Home

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, van de artikelen 2, 6, 7 en 8 de bijlagen II en III van Richtlijn 89/647/EEG betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en van artikel 2 en bijlage II van Richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoreikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, van de artikelen 2, 6, 7 en 8 de bijlagen II en III van Richtlijn 89/647/EEG betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en van artikel 2 en bijlage II van Richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoreikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, van de artikelen 2, 6, 7 en 8 de bijlagen II en III van Richtlijn 89/647/EEG betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en van artikel 2 en bijlage II van Richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoreikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen /* COM/96/0183 DEF - COD 96/0121 */

Publicatieblad Nr. C 208 van 19/07/1996 blz. 0008


Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, van de artikelen 2, 6, 7 en 8 en de bijlagen II en III van Richtlijn 89/647/EEG betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en van artikel 2 en bijlage II van Richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

(96/C 208/06)

(Voor de EER relevante tekst)

COM(96) 183 def. - 96/0121(COD)

(Door de Commissie ingediend op 30 april 1996)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, eerste en derde zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Besluitend overeenkomstig de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

Overwegende dat in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 77/780/EEG van de Raad (1) wordt bepaald dat de bevoegde autoriteiten aan het beroepsgeheim gebonden zijn; dat volgens artikel 12, lid 2, van genoemde richtlijn de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten gegevens mogen uitwisselen zoals bedoeld in de richtlijnen van toepassing op kredietinstellingen, waarbij het beroepsgeheim op deze gegevens van toepassing is; dat artikel 12, lid 5, voorziet in de uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten in een zelfde Lid-Staat en, tussen Lid-Staten, tussen de bevoegde autoriteiten en andere soorten autoriteiten of instanties die in dit lid worden omschreven, waarbij deze gegevens onder het beroepsgeheim vallen;

Overwegende dat artikel 12, lid 3, de mogelijkheid verleent met de bevoegde autoriteiten van derde landen samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens te sluiten, als met betrekking tot deze gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 12 bedoelde;

Overwegende dat artikel 12 niet voorziet in de mogelijkheid met de niet-bancaire controleautoriteiten van derde landen samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens te sluiten; dat omwille van de samenhang dient te worden voorzien in deze mogelijkheid samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met de niet-bancaire controleautoriteiten van derde landen zoals omschreven achter artikel 12, lid 5, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG, als met betrekking tot de medegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dat artikel bedoelde;

Overwegende dat Richtlijn 89/647/EEG van de Raad (2) betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen voorziet in een weging van activa en posten buiten de balanstelling naar gelang van het eraan verbonden kredietrisico;

Overwegende dat kerken en godsdienstige gemeenschappen die publiekrechtelijke rechtspersonen zijn en belastingen heffen overeenkomstig de wetgeving die hen het recht daartoe verleent, een soortgelijk kredietrisico vertegenwoordigen als regionale en lokale overheden; dat het derhalve logisch is de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te geven vorderingen op kerken en godsdienstige gemeenschappen, met inbegrip van door hen beheerde instellingen en ondernemingen zonder winstoogmerk, dezelfde behandeling te geven als vorderingen op regionale en lokale overheden, als deze kerken en godsdienstige gemeenschappen belastingen heffen;

Overwegende dat in artikel 6, lid 1, onder c), punt 2, van Richtlijn 89/647/EEG het volgende wordt bepaald ten aanzien van overlopende posten: "op deze activa wordt de voor de tegenpartij geldende wegingsfactor toegepast wanneer de kredietinstelling deze overeenkomstig Richtlijn 86/635/EEG kan bepalen; wanneer de kredietinstelling niet in staat is om de tegenpartij te bepalen, past zij een forfaitaire wegingsfactor van 50 % toe";

Overwegende dat deze behandeling ongeschikt blijkt ingeval de in de overlopende posten opgenomen activa van zuiver boekhoudkundige aard, zonder risico en zonder tegenpartij zijn en derhalve niet meer dan de boekhoudkundige weerspiegeling van een passiefpost vormen; dat, gezien de afwezigheid van risico, op deze activa een wegingsfactor van 0 % van toepassing zou moeten zijn in de overlopende posten;

Overwegende dat bij Richtlijn 94/7/EG van de Commissie (1) houdende technische aanpassing van Richtlijn 89/647/EEG het Europees Investeringsfonds in de definitie van "multilaterale ontwikkelingsbanken" is opgenomen; dat dit Fonds een nieuwe en unieke samenwerkingsstructuur in Europa vormt, die moet bijdragen tot de consolidatie van de interne markt, de ondersteuning van het economisch herstel in Europa en de versterking van de economische en sociale samenhang;

Overwegende dat volgens artikel 6, lid 1, onder d), punt 7, van Richtlijn 89/647/EEG een wegingsfactor 100 % zou moeten worden toegepast op het niet-gestorte gedeelte van inschrijvingen van kredietinstellingen op het kapitaal van het Europees Investeringsfonds;

Overwegende dat het kapitaal van het Europees Investeringsfonds waarop door financiële instellingen kan worden ingeschreven, beperkt is tot 30 %, waarvan 20 % in het begin zou worden gestort in vier jaarlijkse stortingen van elk 5 %, en dat derhalve 80 % niet zou worden gestort en een latente verplichting van de leden van het Fonds zou blijven; dat het, gezien de doelstellingen die de Europese Raad bij de oprichting van het Fonds heeft gewild en die erin bestaan de deelneming van handelsbanken aan te moedigen, niet wenselijk is deze deelneming af te straffen en dat derhalve een wegingsfactor van 20 % voor het niet-gestorte gedeelte van de inschrijvingen op het kapitaal geschikter zou zijn;

Overwegende dat in bijlage I bij Richtlijn 89/647/EEG betreffende de indeling van posten buiten de balanstelling aan sommige van deze posten een volledig risico en derhalve een wegingsfactor van 100 % wordt toegekend; dat in artikel 6, lid 4, van genoemde richtlijn het volgende wordt bepaald: "Indien voor posten buiten de balanstelling uitdrukkelijke garanties zijn verstrekt, worden zij gewogen als waren zij aangegaan voor de garant in plaats van de tegenpartij. Indien het risico dat voortvloeit uit transacties buiten de balanstelling, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, geheel en volledig is gegarandeerd door activa die in lid 1, onder a), punt 7, en in lid 1, onder b), punt 11, als passend onderpand worden aangemerkt, gelden wegingsfactoren van 0 of 20 % naar gelang van het desbetreffende onderpand";

Overwegende dat het wenselijk is ook het geval in aanmerking te nemen waarin de garantie een zakelijke zekerheid is in de zin van artikel 6, lid 1, onder c), punt 1, wanneer het gaat om posten buiten de balanstelling die borgstellingen of kredietgaranties met het karakter van kredietvervangingen zijn;

Overwegende dat op grond van artikel 6, lid 1, onder a), punten 2, 4 en 7, van Richtlijn 89/647/EEG een wegingsfactor 0 % van toepassing is op activa die vorderingen op centrale overheden en centrale banken van zone A of door hen uitdrukkelijk gegarandeerde vorderingen vertegenwoordigen, en activa die zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door centrale overheden of centrale banken van zone A; dat de Lid-Staten op grond van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 89/647/EEG onder bepaalde voorwaarden een wegingsfactor van 0 % kunnen toepassen op activa die vorderingen vertegenwoordigen op hun eigen regionale en lokale overheden, alsmede op vorderingen op derden en posten buiten de balanstelling voor rekening van derden, welke gegarandeerd zijn door die regionale en lokale overheden;

Overwegende dat in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 89/647/EEG wordt bepaald dat de Lid-Staten een wegingsfactor 20 % kunnen toepassen op activa die ten genoegen van de betrokken bevoegde autoriteiten zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door regionale of lokale overheden van zone A; dat onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door regionale of lokale overheden van de Lid-Staten, dient te worden beschouwd als een garantie van deze overheden in de zin van artikel 7, lid 1, teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen een wegingsfactor van 0 % toe te passen op de door dit onderpand gegarandeerde activa en posten buiten de balanstelling, altijd onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden;

Overwegende dat in bijlage II bij Richtlijn 89/647/EEG bepaald is op welke wijze posten buiten de balanstelling, gewoonlijk afgeleide over-the-counter-instrumenten genoemd, betrekking hebbend op rente en wisselkoersen behandeld moeten worden in het kader van de berekening van de vermogensvereisten voor kredietinstellingen;

Overwegende dat de artikelen 5, 8, 9, 10 en 11, alsmede de bijlagen I en II bij deze richtlijn in overeenstemming zijn met de werkzaamheden van een ander internationaal gremium van banktoezichthouders op het gebied van een verder uitgewerkte en in sommige opzichten strengere prudentiële behandeling van het kredietrisico van afgeleide over-the-counter-instrumenten, met name de uitbreiding van de verplichte vermogensdekking tot afgeleide over-the-counter-instrumenten die betrekking hebben op onderliggende waarden anders dan rente of wisselkoersen, en de mogelijkheid om bij de berekening van de vermogensvereisten voor het potentiële toekomstige risico van afgeleide over-the-counter-instrumenten rekening te houden met het risicoverlagende effect van door de bevoegde autoriteiten aanvaarde vereveningsovereenkomsten;

Overwegende dat de regels die in breder internationaal verband zijn vastgesteld voor internationaal werkzame kredietinstellingen en groepen kredietinstellingen in vele landen, die met communautaire kredietinstellingen concurreren, zullen leiden tot een verder uitgewerkte prudentiële behandeling van afgeleide over-the-counter-instrumenten; dat deze verdere uitwerking resulteert in een meer adequate verplichte vermogensdekking waarbij het risicoverlagende effect van door de toezichthoudende autoriteiten aanvaarde vereveningsovereenkomsten voor het potentiële toekomstige kredietrisico in aanmerking wordt genomen;

Overwegende dat voor communautaire kredietinstellingen een dergelijke verdere uitwerking van de prudentiële behandeling van afgeleide over-the-counter-instrumenten, inclusief de mogelijkheid rekening te houden met het risicoverlagende effect van door de toezichthoudende autoriteiten aanvaarde vereveningsovereenkomsten voor het potentiële toekomstige kredietrisico, slechts kan worden bereikt door een wijziging van Richtlijn 89/647/EEG;

Overwegende dat, om te zorgen voor gelijke kansen voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die in de Gemeenschap met elkaar concurreren, de prudentiële behandeling van hun respectieve werkzaamheden op het gebied van afgeleide over-the-counter-instrumenten consistent moet zijn, en dat dit slechts kan worden bereikt door aanpassingen van Richtlijn 93/6/EEG van de Raad (1);

Overwegende dat de goedkeuring van deze richtlijn het geschiktste middel vormt om de nagestreefde doelstellingen te bereiken; dat deze richtlijn beperkt blijft tot wat minimaal vereist is om deze doelstellingen te bereiken en niet verder gaat dan wat hiertoe nodig is;

Overwegende dat deze richtlijn betrekking heeft op de Europese Economische Ruimte (EER) en dat de procedure van artikel 99 van het Verdrag betreffende de Europese Economische Ruimte is gevolgd;

Overwegende dat over de goedkeuring van deze richtlijn overleg is gepleegd met het bij Richtlijn 77/780/EEG van de Raad ingestelde Raadgevend Comité voor het Bankwezen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I Wijzigingen van Richtlijn 77/780/EEG

Artikel 1

Wijziging van artikel 12

Artikel 12, lid 3, van Richtlijn 77/780/EEG wordt vervangen door:

"3. De Lid-Staten kunnen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met de niet-bancaire controleautoriteiten van die landen, zoals gedefinieerd achter lid 5, eerste streepje, alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de medegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde.".

TITEL II Wijzigingen van Richtlijn 89/647/EEG

Artikel 2

Wijziging van artikel 2

Aan artikel 2, lid 2, wordt een tweede alinea toegevoegd, die als volgt luidt:

"De bevoegde autoriteiten kunnen bovendien kerken en godsdienstige gemeenschappen, die publiekrechtelijke rechtspersonen zijn, met inbegrip van door hen beheerde instellingen en ondernemingen zonder winstoogmerk, gelijkstellen met 'regionale en lokale overheden`, voor zover zij belastingen heffen op grond van een hen daartoe verleend recht.".

Artikel 3

Nieuw artikel 6, lid 1, onder a), punt 8, lid 1, en wijziging van artikel 6, lid 1, onder c), punt 2

1. Aan artikel 6, lid 1, wordt onder a) een punt 8 toegevoegd:

"8. activa in de overlopende posten die van zuiver boekhoudkundige aard zijn, geen risico vertegenwoordigen en geen tegenpartij hebben.".

2. Aan artikel 6, lid 1, onder c), punt 2, wordt na de woorden "past zij een forfaitaire wegingsfactor van 50 % toe" het volgende toegevoegd:

". . ., behoudens het bepaalde onder a), punt 8, van dit lid.".

Artikel 4

Wijziging van artikel 6, lid 2

Aan het slot van artikel 6, lid 2, wordt toegevoegd:

"Op het niet-gestorte gedeelte van de inschrijvingen op het kapitaal van het Europees Investeringsfonds kan een wegingsfactor 20 % worden toegepast.".

Artikel 5

Wijziging van artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 3, van Richtlijn 89/647/EEG wordt vervangen door:

"3. De methoden van bijlage II worden toegepast op de in bijlage III vermelde posten buiten de balanstelling. Deze methoden zijn niet van toepassing op contracten die verhandeld worden op erkende beurzen waar voor zulke contracten dagelijkse margeverplichtingen gelden, noch op valutacontracten (behalve contracten die op goud betrekking hebben) met een oorspronkelijke looptijd van 14 kalenderdagen of minder.".

Artikel 6

Wijziging van artikel 6, lid 4

Aan artikel 6, lid 4, wordt een tweede alinea toegevoegd:

"De Lid-Staten kunnen een wegingsfactor 50 % toepassen op posten buiten de balanstelling die borgstellingen of kredietgaranties met het karakter van kredietvervangingen zijn en die, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, geheel en volledig zijn gegarandeerd door hypotheken welke voldoen aan de voorwaarden van lid 1, onder c), punt 1, mits de borg een direct recht op deze zekerheid heeft.".

Artikel 7

Wijzigingen van artikel 7, leden 1 en 2, en artikel 8, lid 1

1. Aan het slot van artikel 7, lid 1, wordt toegevoegd:

". . . of welke, ten genoegen van de betrokken bevoegde autoriteiten, gegarandeerd zijn door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door die regionale en lokale overheden.".

2. Aan het slot van artikel 7, lid 1, wordt toegevoegd:

". . ., met inbegrip van garanties door onderpand in de vorm van effecten.".

3. Artikel 8, lid 1, van Richtlijn 89/647/EEG wordt vervangen door:

"1. De Lid-Staten kunnen een wegingsfactor 20 % toepassen op activa die ten genoegen van de betrokken bevoegde autoriteiten zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door andere regionale en lokale overheden van Zone A dan die van de Lid-Staten, door deposito's bij andere kredietinstellingen van Zone A dan de leningverstrekkende instelling, of door certificaten van deposito of soortgelijk papier, uitgegeven door deze kredietinstellingen.".

Artikel 8

Wijziging van bijlage II

Bijlage II bij Richtlijn 89/647/EEG wordt gewijzigd zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 9

Wijziging van bijlage III

Bijlage III bij Richtlijn 89/647/EEG wordt vervangen door bijlage II bij deze richtlijn.

TITEL III Wijzigingen van Richtlijn 93/6/EEG

Artikel 10

Wijziging van artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 10, van Richtlijn 93/6/EEG wordt vervangen door:

"10. afgeleide over-the-counter-instrumenten (OTC-instrumenten): posten buiten de balanstelling waarop ingevolge artikel 6, lid 3, van Richtlijn 89/647/EEG de in bijlage II bij genoemde richtlijn bepaalde methoden moeten worden toegepast;".

Artikel 11

Wijziging van bijlage II

Bijlage II, punt 5, bij Richtlijn 93/6/EEG wordt vervangen door:

"5. Om het kapitaalvereiste voor hun afgeleide OTC-instrumenten te berekenen passen de instellingen bijlage II bij Richtlijn 89/647/EEG toe.

De op de desbetreffende tegenpartijen toe te passen risicowegingsfactoren worden bepaald overeenkomstig artikel 2, punt 9, van deze richtlijn.".

Artikel 12

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

(1) PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/13/EG (PB nr. L 66 van 16. 3. 1996, blz. 15).

(2) PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 14, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/10/EG (PB nr. L 85 van 3. 4. 1996, blz. 17).

(1) PB nr. L 89 van 6. 4. 1994, blz. 17.

(1) PB nr. L 141 van 11. 6. 1993, blz. 1-26.

BIJLAGE I

1. De titel van bijlage II bij Richtlijn 89/647/EEG wordt als volgt gelezen:

"BIJLAGE II"

2. In bijlage II bij Richtlijn 89/647/EEG wordt punt 1 als volgt gelezen:

"1. Keuze van de methode

Onder voorbehoud van toestemming van hun toezichthoudende autoriteiten mogen de kredietinstellingen een van de onderstaande methoden kiezen ter bepaling van de kredietrisico's die aan de in bijlage III, punten 1 en 2, vermelde contracten verbonden zijn. Kredietinstellingen die moeten voldoen aan artikel 6, lid 1, van Richtlijn 93/6/EEG moeten de in het navolgende uiteengezette methode 1 gebruiken. Ter bepaling van de kredietrisico's die aan de in bijlage III, punt 3, vermelde contracten verbonden zijn, moeten alle kredietinstellingen de in het navolgende uiteengezette methode 1 gebruiken.".

3. Tabel 1 wordt vervangen door de volgende tabel:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>

".

4. In tabel 2 wordt het opschrift boven de derde kolom vervangen door:

"Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud".

5. Aan het einde van punt 2 wordt de volgende alinea ingevoegd:

"Voor beide methoden geldt dat de toezichthoudende autoriteiten ervoor moeten zorgen dat het in aanmerking te nemen theoretische bedrag een geschikte maatstaf is voor het risico dat aan het contract verbonden is. Indien bij voorbeeld in het contract een vermenigvuldiging van de kasstromen bepaald is, moet het theoretische bedrag worden aangepast om rekening te houden met de gevolgen van deze vermenigvuldiging voor de risicostructuur van het betrokken contract.".

6. Aan het eind van punt 3, onder b), wordt de volgende alinea ingevoegd:

"De bevoegde autoriteiten mogen vereveningsovereenkomsten betreffende wisselkoerscontracten met een oorspronkelijke looptijd van 14 kalenderdagen of minder, schriftelijke opties of soortgelijke posten buiten de balanstelling waarop deze bijlage niet van toepassing is omdat er slechts een te verwaarlozen of geen kredietrisico aan verbonden is, als risicoverminderend aanvaarden. Indien de opneming van deze contracten in een andere vereveningsovereenkomst, afhankelijk van de positieve of negatieve marktwaarde ervan, kan leiden tot een verhoging of verlaging van de vermogensvereisten, moeten de bevoegde autoriteiten hun kredietinstellingen verplichten een consistente behandeling toe te passen.".

7. Punt 3, onder c), ii), eerste alinea en tweede alinea, eerste streepje, worden vervangen door:

"ii) Overige vereveningsovereenkomsten

Bij de toepassing van methode 1 mogen voor stap a) in het geval van contracten die onder een vereveningsovereenkomst vallen, de vervangingskosten worden berekend met inaanmerkingneming van de actuele hypothetische netto-vervangingskosten die voortvloeien uit de overeenkomst; indien de verevening ertoe leidt dat de kredietinstelling die de netto-vervangingskosten berekent, per saldo een betalingsverplichting heeft, worden de netto-vervangingskosten op '0` gesteld.

Voor stap b) mogen in het geval van alle contracten die onder een vereveningsovereenkomst vallen, de bedragen van het potentiële toekomstige risico worden verlaagd volgens de onderstaande vergelijking:

PKRverlaagd = 0,4 * PKRbruto + 0,6 * NBR * PKRbruto

waarin:

- PKRverlaagd = het verlaagde bedrag van het potentiële toekomstige kredietrisico van alle contracten met een zelfde tegenpartij die onder een rechtsgeldige bilaterale vereveningsovereenkomst vallen

- PKRbruto = de som van de bedragen van de potentiële toekomstige kredietrisico's van alle contracten met een zelfde tegenpartij die onder een rechtsgeldige bilaterale vereveningsovereenkomst vallen en worden berekend door de theoretische hoofdsommen ervan te vermenigvuldigen met de in tabel 1 vermelde percentages

- NBR = 'netto/bruto-ratio` - naar het oordeel van de toezichthoudende autoriteiten:

i) afzonderlijke berekening: het quotiënt van de netto-vervangingskosten van alle contracten die onder een rechtsgeldige bilaterale vereveningsovereenkomst met een bepaalde tegenpartij vallen (teller), en de bruto-vervangingskosten van alle contracten die onder een rechtsgeldige bilaterale vereveningsovereenkomst met dezelfde tegenpartij vallen (noemer);

ofwel

ii) geaggregeerde berekening: het quotiënt van de som van de op bilaterale basis berekende netto-vervangingskosten met betrekking tot alle tegenpartijen, rekening houdend met de contracten die onder rechtsgeldige vereveningsovereenkomsten vallen (teller), en de bruto-vervangingskosten van alle contracten die onder rechtsgeldige vereveningsovereenkomsten vallen (noemer).".

Indien de Lid-Staten kredietinstellingen toestaan tussen de methoden te kiezen, moet de gekozen methode consistent gebruikt worden.

Voor de berekening van het potentiële toekomstige kredietrisico volgens bovenstaande formule mogen in de vereveningsovereenkomst opgenomen perfect matchende contracten worden beschouwd als één enkel contract waarvan de theoretische hoofdsom gelijk is aan de netto-opbrengsten. Perfect matchende contracten zijn valutatermijncontracten of soortgelijke contracten waarvan de theoretische hoofdsom gelijk is aan de kasstromen, indien de kasstromen op dezelfde datum vervallen en geheel of gedeeltelijk in dezelfde valuta luiden.

Bij toepassing van methode 2 mogen voor stap a) in de vereveningsovereenkomst opgenomen perfect matchende contracten worden beschouwd als één enkel contract waarvan de theoretische hoofdsom gelijk is aan de netto-opbrengsten; de theoretische hoofdsommen worden vermenigvuldigd met de in tabel 2 vermelde percentages.

BIJLAGE II

"BIJLAGE III

CATEGORIEËN POSTEN BUITEN DE BALANSTELLING

1. Rentecontracten

a) Renteswaps die op één valuta betrekking hebben

b) Basisswaps

c) Rentetermijncontracten

d) Rentefutures

e) Gekochte rente-opties

f) Andere contracten van gelijke aard

2. Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud

a) Cross-currency renteswaps

b) Valutatermijncontracten

c) Valutafutures

d) Gekochte valuta-opties

e) Andere contracten van gelijke aard

f) Contracten die betrekking hebben op goud en van gelijke aard zijn als de contracten in a) tot en met e)

3. Contracten die van gelijke aard zijn als die in punt 1, onder a) tot en met e), en punt 2, onder a) tot en met d), die betrekking hebben op andere onderliggende waarden of indices die betrekking hebben op

a) Aandelen

b) Edele metalen met uitzondering van goud

c) Goederen anders dan edele metalen

d) Andere contracten van gelijke aard"