Home

Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen

Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen

Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen /* COM/96/0460 DEF - CNS 96/0228 */

Publicatieblad Nr. C 349 van 20/11/1996 blz. 0010


Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen (96/C 349/09) COM(96) 460 def. - 96/0228(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 2 oktober 1996)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zooetechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1) is bepaald dat voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren overeenkomstig de vereisten van de communautaire voorschriften moeten zijn geïdentificeerd en moeten zijn geregistreerd zodat het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden, en dat deze identificatie- en registratiesystemen vóór 1 januari 1993 van toepassing moeten worden verklaard op het verkeer van dieren binnen het grondgebied van elke Lid-Staat;

Overwegende dat in artikel 14 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (2) is bepaald dat voor die dieren, met uitzondering van slachtdieren en geregistreerde paardachtigen, de in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde identificatie en registratie moeten worden uitgevoerd nadat de controles zijn verricht;

Overwegende dat voor het beheer van bepaalde communautaire steunregelingen in de landbouwsector in bepaalde gevallen de dieren individueel moeten worden geïdentificeerd; dat de identificatie- en registratieregeling derhalve afgestemd moet zijn op de toepassing van die steunregelingen en de controle daarop;

Overwegende dat met het oog op de correcte toepassing van deze verordening moet worden voorzien in een snelle en efficiënte uitwisseling van informatie tussen de Lid-Staten; dat de communautaire voorschriften ter zake zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (1) en bij Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zooetechnische wetgeving (2);

Overwegende dat de momenteel geldende voorschriften betreffende de identificatie en de registratie van runderen zijn vastgesteld bij Richtlijn 91/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (3); dat is gebleken dat de toepassing van de richtlijn voor runderen geen voldoening geeft en moet worden verbeterd; dat bijgevolg voor runderen een verordening moet worden vastgesteld die de voorschriften van de huidige richtlijn stringenter maakt;

Overwegende dat, met het oog op de snelle en doeltreffende terugtracering van dieren om gezondheidsredenen en op de controle van de communautaire steunregelingen, elke Lid-Staat een databank dient op te zetten waarin de gegevens worden opgeslagen betreffende de identiteit van de dieren, alle bedrijven op het grondgebied van de Lid-Staat en alle verplaatsingen van de dieren;

Overwegende dat, teneinde verplaatsingen van runderen te kunnen natrekken, de dieren moeten worden geïdentificeerd met een oormerk in elk oor en bij elke verplaatsing vergezeld moeten gaan van een paspoort; dat de vorm en de inhoud van het merkteken en de eisen waaraan het paspoort moet voldoen, moeten worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap; dat een paspoort moet worden afgegeven voor elk dier waaraan een oormerk is toegekend;

Overwegende dat, wanneer het oormerk onleesbaar is geworden of is verloren, bij het betrokken dier een nieuw merk moeten worden aangebracht; dat het vervangingsoormerk voorzien moet zijn van dezelfde code als het oorspronkelijke merk;

Overwegende dat de Commissie, op basis van door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek verricht onderzoek, nagaat of voor de identificatie van dieren gebruik kan worden gemaakt van elektronische hulpmiddelen;

Overwegende dat de houders van dieren voor de dieren op hun bedrijf een register moeten bijhouden, dat de eisen waaraan dat register moet voldoen, moeten worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap; dat de personen die betrokken zijn bij de handel in dieren, een register moeten bijhouden van hun transacties; dat de bevoegde autoriteit deze gegevens moet kunnen inzien wanneer zij daarom verzoekt;

Overwegende dat deze verordening niets afdoet aan de specifieke eisen die zijn vervat in Beschikking 89/153/EEG van de Commissie van 13 februari 1989 inzake het verband tussen monsters voor onderzoek op residuen en de betrokken dieren en bedrijven van oorsprong (4) of aan de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 91/496/EEG;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (5) moet worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Elke Lid-Staat stelt, overeenkomstig deze verordening, een identificatie- en registratieregeling vast voor runderen (hierna "dieren" genoemd) als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (6).

2. Deze verordening geldt onverminderd de communautaire voorschriften betreffende de uitroeiing of de bestrijding van dierziekten en onverminderd Richtlijn 91/496/EEG en Verordening (EEG) nr. 3508/92. De bepalingen van Richtlijn 92/102/EEG die specifiek betrekking hebben op runderen, zijn evenwel niet langer van toepassing.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bedrijf: een op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen inrichting, constructie of plaats waar dieren, waarop deze verordening betrekking heeft, worden gehouden, opgefokt of verzorgd;

- houder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, permanent of tijdelijk, verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt;

- bevoegde autoriteit: de autoriteit in een Lid-Staat die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de veterinaire controles, voor de tenuitvoerlegging van deze verordening of voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 3508/92.

Artikel 3

De in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen toegepaste systemen omvatten de volgende elementen:

a) oormerken om de dieren individueel te identificeren;

b) databanken;

c) dierpaspoorten;

d) individuele registers op elk bedrijf.

De Commissie en de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat hebben toegang tot alle informatie waarop deze verordening betrekking heeft. Zij treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat alle betrokken partijen, met name de door de Lid-Staat erkende belanghebbende consumentenverenigingen, de vereiste toegang hebben tot deze gegevens en dat de vertrouwelijkheid wordt gegarandeerd.

Artikel 4

1. Alle dieren op een bedrijf worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd oormerk in elk oor. De beide oormerken zijn voorzien van dezelfde unieke identificatiecode. De eerste twee posities worden gebruikt voor de identificatie, aan de hand van de bij Beschikking 93/317/EEG vastgestelde tweelettercode, van de Lid-Staat waarin het bedrijf gelegen is waar het dier voor het eerst wordt geïdentificeerd, en worden gevolgd door een cijfercode van ten hoogste twaalf tekens, aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het dier is geboren.

2. Het oormerk wordt aangebracht binnen 14 dagen na de geboorte van het dier en in elk geval vóórdat het dier het bedrijf waarop het is geboren, verlaat.

Dieren mogen slechts van een bedrijf worden afgevoerd indien zij overeenkomstig dit artikel zijn geïdentificeerd.

3. Een uit een derde land ingevoerd dier dat de bij Beschikking 91/496/EEG vastgestelde controles heeft ondergaan en dat op het grondgebied van de Gemeenschap blijft, wordt door middel van een oormerk dat aan de in dit artikel vastgestelde eisen voldoet, op het bedrijf van bestemming geïdentificeerd binnen 14 dagen nadat bovenbedoelde controles zijn verricht en in elk geval vóórdat het dier het bedrijf weer verlaat. Het dier dient evenwel niet te worden geïdentificeerd indien het bedrijf van bestemming een slachthuis is in de Lid-Staat waar de betrokken controles zijn verricht en indien het dier binnen 14 dagen na de controles wordt geslacht.

De oorspronkelijke identificatie door het derde land wordt geregistreerd in de in artikel 5 bedoelde databank, samen met de door de Lid-Staat van bestemming toegekende identificatiecode.

4. Dieren uit een andere Lid-Staat behouden hun oorspronkelijke oormerk.

5. Oormerken mogen niet worden verwijderd of vervangen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit. Wanneer een oormerk onleesbaar is geworden of is verloren, wordt overeenkomstig dit artikel een vervangingsoormerk aangebracht met dezelfde code.

6. De oormerken worden aan het bedrijf toegekend, verdeeld en bij de dieren aangebracht op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wijze.

7. Oormerken die niet aan het bepaalde in dit artikel voldoen, worden uiterlijk op 31 december 1997 vervangen.

8. Uiterlijk op 31 december 2000 neemt de Raad, op basis van een rapport en eventuele voorstellen van de Commissie, een besluit over de mogelijkheid om, met inachtneming van de vooruitgang ter zake, in het kader van de identificatieregeling gebruik te maken van elektronische hulpmiddelen.

Artikel 5

De bevoegde autoriteit zet een databank op, waarin ten minste de volgende gegevens worden opgeslagen:

1. Per dier:

- de identificatiecode;

- de geboortedatum;

- het geslacht;

- he ras;

- de identificatiecode van het moederdier;

- het identificatienummer van het bedrijf van geboorte;

- de identificatienummers van alle bedrijven waar het dier heeft verbleven;

- de data waarop verplaatsingen hebben plaatsgevonden;

- de datum waarop het dier is gestorven of geslacht.

2. Per bedrijf:

- het identificatienummer bestaande uit een code van ten hoogste twaalf tekens;

- de naam en het adres van de houder.

3. De databank is zo opgezet dat op elk moment de volgende gegevens beschikbaar zijn:

- een lijst van alle dieren die op een bepaald ogenblik op een bedrijf aanwezig zijn;

- een lijst van alle verplaatsingen van elk dier, te beginnen met de afvoer uit het bedrijf van geboorte.

De gegevens worden in de databank bewaard gedurende drie jaar na de dood van het betrokken dier.

De databanken worden uiterlijk op 31 december 1997 volledig operationeel en bevatten vanaf dan alle vereiste gegevens.

Artikel 6

1. De bevoegde autoriteit geeft een paspoort af voor elk dier waaraan een oormerk is toegekend, binnen zeven dagen na de kennisgeving van de geboorte van het dier of, voor dieren die uit derde landen zijn ingevoerd, binnen zeven dagen na kennisgeving van de nieuwe identificatie door de betrokken Lid-Staat overeenkomstig artikel 4, lid 3. De bevoegde autoriteit kan onder dezelfde voorwaarden een paspoort afgeven voor dieren uit een andere Lid-Staat. In dat geval wordt het paspoort waarvan het dier vergezeld gaat, bij aankomst overhandigd aan de bevoegde autoriteit die het terugbezorgt aan de Lid-Staat die het heeft afgegeven.

2. Dieren gaan bij verplaatsingen steeds vergezeld van het paspoort.

3. Bij sterfte van een dier wordt het paspoort binnen drie werkdagen nadat het dier is gestorven, door de houder terugbezorgd aan de bevoegde autoriteit. Indien het dier naar een slachthuis wordt gezonden, ziet de beheerder van het slachthuis erop toe dat het paspoort aan de bevoegde autoriteit wordt terugbezorgd.

4. Wanneer dieren naar derde landen worden uitgevoerd, wordt het paspoort door de laatste houder overhandigd aan de bevoegde autoriteit op de plaats waar het dier wordt uitgevoerd.

Artikel 7

1. Elke houder van dieren:

- houdt een register bij;

- stelt de bevoegde autoriteit binnen drie werkdagen in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden;

- vult het paspoort in onmiddellijk na aankomst van het dier op het bedrijf en vóór het vertrek van een dier van het bedrijf, en ziet erop toe dat het paspoort het dier vergezelt.

2. Elke houder stelt de bevoegde autoriteit, indien deze daarom verzoekt, in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en eventueel bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, verkocht of geslacht.

3. Het register heeft een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en wordt op het bedrijf ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt, gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar.

Artikel 8

De Lid-Staten wijzen de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van deze verordening. Zij stellen elkaar en de Commissie in kennis van de identiteit van deze autoriteit.

Artikel 9

De Commissie stelt de bepalingen ter uitvoering van deze verordening vast volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70. De uitvoeringsbepalingen betreffen met name:

a) de voorschriften voor oormerken;

b) de voorschriften voor het paspoort;

c) de voorschriften voor het register;

d) de minimaal te verrichten controles;

e) de toepassing van straffen;

f) overgangsbepalingen voor de aanloopperiode van de regeling.

Artikel 10

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen. De betrokken controles staan los van de controles die de Commissie op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 kan uitvoeren.

Door een Lid-Staat aan houders opgelegde straffen staan in verhouding tot de ernst van de overtreding. Een straf kan, in voorkomend geval, inhouden dat de verplaatsingen van dieren naar of van de betrokken houder worden beperkt.

Artikel 11

Artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 wordt aangevuld met de volgende tekst:

". . . en in Verordening (EG) nr. . . .".

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1997.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

(1) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG (PB nr. L 62 van 15. 3. 1992, blz. 49).

(2) PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

(1) PB nr. L 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3).

(2) PB nr. L 351 van 2. 12. 1989, blz. 34.

(3) PB nr. L 355 van 5. 12. 1992, blz. 32.

(4) PB nr. L 59 van 2. 3. 1989, blz. 33.

(5) PB nr. L 355 van 5. 12. 1992, blz. 1.

(6) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64.