, gevangenis- en militair personeel een cursus te geven over de grondbeginselen van de internationale teksten in verband met de fundamentele rechten van de mens;
24. is van opvatting dat het recht op goede huisvesting tegen een betaalbare prijs een fundamenteel mensenrecht is in een beschaafde maatschappij, dat in alle lid-staten moet worden geëerbiedigd;
25. dringt er bij de lid-staten op aan in te stemmen met publikatie van de rapporten van het comité ter voorkoming van foltering en de aanbevelingen hierin te bestuderen en in praktijk te brengen;
26. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de gevallen van overbevolking waaronder de gevangenen in een aantal gevangenissen van sommige lid-staten te lijden hebben, en die volgens het comité ter voorkoming van foltering van de Raad van Europa gelijkstaan met onmenselijke of vernederende behandeling;
27. verzoekt de lid-staten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de overbevolking te verminderen, hoofdzakelijk en ten minste door ervan af te zien bepaalde categorieën van personen, zoals minderjarigen en gewetensbezwaarden, in hechtenis te nemen;
28. eist van de lid-staten dat zij erop toezien dat de levensomstandigheden en de hygiëne in gevangenissen voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden voor het bewaren van de menselijke waardigheid en dat zij zo vlug mogelijk de noodzakelijke maatregelen treffen met het oog op de vermindering van de overbevolking en de reclassering van gevangenen;
29. veroordeelt de steeds meer systematische vrijheidsberoving in "parallelle" en/of zogenaamd extraterritoriale detentiecentra van asielzoekers die de uitslag van hun procedure afwachten;
30. verlangt dat in de gevangenissen speciaal aandacht wordt geschonken aan personen die een bijzondere behandeling nodig hebben;
31. verlangt dat er in de gevangenissen en detentiecentra speciaal aandacht wordt geschonken aan de vrouwen en dat er een effectieve bescherming komt tegen verkrachting, mishandelingen of ongewenste intimiteiten, met name door de aanwezigheid van vrouwelijke personeelsleden bij de ondervragingen en door fouilleringen uitsluitend door vrouwen te laten uitvoeren;
32. verzoekt de lid-staten alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de minimum criteria van menselijke waardigheid worden geëerbiedigd, met name op het gebied van onpartijdigheid, verbod van discriminatie, materiële hygiënische omstandigheden, gezondheidszorg, contacten met de buitenwereld, penitentiair verlof, voorwaardelijke invrijheidstelling, religieuze en morele bijstand, mogelijkheden om te werken en sociale en educatieve, culturele en sportieve activiteiten te beoefenen, en verlangt dat daarvoor in de huizen van bewaring de "penitentiaire regels" van de Raad van Europa (R(87)3) nauwgezet worden toegepast;
33. verlangt dat de leden van het Europees Parlement de toestemming krijgen om elke gevangenis op het grondgebied van de Unie te bezoeken en verlangt dat de noodzakelijke stappen worden gezet om het aan het Verdrag van 8 april 1965 gehechte protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen in die zin te wijzigen;
34. acht het absoluut onverdraaglijk dat psychiatrische patiënten worden behandeld onder levensomstandigheden die neerkomen op onmenselijke behandeling en die hun gezondheid in gevaar brengen;
35. beklemtoont dat alle onderdanen van derde landen die in een lid-staat worden toegelaten met het statuut van "huisbediende" correcte arbeidsvoorwaarden moeten krijgen en doet een beroep op de lid-staten passende wettelijke maatregelen te nemen;
Asiel, immigratie, mensenhandel
36. verzoekt de lid-staten ten aanzien van het burgerschap het beginsel "ius solis" te erkennen;
37. verzoekt de lid-staten de VN-conventie van 1951 over het vluchtelingenstatuut en het bijbehorend protocol van 1967 integraal en op niet-restrictieve manier toe te passen overeenkomstig de door het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) opgestelde richtlijnen in verband met de procedures en criteria die moeten worden toegepast voor de toekenning van het statuut van vluchteling;
38. herinnert er met name aan dat in de Conventie van Genève, vanaf het moment dat de staat aan een persoon de bescherming die hij/zij legitiem mag verwachten niet kan of wil geven, geen onderscheid wordt gemaakt tussen het feit of de vervolging waaraan die conventie de slachtoffers wil onttrekken, uitgaat van de staatsinstellingen dan wel van enige andere agent; herhaalt zijn verzoek aan de Raad en aan de lid-staten om dit beginsel integraal te eerbiedigen;
39. verzoekt de lid-staten ervoor te zorgen dat personen voor hun uitwijzing korte tijd worden vastgehouden en niet in één cel komen te zitten met mensen wier politieke of andere opvattingen tot voorspelbare conflicten kunnen leiden en dat zij te allen tijde een menswaardig onderkomen krijgen;
40. herinnert de lid-staten aan hun verplichting om zonder enige restrictie het beginsel van niet-terugzending, zoals dat is geformuleerd in artikel 33 van de Conventie van 1951 na te leven; verklaart dat het terugsturen van een persoon naar een land waar hij/zij vervolging riskeert neerkomt op een schending van de mensenrechten;
41. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid in verband met het feit dat een aantal lid-staten de minimum waarborgen bij de procedures voor de toekenning van het statuut van vluchteling niet naleven, zoals de schorsende werking van het beroep of de verplichting voor de grensambtenaren om alle asielaanvragen door te verwijzen naar de onafhankelijke instantie die over de asielaanvragen moet beslissen;
42. geeft uiting aan zijn diepe bekommernis over de tendens tot veralgemening en systematische toepassing van het begrip "veilig derde land" door de lid- staten van de Unie en verzoekt de lid-staten erop toe te zien dat asielzoekers niet worden uitgewezen naar een land zonder voorafgaande garanties dat dat land de individuele asielzoeker toegang verleent tot een rechtvaardige en efficiënte procedure voor de toekenning van het statuut van vluchteling, en alleen nadat zij de asielzoeker een document hebben gegeven waarin in de taal van het ontvangende land wordt uitgelegd dat de asielaanvraag uitsluitend op grond van de "derde land-regel" is afgewezen;
43. verlangt dat voor gebieden die op dit ogenblik zijn opgenomen in artikelen K1 tot K3 van het EU-Verdrag op een meer doorzichtige en democratische manier worden behandeld;
44. verzoekt de lid-staten tijdens de asielprocedure minimale waarborgen te bieden en de asielzoeker een volwaardige ondervraging door een bevoegd ambtenaar te geven, waarbij het recht op een advocaat en - indien hij/zij de taal niet kent - een tolk wordt geëerbiedigd, evenals de mogelijkheid tot beroep met schorsende werking tegen een aanvankelijke negatieve beslissing, zodat de asielzoeker in het land kan blijven tot er een uitspraak over dat beroep is gevallen;
45. verzoekt de lid-staten om bij de toepassing van het begrip van de als "veilig" beschouwde derde landen de asielzoekers de mogelijkheid te geven van een individuele procedure, en voor elk concreet geval de voorafgaande garantie te vragen dat de persoon in kwestie in dat derde land kan rekenen op een doeltreffende en duurzame bescherming tegen terugdrijving en dat hij onderworpen wordt aan een gelijke en bevredigende procedure voor de toekenning van zijn vluchtelingenstatuut;
Recht op vrijheid en veiligheid, rechten van beschuldigden
46. herinnert eraan dat het Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg in 1994 in verscheidene gevallen heeft vastgesteld dat lid-staten van de Europese Unie artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt, hebben geschonden;
47. uit zijn ongerustheid over het trage verloop van strafprocessen in de lid- staten en over de gevolgen hiervan, die zonder meer kunnen worden gekwalificeerd als een aantasting van de rechten van de mens;
48. wijst erop dat de waarborgen voor een eerlijk proces - een integrerend deel van de kern van de mensenrechten - in gevaar komen of zelfs ernstig worden uitgehold als gevolg van schending van het raadkamergeheim en misbruik van preventieve detentiemaatregelen;
49. verklaart dat het recht om te zwijgen, het recht van verdachten om geen voor zichzelf belastende verklaring af te leggen en het uitgangspunt van onschuld een onvervreemdbaar deel uitmaken van het recht op verdediging en één van de fundamentele pijlers van het recht vormen;
50. verklaart dat in gevallen zoals dat van de "Bridgewater Four", waar onderzoeksprocedures en wettelijke procedures die op het ogenblik van het proces van kracht zijn later worden gewijzigd omdat zij erkende "onvolkomenheden" bevatten, of waar er ernstige aanwijzingen bestaan dat kan worden getwijfeld aan de integriteit van de persoon of personen die de bekentenissen hebben afgenomen, de personen die in dergelijke omstandigheden zijn veroordeeld het recht moeten hebben om zo vlug mogelijk in beroep te gaan tegen die veroordelingen;
51. is van mening dat, in het geval van gedetineerden of arrestanten die ervan worden beschuldigd misdrijven te hebben begaan buiten hun eigen land, het recht om de eigen verdediging voor een rechtbank voor te bereiden, de indiening van bewijsstukken en het oproepen van getuigen, alsmede de ter beschikking stelling van vertalers en tolken ter voorlichting over en bescherming van hun rechten, door de lid-staten van de Unie moeten worden gewaarborgd;
52. is van oordeel dat er betere maatregelen moeten worden genomen om de burgerrechten te beschermen van personen die zijn aangehouden en in voorlopige hechtenis zitten in afwachting van een proces voor misdrijven die zij zouden hebben begaan in een andere lid-staat dan die waar zij normaal verblijven. De discriminatie in de praktijk van onderdanen van een andere lid-staat door een langdurige voorlopige hechtenis in afwachting van een proces, om zuiver technische en bureaucratische redenen, is een schending van de mensenrechten; verlangt daarom:
i) dat alle personen die zich in die situatie bevinden toegang krijgen tot juridisch advies over het rechtssysteem van het land waar zij gevangen zitten; in voorkomend geval moet dat advies beschikbaar zijn in hun eigen taal;
ii) dat overwogen wordt een juridische adviesdienst van de EU op te richten om dat mogelijk te maken;
iii) dat alles in het werk wordt gesteld om een snelle samenwerking mogelijk te maken tussen de ordediensten en de rechtbanken van elke lid-staat, teneinde te vermijden dat er onredelijke vertragingen optreden vooraleer die personen voor de rechtbank kunnen verschijnen;
Recht op eerbiediging van het prive- en gezinsleven, de huisvrede en de vertrouwelijkheid van correspondentie
53. benadrukt dat de eerbiediging van het privé- en gezinsleven, de goede naam, de huisvrede en de particuliere communicatie van zowel natuurlijke als rechtspersonen en de bescherming van vertrouwelijke gegevens fundamentele basisrechten zijn die door de lid-staten speciaal moeten worden beschermd, gezien het feit dat de eerbiediging hiervan in gevaar kan worden gebracht door de nieuwe technologieën en dat alleen de harmonisatie van de nationale wetgevingen in de zin van een hoge mate van bescherming op die uitdaging een antwoord kan bieden;
54. verlangt dat er voor de gegevensbestanden die zijn ingesteld als compensatie voor de opening van de grenzen, zoals SIS en de van Europol afhankelijke informatiesystemen een echt en operationeel evaluatiesysteem wordt ingesteld om na te gaan of zij in overeenstemming zijn met de eerbied voor het privéleven;
55. veroordeelt het gebruik van telefoonafluistering die niet in overeenkomst is met de wet en acht het noodzakelijk dat de lid-staten een wetgeving invoeren die de bestaande internationale overeenkomsten eerbiedigt en waarin een evenwicht wordt bereikt tussen de noodzaak van de bestrijding van alle vormen van misdaad en de noodzaak om de fundamentele rechten van het individu te beschermen;
56. verlangt dat voor SIS, SIE, SID en het gegevensbestand van Europol een onafhankelijk evaluatiesysteem wordt ingesteld om te garanderen dat zij het privéleven eerbiedigen, en verlangt dat alle gegevens van persoonlijke aard, zoals verwijzingen naar de godsdienst, de filosofische of religieuze overtuiging, het ras, de gezondheid en de seksuele gewoonten, uit die gegevensbestanden worden verwijderd;
Vrijheid van gedachte, geweten en geloof
57. is van oordeel dat ieder individu recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en geloof;
58. benadrukt dat gewetensbezwaren tegen de militaire dienst inherent zijn aan het begrip vrijheid van gedachte, geweten en geloof en veroordeelt de lid- staten die dat recht niet eerbiedigen en verzoekt derhalve de lid-staten dit recht te waarborgen en te eerbiedigen;
59. verwijst naar zijn resolutie van 19 januari 1994 over gewetensbezwaarden in de lid-staten van de Gemeenschap ((PB C 44 van 14 februari 1994, blz. 103.)) en dringt er bij de lid-staten die dit nog niet hebben gedaan op aan een civiele dienstplicht in te voeren van gelijke duur als de militaire dienstplicht en ervoor te zorgen dat gewetensbezwaarden niet worden veroordeeld op grond van het ontbreken van een wettelijke bepaling inzake vervangende dienstplicht;
60. verzoekt Griekenland nogmaals ter stoppen met de vervolging van de gewetensbezwaarden en zij die gevangen zitten vrij te laten, en zonder verwijl een wetgeving aan te nemen waarin het recht op gewetensbezwaren tegen de militaire dienst wordt erkend en een in vergelijking met de legerdienst niet-discriminerende burgerdienst wordt ingesteld;
61. is van mening dat vrijheid van geloof ook het passieve recht inhoudt om niet in het openbaar te hoeven uitkomen voor zijn godsdienst of geloofsovertuiging en dringt er bij de lid-staten op aan de godsdienst niet meer te vermelden op identiteitspapieren of het paspoort;
Vrijheid van meningsuiting
62. bevestigt het recht op vrijheid van mening en vrijheid van meningsuiting en het recht om informatie of ideeën te ontvangen of uit te dragen binnen de grenzen van de eerbiediging van de bescherming van (kleine) kinderen - met name tegen misbruik van de technologie voor de uitbuiting en de seksuele exploitatie van kinderen - en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de goede naam van anderen, evenals het verbod op handelingen of uitingen die aanzetten tot het uitlokken van racistische daden, vreemdelingenhaat en antisemitisme;
63. acht de instelling of handhaving van openbare of particuliere informatie- oligopolieën onaanvaardbaar;
64. is van oordeel dat een brede toegang tot informatie een absoluut noodzakelijke voorwaarde vormt voor de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting en richt een oproep tot de lid-staten en de Commissie om passende maatregelen te nemen ter vergemakkelijking een brede toegang voor journalisten en het publiek in het algemeen tot informatie afkomstig van nationale regeringen en de Europese Unie;
65. benadrukt het recht van individuele personen op toegang tot diverse onafhankelijke informatiebronnen wordt gewaarborgd en versterkt; derhalve dient de Commissie zo spoedig mogelijk een richtlijn inzake de mediaconcentratie in te dienen;
66. is van oordeel dat het geheim van informatiebronnen van journalisten niet is los te zien van persvrijheid en verzoekt de lid-staten de eerbiediging van dit geheim in hun wetgeving op te nemen;
67. is van mening dat de persvrijheid een fundamenteel recht van ieder individu is, en dat de uitoefening van dat recht met de daarbij horende verantwoordelijkheden dan ook niet ondergeschikt mag zijn aan de verplichting om lid te zijn van een beroepsorde van journalisten, zoals in een aantal lid-staten het geval is;
68. is van mening dat kunst, wetenschap en onderzoek vrij zijn en verlangt dat de academische vrijheid wordt eerbiedigd en dat intellectuele rechten doelmatig worden beschermd;
69. verwijst in dit verband naar zijn resolutie van 9 februari 1994 over culturele en linguïstische minderheden in de Europese Gemeenschap ((PB C 61 van 28 februari 1994, blz. 110.)) en pleit ervoor dat de erkenning van de cultuur van deze minderheden als integraal deel wordt opgenomen in het Europees cultureel erfgoed;
Vrijheid van vereniging
70. benadrukt het recht op vereniging voor alle burgers en herinnert de lid- staten eraan dat dit recht gelijkelijk van toepassing is voor etnische minderheden, ongeacht of deze officieel zijn erkend of niet;
71. betreurt de talrijke aantastingen van de vrijheid om zich in een vakbond te verenigen en van de rechten van vakbondsvertegenwoordigers in een groot aantal lid-staten en wenst dat hieraan een einde wordt gemaakt door de vakbondsvrijheid in alle lid-staten als een fundamenteel recht te erkennen;
72. is van oordeel dat het recht van de arbeiders om zich in een vakbond te verenigen en het recht op vakbondsacties, met inbegrip van het recht om te staken zonder het risico van ontslag uit vergelding of juridische stappen, twee belangrijke mensenrechten zijn; roept derhalve de lid-staten op om het wettelijk recht op erkenning van de vakbonden te garanderen binnen een juridisch kader waarin het positief recht wordt erkend voor de leden van een vakbond om zich door hun vakvereniging te laten vertegenwoordigen bij collectieve onderhandelingen en voor individuele vertegenwoordiging;
73. veroordeelt de Britse regering voor haar eenzijdige schrapping van de vakbondsrechten van de werknemers van GCHQ, in overtreding van IAO- conventie nr. 87, en eist het herstel van die rechten en een volledige compensatie en reïntegratie in de dienst van de werknemers die zijn ontslagen omdat zij hebben geweigerd hun lidmaatschap van onafhankelijke en vrije vakverenigingen op te geven;
74. dringt er bij de lid-staten op aan om voor de erkenning van het recht op vereniging voor dienstplichtigen en beroepsmilitairen die hun dienst vervullen in het leger, formules te zoeken die verenigbaar zijn met de specifieke kenmerken op het gebied van hiërarchie en discipline die inherent zijn aan iedere militaire organisatie, en met de door de lid- staten noodzakelijk geachte beperkingen met het oog op hun nationale defensietaak;
75. keurt elke organisatiedwang af die het lidmaatschap van bepaalde organisaties tot een echte voorwaarde voor het uitoefenen van een beroep maakt, vooral wanneer de bewust organisaties andere dan zuivere professionele doelstellingen hebben of bepaalde politieke partijen steunen;
76. benadrukt dat de Europese Unie en haar lid-staten zonder voorbehoud het sociaal handvest van de Raad van Europa moeten ratificeren en toepassen, dat zij de internationale overeenkomsten en aanbevelingen van de IAO moeten naleven, en dat de Britse regering zonder verwijl de overeenkomst betreffende het sociaal beleid bij het Verdrag van Maastricht moet ondertekenen;
Gelijke behandeling
77. acht het van essentieel belang dat het principe van gelijke behandeling en non-discriminatie gehandhaafd blijft als één van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht en dringt er bij de lid-staten op aan om dit te blijven waarborgen;
78. acht iedere vorm van discriminatie op grond van ras, huidskleur, volksgroep, geslacht, seksuele geaardheid, taal, geloofsovertuiging en politieke overtuiging onaanvaardbaar;
79. benadrukt de noodzaak dat vrouwen gelijke kansen en rechten worden geboden en verwijst in dit verband naar zijn resolutie van 10 maart 1994 over de situatie van de vrouw in de Unie ((PB C 191 van 28.3.1994, blz. 244.));
80. wenst dat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het herziene VEU wordt opgenomen en verzoekt de lid-staten toe te zien op de tenuitvoerlegging daarvan in alle sectoren en gevolg te geven aan de aanbeveling om te zorgen voor een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de besluitvorming;
81. verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen tot wijziging van de huidige richtlijnen inzake gelijke kansen, in die gevallen waarin deze richtlijnen niet hebben geleid tot een grotere gelijkheid voor mannen en vrouwen in de lid-staten.
82. wijst op de noodzaak dat het fundamentele recht van gehandicapten op gelijke kansen en het recht om niet op grond van een handicap te worden gediscrimineerd, worden opgenomen in alle communautaire beleid;
83. dringt er bij de lid-staten op aan alle juridische bepalingen op grond waarvan seksuele en affectieve betrekkingen tussen meerderjarigen van hetzelfde geslacht worden gecriminaliseerd en gediscrimineerd, af te schaffen;
84. verlangt, overeenkomstig zijn resolutie over gelijke rechten voor homoseksuele mannen en vrouwen in de EG van 8 februari 1994 ((PB C 61 van 28.2.1994, blz. 40.)), dat een einde wordt gemaakt aan elke discriminatie en ongelijke behandeling van homoseksuelen, en met name de verschillende leeftijdsgrenzen voor homoseksuele handelingen, en discriminaties op het gebied van het arbeidsrecht, het strafrecht, het civiele recht, het contractrecht en het economisch en sociaal recht;
85. benadrukt de rechten van ouderen op een waardig leven en bekrachtigt nogmaals de inhoud van zijn resolutie van 24 februari 1994 over maatregelen ten behoeve van ouderen ((PB C 77 van 14.5.1994, blz. 24.));
Racisme en vreemdelingenhaat
86. spreekt nogmaals zijn veroordeling uit over racisme in al zijn verschijningsvormen, vreemdelingenhaat en antisemitisme en verlangt de verankering van deze veroordeling in het Verdrag betreffende de Unie;
87. betreurt het dat de Raad tot op heden geen strategie heeft vastgesteld ter bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme, en dat de Commissie tot nog toe geen voorstel heeft ingediend voor een richtlijn ter bestrijding van discriminatie, ondanks de herhaalde verzoeken hiertoe van het Europees Parlement;
88. herhaalt zijn standpunten ingenomen in zijn resolutie over racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme van 27 oktober 1994 ((PB C 323 van 21.11.1994, blz. 154.)) en zijn resolutie over de situatie van de zigeuners in de Gemeenschap van 21 april 1994 ((PB C 128 van 9.5.1994, blz. 372.));
89. dringt er bij de lid-staten op aan de nodige maatregelen te treffen ter bescherming van alle personen op hun grondgebied tegen iedere discriminatie of handelingen gebaseerd op racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme en om in hun wetgeving aanzetting tot racisme op te nemen als een strafrechtelijke overtreding;
90. betreurt het dat in verscheidene lid-staten politiebeambten zich schuldig hebben gemaakt aan mishandeling van gedetineerden uit racistische motieven; verzoekt daarom de regeringen van de Unie krachtdadig op te treden van zodra zij kennis krijgen van dergelijke feiten;
91. onderstreept de noodzaak van maatregelen op het gebied van onderwijs en voorlichting met het oog op een doelmatige bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme en verzoekt de lid-staten maatschappelijke werkers en politie- en justitiebeambten een speciale opleiding te geven, zodat zij in staat zijn om te gaan met de culturele eigenheden van mensen van buitenlandse afkomst of die behoren tot etnische minderheden;
92. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de vaststelling door verschillende internationale organisaties van een toename van brutaal optreden tegen personen van buitenlandse afkomst of die behoren tot etnische minderheden, en met name tegen asielzoekers, en verzoekt de regeringen van de lid-staten om doeltreffend te reageren van zodra ze van dergelijke toestanden kennis krijgen;
Recht op huwelijk, samenwoning en gezinsleven en rechten van het kind
93. acht de bescherming van het gezin - ongeacht of het officieel erkend is of feitelijk bestaat - absoluut noodzakelijk en maakt zicht zorgen over de initiatieven die tot doel hebben het recht op gezinshereniging te beperken, en verlangt dat meer aandacht wordt geschonken aan de bescherming van de rechten van kinderen en jongeren;
94. wenst dat verstrekkende maatregelen worden genomen ter bescherming van kinderen tegen seksuele agressie en gewelddaden;
95. wenst dat kinderen recht krijgen op volledig onderwijs en verzoekt de lid- staten te voorkomen dat kinderen vroegtijdig het onderwijs verlaten;
96. verklaart dat elk kind recht heeft op een goede gezondheid, met inbegrip van hygiënische huisvesting, gezonde voeding en een niet vervuild milieu;
97. roept de lid-staten op om souteneurschap of misbruik van minderjarigen door hun eigen burgers in het buitenland (sekstoerisme) op dezelfde wijze als in hun eigen land als misdaad te bestraffen;
98. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat in sommige lid-staten van de Europese Unie ook thans nog gevallen voorkomen van economische uitsluiting van kinderen en kinderarbeid;
II. ECONOMISCHE, SOCIALE EN CULTURELE RECHTEN; MILIEU
Recht op onderbouw
99. beschouwt basiswijs als een recht dat niet moet zijn gericht op economische belangen maar op persoonlijke vorming en meent dat onderwijs derhalve vrij, gratis en algemeen moet zijn; dringt er derhalve bij de lid-staten op aan speciale maatregelen te treffen opdat het recht op basisonderwijs ook voor straatkinderen en voor de kinderen van asielzoekers en vluchtelingen realiteit wordt;
100. beschouwt het recht om een onderwijsstelsel te kiezen als een recht dat in het recht op onderwijs besloten ligt (op het gehele grondgebied van de Unie);
101. herhaalt zijn standpunt dat onderwijs en opleiding rechten zijn die voor de duur van het leven moeten gelden;
Armoede, sociaal-economische en culturele rechten
102. beklemtoont dat armoede en sociale uitsluiting speciale maatregelen op sociaal, economisch en cultureel gebied vereisen;
103. dringt er bij de Gemeenschapsinstellingen en bij de lid-staten op aan een doeltreffend beleid van armoedebestrijding te voeren en op dit terrein maatregelen te nemen die tot doel hebben het aantal armen in de Europese Unie sterk terug te brengen;
104. herinnert eraan dat 70% van de allerarmsten vrouwen zijn, zowel op wereldvlak als in Europa, en dat er een bijzondere inspanning moet worden geleverd voor de eerbiediging en de versterking van hun sociale en economische rechten;
105. roept op om ter gelegenheid van de IGC van 1996 het protocol en de overeenkomst over het sociaal beleid en het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden op te nemen in het Verdrag en wenst dat de EU toetreedt tot het sociaal handvest van de Raad van Europa;
106. beschouwt het recht op arbeid als een fundamenteel beginsel van alle Europese burgers dat in diverse protocollen van de Unie is vastgelegd, en verzoekt de Commissie om ter verwezenlijking van dit beginsel het Witboek inzake Groei, Concurrentievermogen en Werkgelegenheid strikt toe te passen;
107. verzoekt de Commissie in alle vormen van communautair beleid de verplichting tot het nemen van passende maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid in de Unie op te nemen;
108. verzoekt de lid-staten om het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, het zogeheten Sociaal Handvest dat in december 1989 in Straatsburg werd goedgekeurd, definitief tot een recht van alle burgers van de Unie te verklaren;
109. dringt er bij de lid-staten die het bij het Verdrag behorende protocol en akkoord nog niet hebben onderschreven, op aan het Sociaal Handvest toe te passen en de sociale dialoog te bevorderen;
110. verzoekt de lid-staten erop toe te zien dat in hun nationale wetgeving minimumgaranties worden opgenomen voor de naleving van de sociaal- economische rechten en in het bijzonder het fundamentele recht op werk, voor de vakbondsrechten en de pensioenrechten;
111. verzoekt de lid-staten de aanbevelingen van de Raad van Essen over de verbetering van de werkgelegenheidssituatie uit te voeren en voorrang te geven aan een doeltreffende ontplooiing van de communautaire initiatieven tot schepping van werkgelegenheid zoals de programma's EMPLOYMENT, KMO, ADAPT e.d. en om de werknemers in staat te stellen zich aan te passen aan structurele veranderingen binnen hun bedrijf;
112. verzoekt om opstelling van een richtlijn tegen ongewenste intimiteiten op het werk;
113. verklaart nogmaals dat werknemers het recht hebben op informatie over de economische situatie van hun onderneming;
114. is verheugd over de publikatie van richtlijn 94/45/EG betreffende een Europese ondernemingsraad ((PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.));
115. verzoekt de Commissie en de lid-staten om bij de tenuitvoerlegging van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds schepping van werkgelegenheid als prioriteit te stellen;
116. acht het van belang dat cultuur een belangrijker plaats krijgt toegewezen bij het scheppen van werkgelegenheid en wordt opgenomen in de ontwikkelingsstrategieën en cultuur niet alleen beperkt blijft tot het behoud van het cultureel erfgoed maar wordt uitgebreid tot alle investeringen in verband met de culturele en audiovisuele sector;
117. verzoekt de Commissie, zoals zij het in voornoemde resolutie van 12 april 1989 heeft gedaan, op basis van artikel 128, lid 4 van het Unieverdrag een studie te maken waarin onderzocht wordt wat de verschillende beleidsterreinen van de Unie voor de culturele pluraliteit en de culturele expressiemogelijkheden betekenen;
118. verzoekt de lid-staten hun regionale talen te erkennen en te bevorderen, met name op de gebieden onderwijs, media en betrekkingen tussen de burgers en de overheidsdiensten, en het desbetreffende aanvullend protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van de Raad van Europa te ondersteunen;
119. verzoekt de Commissie en de lid-staten dringend maatregelen te treffen, resp. te bevorderen waardoor de culturele identiteit van minderheden en asielzoekers gerespecteerd wordt en deze groepen de mogelijkheid wordt gegarandeerd het contact met de moedertaal en de cultuur van het land van herkomst niet te verliezen, maar waardoor deze mensen tevens de middelen worden geboden de taal en de cultuur van het nieuwe land te leren;
120. verzoekt de Commissie dit thema door middel van campagnes onder de aandacht van de Europese jongeren te brengen teneinde de vorming op het gebied van de rechten van de mens in de onderscheiden lid-staten concreet gestalte te geven;
Recht op milieubescherming
121. onderstreept het recht om in een zo weinig mogelijk vervuild milieu te leven en beklemtoont dat de huidige generaties de plicht hebben aan de toekomstige generaties een schoon milieu over te dragen;
122. is van oordeel dat de Unie en de lid-staten een afdoende beleid ter bescherming van het milieu moeten voeren als zijnde een fundamenteel element van het welzijn;
123. herinnert eraan dat in jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de bescherming van het milieu als een van de essentiële doelstelling van de Unie wordt beschouwd;
124. wijst er nogmaals op dat het recht op bescherming van het milieu en de bescherming van de gezondheid nauw met elkaar zijn verweven en dringt er bij de lid-staten op aan de communautaire richtlijnen inzake het milieu uit te voeren en in nationaal recht om te zetten;
°
° °
125. verzoekt de lid-staten wetgevingen en maatregelen vast te stellen die het mogelijk maken de daders of medeplichtigen van misdaden tegen de mensheid die zich op hun grondgebied bevinden, te vervolgen en voor de nationale rechtbanken te brengen, en samen te werken met de Internationale Tribunalen voor voormalig Joegoslavië en voor Rwanda;
126. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lid-staten en van de staten die reeds formeel om toetreding tot de Europese Gemeenschap hebben verzocht.