Resolutie over maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie
Resolutie over maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie
Resolutie over maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie
Publicatieblad Nr. C 020 van 20/01/1997 blz. 0170
A4-0393/96
Resolutie over maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie
Het Europees Parlement,
- onder verwijzing naar de ontwerp-resoluties van
a) de heer Fernandez Albor over maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie (B4-0443/94),
b) mevrouw Todini over geweld tegen minderjarigen, verwezen naar de Commissie juridische zaken en rechten van de burger (B4-0029/96),
c) de heer Robles Piquer over de bevordering van het peterschap voor minderjarigen uit instellingen bij hun meerderjarigheid (B4- 0699/96),
- gezien verzoekschrift nr. 684/95 van mevrouw Jutta Birnbickel,
- gezien de VN-verklaring van 20 november 1959 over de rechten van het kind,
- gezien het VN-Verdrag van 1989 over de rechten van het kind,
- gelet op het Europees Verdrag over de uitoefening van de rechten van kinderen, Straatsburg, 25 januari 1996),
- gelet op het voorontwerp van een verdrag over de bescherming van kinderen, dat door de Bijzondere Commissie van de Overeenkomst van Den Haag op 22 september 1995 is aangenomen en dat bedoeld is ter herziening van het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van minderjarigen van 1961,
- gelet op het Verdrag van Den Haag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen,
- gelet op het Verdrag van Den Haag van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van ontvoering over de grens van kinderen,
- gelet op het Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, Straatsburg, 20 mei 1980,
- gelet op het Verdrag over de rechtspositie van buiten het huwelijk geboren kinderen, Straatsburg, 15 oktober 1975,
- gelet op het Verdrag van de Raad van Europa van 7 mei 1963 betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit en de twee aanvullende protocollen hierbij,
- gelet op Aanbeveling 1286 (1996) van de Raad van Europa over een Europese strategie voor kinderen,
- gezien het verslag-EKMAN van 6 november 1989 van de Commissie juridische zaken van de Raad van Europa over de rechten van het kind,
- gelet op Aanbeveling 1121 van 1 februari 1990 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa,
- gezien de conclusies van de slotconferentie van het jeugdbeleidsproject van de Raad van Europa te Leipzig (30 mei - 1 juni 1996),
- gezien het verslag van de met het onderzoek naar vraagstukken op het gebied van kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie belaste bijzonder rapporteur van de Commissie mensenrechten van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties van 17 januari 1996,
- gezien het verslag van de door de Raad van Europa en UNICEF georganiseerde Europese regionale raadpleging met het oog op het Wereldcongres over commerciële seksuele exploitatie van kinderen, Straatsburg, 25 en 26 april 1996,
- gezien de verklaring en het actieprogramma van het Wereldcongres over commerciële seksuele exploitatie van kinderen, Stockholm, 27-31 augustus 1996,
- gezien de door zijn Voorzitter, op 4 september 1996 ten overstaan van het Europees Parlement uitgesproken verklaring over de moord op kinderen (( Volledig verslag van de vergadering van die datum, punt 3.)),
- gezien de door de Commissie op 4 september 1996 ten overstaan van het Europees Parlement uitgesproken mondelinge verklaring over geweld tegen kinderen (( Volledig verslag van de vergadering van die datum, punt 11.)),
- gezien zijn debatten van 5 september 1996 (( Volledig verslag van de vergadering van die datum, punt 11.)) betreffende de bovengenoemde verklaringen van zijn Voorzitter, en de vice-voorzitter van de Commissie, en van 18 september 1996 (( Volledig verslag van de vergadering van die datum, punt 8.)) over kindermishandeling,
- gezien de resolutie van het Europees Parlement van 19 september 1996 over minderjarigen die het slachtoffer worden van geweld (( Deel II, punt 8 van de notulen van die datum.)),
- gezien de verklaring van de fungerend voorzitter van de Raad van 9 september 1996 over seksuele exploitatie van kinderen,
- gezien de op 26 september 1996 te Dublin in het kader van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en binnenlandse zaken tot stand gekomen "politieke overeenkomst" over drie voorstellen voor gemeenschappelijke maatregelen betreffende a) de uitbreiding van de bevoegdheden van de drugseenheid van Europol tot de bestrijding van de mensenhandel, b) de instelling van een meerjarenprogramma voor opleiding en uitwisseling van personeel dat belast is met de bestrijding van pedofilie en mensenhandel, en c) de instelling en bijwerking van een register over bevoegdheden en kennis op het gebied van de strijd tegen pedofilie, dat zich tot een "elitecentrum" zou kunnen ontwikkelen,
- gezien de op 27 september 1996 te Dublin in het kader van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en binnenlandse zaken tot stand gekomen "politieke overeenkomst" over het beginsel om de juridische samenwerking bij de strijd tegen pedofilie te verbeteren,
- gezien de conclusies van de Raad van ministers van Verkeer, Energie en Communicatie van 27 september 1996 over pedofilie en Internet,
- gezien de resolutie van de Raad van 20 juni 1995 over minimumgaranties voor asielprocedures, en met name de punten 26 en 27 van deze verklaring over niet-begeleide minderjarigen,
- gezien de werkzaamheden van de Raad met betrekking tot een ontwerp- verdrag over de gerechtelijke competentie en de tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken, en met name de punten die het voogdijschap over kinderen na een scheiding betreffen,
- overwegende het onderzoek naar de bescherming van minderjarigen in het kader van de nieuwe diensten van de informatiemaatschappij, waartoe door de Commissie een aanbesteding is gedaan (( PB C 276 van 21.10.1995, blz. 17.)),
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 1991 over de problemen van kinderen in de Europese Gemeenschap (( PB C 13 van 20.01.1992, blz. 534.)),
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 juli 1992 over een Europees Handvest van de rechten van het kind (( PB C 241 van 21.09.1992, blz. 67.)),
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 1993 over ontvoering van kinderen (( PB C 115 van 26.04.1993, blz. 33.)),
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 juli 1996 over ontvoering van kinderen in de lid-staten (( PB C 261 van 9.9.1996, blz. 157.)),
- onder verwijzing naar de paragrafen 93 t/m 101 van zijn resolutie van 17 september 1996 over de eerbiediging van de mensenrechten in de Europese Unie (( Deel II, punt 6 van de notulen van die datum.)),
- gezien de werkzaamheden van de High Commissioner for Refugees van de VN inzake een ontwerp getiteld "Notes on Policies and Procedures in dealing with Unaccompanied Children Seeking Asylum",
- gezien het UNHCR-handboek "Refugee Children / Guidelines on Protection en Care",
- gezien de door de Commissie juridische zaken en rechten van de burger op 1 en 2 oktober 1996 gehouden hoorzitting over "Bescherming van minderjarigen" en "Internationale adoptie van minderjarigen",
- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en de adviezen van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media en de Commissie rechten van de vrouw (A4-0393/96),
A. overwegende dat ook kinderen burgers van de Unie zijn en dat hun rechten en belangen op alle werkterreinen van de Unie dienen te worden beschermd en verdedigd,
B. overwegende dat hier, tenzij anders vermeld, met kinderen en minderjarigen bedoeld worden alle mensen onder de 18 jaar,
C. overwegende dat onder de bescherming van minderjarigen alle specifieke sociale activiteiten dienen te worden verstaan die gericht zijn op een normale ontwikkeling van jongeren en op de stimulering van hun vermogen om binnen het gezin en in de samenleving uit te groeien tot volwassenen die tegen het leven zijn opgewassen,
D. overwegende dat de kinderen van nu de maatschappij van de toekomst uitmaken,
E. overwegende dat vooral en steeds meer kinderen het slachtoffer zijn van sociaal-economische problemen,
F. gealarmeerd door het feit dat kinderen en hun gezinnen en met name eenoudergezinnen onder armoede gebukt gaan,
G. ongerust over in het bijzonder de toename van met het milieu verband houdende ziekten van kinderen en jongeren, zoals allergieën,
H. bezorgd over het feit dat de Europese Unie geen beleid voert dat de rechten van kinderen en aldus de verbetering van de levensomstandigheden van kinderen rechtstreeks op het oog heeft,
I. overwegende dat de bescherming van de mensenrechten van kinderen tegenover die van volwassenen moet worden uitgebreid en geconcretiseerd, om in de behoeften van kinderen te voorzien,
J. overwegende dat het Europese integratieproces ingrijpende veranderingen teweeg brengt voor alle burgers van de Unie, in het bijzonder kinderen,
K. overwegende dat budgettaire overwegingen dikwijls voorrang krijgen op het formuleren en uitvoeren van beleid dat de bescherming van kinderrechten tot doel heeft,
L. overwegende dat de problemen waarmee kinderen buiten de Europese Unie geconfronteerd worden, met name in de ontwikkelingslanden, over het algemeen schrijnender en moeilijker oplosbaar zijn,
M. overwegende dat de garanties van de immigratie- en asielprocedures in de lid-staten zodanig moeten zijn geregeld dat bijzondere bescherming wordt geboden aan minderjarigen die asiel en toevlucht zoeken,
N. overwegende dat het kind weliswaar rechten worden toegekend, maar dat uitoefening daarvan dikwijls stuit op de ontoereikendheid van nationale rechtsnormen en procesrechtelijke omstandigheden,
O. gezien de meer dan 40 uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over aan het kind toegekende rechten,
P. overwegende dat begrippen mondigheid en oordeelsvermogen, die veelvuldig voorkomen in nationale wetgeving aangaande de rechten van het kind, altijd in het belang van het kind moeten worden gebruikt,
Q. overwegende dat overheden in diverse internationale overeenkomsten opgeroepen worden preventieve maatregelen te treffen, hulp te bieden bij en controle uit te oefenen op professionele en niet-professionele relaties die kinderen betreffen,
R. overwegende dat het in verreweg de meeste gevallen in het belang van het kind zelf is om verzorgd te worden door degenen die de ouderlijke macht uitoefenen, omdat kinderen meer zorg nodig hebben dan zij op grond van welke rechten dan ook kunnen claimen,
S. overwegende dat de rechten en vrijheden van kinderen in de lid-staten van de Europese Unie op uiteenlopende wijze verankerd zijn,
T. overwegende dat kinderrechten, en niet alleen de meest elementaire, maar zeker ook het recht op toegang tot de media en het recht op kwaliteitsonderwijs, moeilijk af te dwingen zijn,
U. overwegende dat kinderen zowel door het eigen gebruik als door misbruik door derden van oude en nieuwe informatie- en communicatietechnologieën aan gevaren blootstaan,
V. overwegende dat in de samenleving niet voldoende wordt gediscussieerd over de vraagstukken rond seksualiteit en liefde, en dat kinderen van nu kennelijk eerder seksueel rijp zijn,
W. overwegende dat het individu een vrije en harmonieuze seksuele ontplooiing moet kunnen doormaken,
X. overwegende dat de minderjarige moet worden beschermd tegen uitzendingen en publikaties met pornografische of gewelddadige inhoud die zijn harmonieuze ontwikkeling kunnen storen en dat daarentegen ieder initiatief van seksuele voorlichting in verband met de waarden van de persoon moet worden bevorderd,
Y. overwegende dat gemiddeld één op drie kinderen buiten een echtelijke relatie om geboren wordt,
Z. overwegende dat een kind dat tijdelijk of permanent uit zijn gezinsomgeving wordt losgerukt, aanspraak heeft op speciale bescherming en bijstand van de staat die andere vormen van zorg voor dit kind moet waarborgen,
AA. overwegende dat de internationale gemeenschap vrijwel machteloos staat tegenover ontvoering van kinderen door één van de ouders en dat de gerechtelijke en politie-instanties beter moeten worden gecooerdineerd,
AB. overwegende dat niet alle lid-staten internationale rechtsinstrumenten in de strijd tegen de ontvoering van kinderen door één van de ouders, zoals het verdrag van de Raad van Europa inzake voogdij van 20 mei 1980 en het bovengenoemde verdrag inzake de ontvoering van kinderen, Den Haag, 25 oktober 1980, ondertekend hebben,
AC. overwegende dat de rechten van kinderen afkomstig uit derde landen meer veronachtzaamd worden dan die van hun EU-leeftijdgenoten en dat de mogelijkheden binnen Unie-verband om deze groep extra bescherming te bieden onvoldoende benut worden,
AD. overwegende dat kinderen zelf meer inspraak verlangen over het bepalen van hun heden en toekomst,
AE. overwegende dat in artikel 12, lid 1, van het VN-Verdrag is neergelegd dat de verdragsluitende staten het kind dat zich een eigen mening kan vormen het recht garanderen zijn mening vrij te uiten over alle kwesties die het kind betreffen en op adequate wijze rekening houden met de mening van het kind al naar gelang van zijn leeftijd en rijpheid,
1. verlangt dat de Commissie nota neemt van de alarmerende resultaten van het onderzoek betreffende de problemen waarmee kinderen in de Europese Unie geconfronteerd worden;
2. wenst dat de inspanningen en de verschillende ervaringen die in de lid-staten zijn opgedaan worden gecooerdineerd, om het verschijnsel van mislukken op school in te dammen;
3. acht het noodzakelijk dat de Raad onverwijld besluit tot gemeenschappelijk optreden overeenkomstig artikel K 3, lid 2, dub b), van het VEU, teneinde:
- ontvoering van kinderen en kinderhandel te voorkomen en te bestrijden;
- een programma op te stellen voor initiatieven op het stuk van opleiding en uitwisseling van degenen die zich bezig houden met de bestrijding van ontvoeringen en kinderhandel;
- het huidige mandaat van de Europol Drugseenheid (EDU) uit te breiden in de zin dat ook mensenhandel eronder wordt begrepen;
4. ondersteunt alle initiatieven ter verbetering van de gezondheidstoestand van kinderen door voorlichting van de ouders en het bevorderen van de gezondheidszorg op school;
5. roept de lid-staten op bij de wijziging van het Verdrag kinderen als afzonderlijke groep personen in het Verdrag op te nemen en appelleert aan de instellingen van de Europese Unie om in afwachting van een wijziging van het Verdrag de bescherming van de rechten van het kind tot één van de basisbeginselen van hun optreden te maken;
6. onderstreept dat in het belang van de minderjarigen met name hun rechten op leven, gezin, onderwijs en sociale bescherming dienen te worden verankerd;
7. roept de lid-staten op zich in te zetten voor de invoering van een aanvullend protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat beantwoordt aan de bijzondere behoeften van het kind;
8. benadrukt dat voor onderwijsinstellingen en media een essentiële taak is weggelegd om een evenwichtig beeld van de rol van mannen en vrouwen in de maatschappij te geven;
9. verzoekt de Raad en de Commissie zich met voorrang in te zetten voor de bestrijding van het zogenaamde kindersekstoerisme, kinderpornografie en het gebruik van netwerken voor pedofiele doeleinden;
10. dringt er bij de lid-staten op aan wetgeving in te voeren die hun de mogelijkheid biedt onderdanen die zich in het buitenland aan seksueel misbruik van kinderen schuldig maken, in eigen land gerechtelijk te vervolgen;
11. veroordeelt kinderpornografie, ongeacht het feit of deze door het opnemen van reële scènes of door technische montage tot stand is gekomen;
12. verzoekt de lid-staten in hun wetgeving bepalingen op te nemen om het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografie strafbaar te stellen;
13. verzoekt dat bij het afbeelden van minderjarigen in de reclame de rechten van kinderen worden geëerbiedigd;
14. wenst dat de Commissie ingeval van wetgevende initiatieven die het kind rechtstreeks of indirect betreffen, vooral rekening houdt met de belangen van het kind en de doeltreffendheid van de reeds bestaande juridische instrumenten waarborgt;
15. verlangt dat de Commissie de rechten van het kind op alle beleidsgebieden tot een principiële doelstelling maakt en daarom een unit opricht die zich bezighoudt met de rechten van het kind;
16. neemt zich voor een voor kinderrechten bevoegde "ombudsman" te benoemen die zich op alle beleidsgebieden moet bezighouden met de waarborging van de rechten van het kind en voor de vervulling van zijn taak over de nodige middelen kan beschikken;
17. roept de Raad op, de bovengenoemde op 26 september 1996 te Dublin in het kader van de informele bijeenkomst van de Raad tot stand gekomen, "politieke overeenkomst" met spoed om te zetten in gemeenschappelijk optreden in de zin van artikel K. 3, lid 2, sub b), en daarvoor de nodige financiële maatregelen te treffen in de zin van artikel K.8, lid 2, eerste streepje;
18. wenst dat op alle niveaus de nodige maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de nieuwe informatie- en communicatietechnieken voor ongeoorloofde doeleinden worden gebruikt, en daarbij met name kinderen te beschermen;
19. verzoekt de Raad voorstellen goed te keuren om de verspreiding van pedofiel materiaal via Internet te voorkomen en te bestrijden;
20. verlangt dat bijzondere waarde wordt gehecht aan het onderwijzen van kinderen in de omgang met de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën;
21. verzoekt de Commissie studies over de gevolgen van het Europese integratieproces voor kinderen te bevorderen, te financieren en te cooerdineren;
22. geeft blijk van zijn grote bezorgdheid over het toenemend aantal op straat levende en dakloze kinderen en verzoekt de lid-staten met klem doeltreffende actie te ondernemen;
23. verzoekt de lid-staten de politieke participatie van kinderen te bevorderen en met name mee te werken aan de instelling van representatieve jeugdparlementen op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau en de deelneming van kinderen aan democratisch geleide organisaties en verenigingen te bevorderen;
24. verzoekt de lid-staten de sociale participatie van kinderen te bevorderen en wel met name door de benoeming van een ombudsman voor kinderen naar Noors voorbeeld of naar andere beproefde voorbeelden, waarbij het van belang is dat er instellingen en organisaties zijn die onafhankelijk en onpartijdig effectief toezien op de naleving van de geldende wetgeving en de rechten van het kind;
25. doet een beroep op de instellingen van de EU om niet-gouvernementele organisaties en andere internationale organisaties die zich inzetten voor de rechten en rechtsbescherming van kinderen maximaal te steunen en hun rijkdom aan kennis van zaken te benutten;
26. verzoekt de lid-staten zich in te zetten voor een nauwere samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten, de politiediensten, de raden voor de kinderbescherming en de NGO's, mede door oprichting van gegevensbestanden over degenen die wegens pedofilie zijn veroordeeld, terwille van een daadwerkelijke bescherming van minderjarigen;
27. verzoekt de Commissie, de Raad en de lid-staten met klem zich in het kader van hun respectieve bevoegdheden onverwijld in te zetten voor en deel te nemen aan de oprichting van een Europees centrum voor vermiste kinderen, naar voorbeeld van het zeer doeltreffend werkende centrum in de Verenigde Staten, dat onder andere de activiteiten van de bestaande of in oprichting zijnde centra of organisaties in de lid-staten zou kunnen cooerdineren;
28. roept de lid-staten op de bestaande internationale rechtsinstrumenten te ondertekenen, te ratificeren en in nationaal recht om te zetten;
29. betreurt het dat het Verdrag over de uitoefening van de rechten van kinderen in verschillende opzichten een stap terug vormt ten opzichte van het VN-verdrag over de rechten van het kind;
30. verzoekt de lid-staten hun overheidsinstanties te instrueren de rechtsbescherming van het kind voorop te stellen bij alle beslissingen die het kind zelf betreffen en bestaande wettelijke bepalingen inzake bescherming van het kind ook werkelijk consequent toe te passen;
31. dringt erop aan dat de lid-staten de mogelijkheden verbeteren om ook zonder formele aangifte bij instellingen voor de kinderbescherming op schendingen van de rechten van het kind te wijzen;
32. dringt erop aan dat de lid-staten de mogelijkheden in hun strafprocesrecht verbeteren, zodat kinderen als slachtoffer of getuige van geweld deze gebeurtenissen niet op traumatische wijze moeten herbeleven, maar met adequate psychologische begeleiding worden ondervraagd bij voorbeeld met behulp van video of andere nieuwe technologieën;
33. roept de lid-staten op aan de rehabilitatie en de opvoeding van minderjarige delinquenten voorrang te verlenen boven voltrekking van de straf, deze aan te passen aan de behoeften van de minderjarigen en in principe voor kinderen onder de 16 jaar de straf niet op de gebruikelijke wijze ten uitvoer te leggen;
34. verzoekt de Raad aan de weigering van derde landen om mee te werken aan het herstel van het voogdijschap in het geval van de ontvoering van een kind, politieke en economische consequenties, die zoveel mogelijk in het belang van het kind zijn, te verbinden;
35. is van oordeel dat het cultureel pluralisme in onze democratische samenlevingen onder meer kan worden beschermd door bevordering van een schoolstelsel dat de Europese culturele rijkdom in stand houdt, en dat tegelijkertijd door uitwisseling van scholieren de kennis omtrent de verschillende Europese culturen vergroot en aldus de opbouw van het Europese Huis consolideert;
36. verzoekt de lid-staten rekening te houden met de aanbevelingen van de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen over niet begeleide kinderen die asiel vragen;
37. eist dat de lid-staten minderjarige vluchtelingen zonder begeleiding toelaten op hun grondgebied met het oog op gezinshereniging en hun begeleiding bieden die gelijkwaardig is met die voor kinderen uit het eigen land;
38. verlangt dat de lid-staten erop toezien dat de zorg voor kinderen wordt overgelaten aan speciaal hiertoe opgeleide personen;
39. verzoekt de lid-staten voorschriften goed te keuren om te verbieden dat degenen die wegens pedofilie zijn veroordeeld, werkzaam zijn in contact met minderjarigen;
40. verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om de opleiding en nascholing van ouders en onderwijspersoneel in de rechten van het kind en de eigen rol optimaal te steunen en een voorlichtingsbeleid te ontwikkelen dat erop is gericht het kinderen mogelijk te maken hun rechten te doen gelden;
41. verzoekt alle lid-staten derhalve - als dit nog niet gebeurd is - de invoering van de gratis kindertelefoon (naar het voorbeeld van de "telefono azzurro" in Italië) te bevorderen en financieel te steunen, zodat kinderen in de gehele EU rechtstreekse toegang tot bijstand en informatie hebben;
42. verzoekt de lid-staten om versterkt samen te werken op het stuk van wetgeving en overheidsmaatregelen inzake misdrijven tegen minderjarigen;
43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lid-staten, UNICEF en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.