Home

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europese vrijwilligerswerk voor jongeren"

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europese vrijwilligerswerk voor jongeren"

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europese vrijwilligerswerk voor jongeren" /* COM/96/0610 DEF - COD 96/0318 */

Publicatieblad Nr. C 302 van 03/10/1997 blz. 0006


Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren"

(97/C 302/04) COM(96) 610 def. - 96/0318(COD)

(Door de Commissie ingediend op 23 december 1996)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 126,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

Overwegende dat de Europese Raden van Essen (9-10 december 1994) en Cannes (26-27 juni 1995) de noodzaak hebben onderstreept van het voeren van nieuwe acties ter bevordering van de sociale en beroepsintegratie van de jongeren in Europa;

Overwegende dat de conclusies van de Europese Raad van Florence (21-22 juni 1996) het belang hebben onderstreept van de vergemakkelijking van de integratie van de jongeren in het actief leven en in dit verband met belangstelling kennis hebben genomen van het idee van een Europees vrijwilligerswerk;

Overwegende dat de Raad de Commissie heeft verzocht om concrete maatregelen voor te stellen om de transnationale samenwerking op het gebied van de vrijwilligersdienst te vergemakkelijken (1);

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 5 oktober 1995 over samenwerking met derde landen op het gebied van jeugdzaken de noodzaak onderstreept van een versterking, met name op het gebied van het vrijwilligerswerk, van de samenwerking met de derde landen waarmee de Gemeenschap associatie- en samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten (2);

Overwegende dat de Europese Raad van 25 en 26 juni 1984 de lidstaten heeft verzocht de nodige maatregelen te nemen om de jongeren aan te moedigen tot deelname aan door de Gemeenschap buiten haar grenzen georganiseerde projecten en de lidstaten heeft aanbevolen de invoering van de sociale bescherming van de vrijwilligers voor ontwikkelingswerk of de opheffing van tekortkomingen op dit gebied als een van de doelstellingen van hun sociaal beleid te erkennen;

Overwegende dat het Parlement ook herhaaldelijk zijn steun heeft uitgesproken voor de ontwikkeling van een vrijwilligersdienst op het niveau van de Gemeenschap, met name in zijn resolutie van 22 september 1995 over de oprichting van een Europese burgerdienst (3);

Overwegende dat ook in verschillende lidstaten vrijwilligerswerkactiviteiten van uiteenlopende aard bestaan en dat een reeks niet-gouvernementele organisaties op dit gebied werkzaam is;

Overwegende dat ondanks deze activiteiten de transnationale acties op het gebied van het vrijwilligerswerk beperkt blijven;

Overwegende dat het nodig is nieuwe mogelijkheden voor de overdracht en de tenuitvoerlegging van ervaringen en goede praktijken te creëren en nieuwe partnerschappen te bevorderen;

Overwegende dat een in januari 1996 gelanceerde proefactie aan de gang is om met name de modaliteiten te testen voor de gedecentraliseerde tenuitvoerlegging van vrijwilligerswerkactiviteiten van lange duur in het perspectief van het toekomstige meerjarenprogramma; dat een eerste tussentijds verslag over de tenuitvoerlegging van deze actie betrekking heeft op de eerste resultaten van de proefactie;

Overwegende dat op onafhankelijke wijze een evaluatie ex-ante betreffende een meerjarenprogramma voor vrijwilligerswerk is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen die door de Commissie zijn ontwikkeld in verband met de tweede fase van het SEM 200-programma ("Sound and effecient management") (4);

Overwegende dat het op grond van het eerste tussentijdse verslag en de evaluatie ex-ante thans reeds mogelijk is om de juridische en financiële structuur van het programma en het kader van het administratief beheer daarvan vast te stellen; dat de Commissie ten volle rekening zal houden met de resultaten halverwege de proefactie (tweede verslag) en de definitieve resultaten na afloop daarvan tijdens de besprekingen die zullen plaatsvinden in het kader van de medebeslissingsprocedure over het voorstel voor een besluit en, in voorkomend geval, wijzigingen op haar voorstel zal voorstellen, met name wat de activiteiten met derde landen betreft;

Overwegende dat een reeks juridische obstakels de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk belemmert;

Overwegende dat dit besluit een communautair kader schept dat tot doel heeft deze obstakels uit de weg te ruimen en de ontwikkeling van transnationale vrijwilligerswerkactiviteiten te vergemakkelijken;

Overwegende dat de deelname van jongeren aan vrijwilligerswerk een opleidingservaring vormt die hun integratie in het actief leven kan bevorderen;

Overwegende dat het nodig is de banden te versterken tussen de in het kader van dit programma gevoerde acties die worden ontwikkeld in het kader van het sociaal beleid, met name de door het Europees Sociaal Fonds (mainstream en communautair initiatief Employment-Youthstart) gesteunde activiteiten ten behoeve van de opleiding en de toegang tot de arbeidsmarkt van jongeren, de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat en de samenwerking met derde landen;

Overwegende dat het om deze overgang naar het actief leven te vergemakkelijken nodig is om te voorzien in complementariteitsbanden tussen het Europese vrijwilligerswerk en de plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven;

Overwegende dat het vrijwilligerswerk kan bijdragen aan het voldoen aan nieuwe sociale behoeften en ook nieuwe arbeids- en beroepsmogelijkheden kan aangeven;

Overwegende dat de deelname aan de in dit besluit bedoelde vrijwilligerswerkacties op louter vrijwillige basis geschiedt en dat het hierbij gaat om activiteiten zonder winstoogmerk waarbij de relatie vrijwilliger/ontvangstproject in geen geval kan worden gelijkgesteld met de relatie werknemer/werkgever;

Overwegende dat de jonge vrijwilligers die aan dit programma deelnemen de nodige bestaansmiddelen zullen hebben, zodat zij niet ten laste van het land van ontvangst zullen komen;

Overwegende dat de activiteiten van het Europese vrijwilligerswerk niet bedoeld zijn ter vervanging van de militaire dienst, alternatieve dienstformules voor met name gewetensbezwaarden en de verplichte burgerdienst die in de lidstaten bestaan; dat zij evenmin bedoeld zijn om potentiële of bestaande betaalde arbeid te verdringen;

Overwegende dat de deelname aan het Europese vrijwilligerswerk openstaat voor alle in een lidstaat verblijvende jongeren zonder enige discriminatie;

Overwegende dat het ook nodig is de deelname aan het Europese vrijwilligerswerk te vergemakkelijken voor jonge onderdanen uit derde landen die wettelijk in en lidstaat verblijven;

Overwegende dat het nodig is dat de tenuitvoerlegging van dit programma steunt op door de lidstaten aangewezen gedecentraliseerde structuren in nauwe samenwerking met de voor jeugdzaken verantwoordelijke nationale autoriteiten, teneinde ervoor te zorgen dat de communautaire actie de nationale activiteiten ondersteunt en aanvult onder naleving van het subsidiariteitsbeginsel, als omschreven in artikel 3 B van het Verdrag;

Overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 13 juni 1995 inzake "Een Europese strategie ter stimulering van plaatselijke initiatieven voor ontwikkeling en werkgelegenheid" (5) aangeeft dat de plaatselijke initiatieven voor ontwikkeling en werkgelegenheid in de gehele Europese Gemeenschap in aantal toenemen, aangezien zij in sterke mate aan de huidige aspiraties voldoen;

Overwegende dat de activiteiten van het Europese vrijwilligerswerk de plaatselijke en regionale autoriteiten direct aangaan, gezien de rol die deze moeten spelen bij de directe ondersteuning van de projecten, de verstrekking van rechtstreekse informatie aan de betrokkenen en de follow-up van de jongeren na afloop van hun dienst;

Overwegende dat de sociale partners een belangrijke rol moeten spelen bij de ontwikkeling van Europees vrijwilligerswerk, niet alleen om te vermijden dat de vrijwilligersactiviteiten potentiële of bestaande banen verdringen maar ook in het kader van de follow-up van de verworven ervaring om een bijdrage te leveren aan de integratie van de jongeren in het actief leven;

Overwegende dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (6) voorziet in een uitgebreide samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie en de Europese Economische Ruimte anderzijds; dat artikel 4 van Protocol 31 bepaalt dat de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie en de Europese Economische Ruimte vanaf 1 januari 1995 deelnemen aan alle programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken die op dat moment lopen of zijn goedgekeurd;

Overwegende dat het programma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren" openstaat voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten of de aanvullende protocollen betreffende de deelname aan communautaire programma's, welke met deze landen zijn of moeten worden gesloten; dat het programma openstaat voor deelname van Cyprus en Malta op grond van aanvullende kredieten overeenkomstig dezelfde regels als die welke voor de EVA-landen gelden, volgens met deze landen overeen te komen procedures;

Overwegende dat de associatie- en samenwerkingsovereenkomsten in de mogelijkheid van uitwisseling van jongeren voorzien;

Overwegende dat in dit besluit voor de gehele duur van het programma financiële middelen worden vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 1 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995;

Overwegende dat de financiële vooruitzichten van de Gemeenschap tot en met 1999 geldig zijn en voor de periode daarna moeten worden herzien;

Overwegende dat op 20 december 1994 overeenstemming is bereikt over een modus vivendi tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de uitvoeringsmaatregelen van besluiten die volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag worden vastgesteld,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma "Europese vrijwilligersdienst voor jongeren"

1. Dit besluit stelt het communautaire actieprogramma "Europese vrijwilligerdienst voor jongeren" vast, zoals uiteengezet in de bijlage en hierna "het programma" genoemd, betreffende de activiteiten van het Europese vrijwilligerswerk voor jongeren binnen de Gemeenschap en in derde landen.

Het programma wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2002.

2. Dit programma past in het kader van de algemene doelstellingen van een samenwerkingsbeleid op het gebied van jeugdzaken, als vastgesteld in het programma "Jeugd voor Europa" (artikel 1, lid 2). Het is bedoeld om onder naleving van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen de mobiliteit van de jonge Europeanen in het kader van een actief burgerschap te stimuleren, hen in staat te stellen in verscheidene activiteitssectoren een leerzame ervaring op te doen en hun actieve bijdrage aan de opbouw van Europa en de samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en derde landen te bevorderen via hun deelname aan transnationale activiteiten van collectief nut.

Artikel 2

Kader - doelstellingen - middelen

1. Dit programma, gebaseerd op een versterkte samenwerking tussen de lidstaten, stelt de jonge Europeanen een gevalideerde leerzame ervaring op transnationaal niveau voor, die gericht is op zowel de verwerving van vaardigheden en bekwaamheden als de uitoefening van een verantwoordelijk burgerschap met het oog op de versterking van hun integratie in het actief leven.

2. Overeenkomstig de algemene doelstelling, als bedoeld in artikel 1, zijn de specifieke doelstellingen van dit programma als volgt:

a) versterken van de deelname van in een lidstaat verblijvende jongeren aan transnationale activiteiten - van lange of korte duur - ten dienste van de samenleving, binnen de Gemeenschap en in derde landen;

b) bevorderen van een gevalideerde opleidingservaring op Europees niveau;

c) aanmoedigen van de initiatief- en ondernemingszin van de jongeren ter bevordering van hun integratie in het actief leven en hun bijdrage aan de ontwikkeling van de doelstellingen;

d) bevorderen van de toegang van alle jongeren tot het programma.

3. Te dien einde en overeenkomstig de in artikel 1 bedoelde algemene doelstelling en de in lid 2 bedoelde specifieke doelstellingen zijn de hoofdlijnen van de acties van dit programma als volgt:

a) ondersteunen van transnationale activiteiten - van lange of korte duur - ten dienste van de samenleving, binnen de Gemeenschap en in derde landen;

b) ondersteunen van de netwerken van innoverende initiatieven, met name op sociaal gebied en op het gebied van het milieu, de cultuur en de bestrijding van de diverse vormen van uitsluiting;

c) ondersteunen van projecten die de jonge vrijwilligers in staat stellen de door hen opgedane ervaring te benutten en die de bevordering van hun begeleiding beogen;

d) ontwikkelen en ondersteunen van de voorbereiding, met name op taalkundig en intercultureel niveau, en de begeleiding van de jonge vrijwilligers, met name voor langdurige activiteiten, van de pedagogische begeleiders en van de beheerders van de Europese projecten teneinde de jonge vrijwilligers in staat te stellen deel te nemen aan hoogwaardige acties die verband houden met de doelstellingen van het programma;

e) ondersteunen van de kwaliteit van alle activiteiten van het programma en de ontwikkeling van de Europese dimensie daarvan en bijdragen aan de samenwerking op het gebied van jeugdzaken door het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten ter verbetering van de diensten en maatregelen ten faveure van het Europese vrijwilligerswerk, met name door acties die zijn bedoeld om aan de jongeren informatie te verstrekken over de doelstellingen van het programma alsook door studies en een continue evaluatie die het mogelijk moeten maken de tenuitvoerlegging en de oriëntaties van het programma aan de behoeften van de doelgroepen aan te passen.

Artikel 3

Financiële bepalingen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van het gehele programma belopen 60 miljoen ecu voor de periode 1998-1999 en komen overeen met de huidige financiële vooruitzichten. Ter vaststelling van de financiële middelen voor de drie volgende jaren van het programma (2000-2002) zullen overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 voorstellen worden uitgewerkt.

2. De jaarlijkse kredieten worden binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten door de begrotingsautoriteit toegekend.

Artikel 4

Positieve actie ter vergemakkelijking van de toegang tot het programma

1. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de toegang van alle jongeren, zonder enige discriminatie, tot de activiteiten van het programma.

2. De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat speciale inspanningen worden geleverd ten behoeve van jongeren die om culturele, sociale, fysieke, economische of geografische redenen de meeste moeite hebben om aan de op communautair en op nationaal, regionaal en lokaal niveau bestaande actieprogramma's deel te nemen. Deze inspanningen moeten evenredig zijn aan de door deze doelgroep ondervonden moeilijkheden.

Artikel 5

Deelname van de geassocieerde landen

Dit programma staat open voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten of de aanvullende protocollen betreffende de deelname aan met deze landen gesloten of te sluiten communautaire programma's. Dit programma staat open voor deelname van Cyprus en Malta op grond van aanvullende kredieten, volgens dezelfde regels als die welke voor de EVA-landen van toepassing zijn, volgens de met deze landen overeen te komen procedures.

Artikel 6

Banden met andere communautaire acties en samenwerking met de bevoegde internationale organisaties

1. De Commissie en de lidstaten zien toe op de complementariteit en de compatibiliteit van het programma met de overige acties van de lidstaten en de Gemeenschap met betrekking tot jongeren.

2. Zij bevorderen de samenwerking met betrekking tot dit programma om ervoor te zorgen dat het complementair is met de acties van de bevoegde internationale organisaties, met name de Raad van Europa.

Artikel 7

Samenwerking met de lidstaten

1. De Commissie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen ter ontwikkeling van de structuren die op Europees, nationaal, regionaal en lokaal vlak zijn opgezet om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, om de toegang tot het programma van de jongeren en andere partners op lokaal niveau te vergemakkelijken, om te zorgen voor de evaluatie en de follow-up van de in het programma bedoelde acties en om de overleg- en selectiemechanismen toe te passen.

2. Elke lidstaat streeft ernaar om de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de jongeren aan het programma kunnen deelnemen zonder dat zij daarbij op obstakels stuiten, met name wat betreft de verlening van een verblijfsrecht in de lidstaat van ontvangst voor de duur van het vrijwilligerswerk en het behoud van hun rechten, met name die in verband met hun sociale bescherming.

Artikel 8

Validatie

De jonge vrijwilligers ontvangen een door de Commissie in samenwerking met de lidstaten opgesteld getuigschrift met betrekking tot hun deelname aan het Europese vrijwilligerswerk en de ervaringen en vaardigheden die zij in deze periode hebben verworven.

Artikel 9

Comité

1. De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

2. Bij de uitvoering van deze taak wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit twee vertegenwoordigers per lidstaat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité volgens de in lid 4 bedoelde procedure ontwerpmaatregelen voor betreffende:

- het reglement van orde van het comité;

- het jaarlijkse werkprogramma voor de tenuitvoerlegging van de acties van het programma;

- het algemene evenwicht tussen de verschillende delen van het programma;

- de criteria voor de vaststelling van de indicatieve verdeling van de middelen over de lidstaten;

- de wijze van controle en evaluatie van het programma.

4. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de betreffende kwestie advies uit over de in lid 3 bedoelde ontwerpmaatregelen. Het advies wordt uitgebracht met de in artikel 148, lid 2, van het Verdrag voorgeschreven meerderheid voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dit geval:

a) kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor een periode van twee maanden, gerekend vanaf de datum van de kennisgeving, uitstellen;

b) kan de Raad binnen de onder a) genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid een andersluidend besluit nemen.

5. Bovendien kan de Commissie het comité raadplegen over elk ander vraagstuk in verband met de tenuitvoerlegging van dit programma.

6. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit voorstel, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 10

Follow-up en evaluatie

1. Vanaf het moment dat dit besluit ten uitvoer wordt gelegd, neemt de Commissie de nodige maatregelen voor de follow-up en de continue evaluatie van het programma, waarbij zij rekening houdt met de algemene doelstelling als vervat in artikel 1, met de specifieke doelstellingen als omschreven in de bijlage, met de in artikel 3 bedoelde maatregelen, alsmede met de eventuele aanwijzingen van het in artikel 9 opgerichte comité.

2. Tijdens het tweede jaar van de tenuitvoerlegging van dit programma legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag voor dat gebruikt zal worden voor de vaststelling van eventuele nieuwe oriëntaties en bepalingen voor de tenuitvoerlegging van het programma en nieuwe financiële middelen voor de laatste drie jaren van het programma.

3. In het licht van het in het tweede lid bedoelde evaluatieverslag en de voorstellen die de Commissie zal doen, zullen het Europees Parlement en de Raad de mogelijkheid onderzoeken om dit programma te wijzigen, sommige acties te verruimen of nieuwe acties vast te stellen.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

(1) Conclusies van de Raad en de ministers van Jeugdzaken van 30 november 1994 over de bevordering van vrijwilligerswerk voor de jeugd (PB C 348 van 9. 12. 1994).

(2) Resolutie van de Raad van 5 oktober 1995 over samenwerking met derde landen op het gebied van jeugdzaken (PB C 296 van 10. 11. 1995).

(3) B4-1127/95 (PE 193.734).

(4) SEC(95) 1814/5.

(5) COM(95) 273.

(6) PB L 1 van 3. 1. 1994, blz. 3.

BIJLAGE

Om de mobiliteit van de jongeren in het kader van een actief burgerschap, hun concrete deelname aan de totstandbrenging van een Europese solidariteit en hun integratie in het actief leven aan te moedigen is de Gemeenschap voornemens om steun te verlenen aan activiteiten betreffende het Europese vrijwilligerswerk binnen de Gemeenschap en in derde landen, projecten voor de follow-up van deze activiteiten en acties op het gebied van de Europese samenwerking die bedoeld zijn om de kwaliteit en de Europese dimensie van deze activiteiten te ontwikkelen.

De basisbeginselen die aan de grondslag liggen van de communautaire actie zijn als volgt:

- de plaatselijke partnerschappen tussen de verschillende publieke/particuliere actoren die betrokken zijn bij de integratie van de jongeren in het actief leven;

- de transnationale partnerschappen tussen ontvangstprojecten - gevalideerd door de lidstaten en de Commissie - en uitzendprojecten,

- de garanties in termen van voorbereiding en begeleiding van de jonge vrijwilligers en op het niveau van de materiële voorwaarden, de verzekeringen en de sociale bescherming van de vrijwilligers;

- de aanwezigheid van mentors in de ontvangstprojecten die een belangrijke rol moeten spelen bij de begeleiding van de jonge vrijwilligers maar ook bij de validatie van de verworven vaardigheden en de voorbereiding van de follow-up van de actie;

- de validatie van de opleidingservaring;

- de follow-up van de jonge vrijwilligers en de benutting van de verworven vaardigheden.

Te dien einde zet de Commissie onderhavig programma op, dat uit vijf delen bestaat. Deze vijf delen zijn met elkaar verbonden en bieden de nodige flexibiliteit om zo goed mogelijk aan de behoeften van de betrokken jongeren te voldoen.

DEEL 1

INTRACOMMUNAUTAIRE ACTIVITEITEN

1. De Gemeenschap zal steun verlenen aan transnationale projecten van lange duur (in beginsel zes maanden tot een jaar) en korte duur (in beginsel drie weken tot drie maanden) die de in een lidstaat verblijvende jongeren van 18 tot 25 jaar in staat moeten stellen actief deel te nemen aan activiteiten waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van de samenleving op de meest uiteenlopende gebieden (sociale activiteiten, milieu, cultuur, enz.) en die een directe impact kunnen hebben op het welzijn van de populaties van de ontvangende organisaties. Deze projecten moeten tot doel hebben de jongeren van de Gemeenschap een leerzame ervaring te bieden en hen in aanraking te brengen met andere culturen en nieuwe ideeën en projecten in een interculturele context.

2. De in het kader van dit deel toegekende steun mag niet meer bedragen dan 50 % van de gemaakte kosten onder voorbehoud van punt 3.

3. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het besluit dienen inspanningen te worden geleverd ter vergemakkelijking van de toegang van jongeren die moeilijkheden op cultureel, sociaal-economisch, fysiek, of geografisch vlak ondervinden. Deze inspanningen moeten evenredig zijn aan de moeilijkheden die deze doelgroep bij de deelname aan bestaande actieprogramma's ondervindt. In deze context kan een hogere financiële steun dan de in punt 2 bedoelde 50 % worden toegekend of kan zo nodig steun worden verleend aan andere activiteiten ter vergemakkelijking van de deelname van deze doelgroep, waaronder voorbereidings- en follow-up-acties.

4. Er zal steun worden toegekend aan:

Activiteiten van lange duur

5. De activiteiten van lange duur dienen de nadruk te leggen op de in het kader van de projecten van het Europese vrijwilligerswerk verworven kwalificerende ervaring en op de follow-up van de activiteiten voor de jongeren.

6. De Gemeenschap dient toe te zien op de validatie, op Europees niveau, van de dankzij deze leerzame ervaring verworven vaardigheden en op de follow-up van de jonge vrijwilligers na afloop van deze activiteiten.

Voorbereidings- en begeleidingsactiviteiten

7. Acties (met name op taalkundig en intercultureel niveau enz.) ter versterking van de Europese dimensie van de activiteiten, ter voorbereiding van de jonge vrijwilligers voor projecten van lange duur vóór hun vertrek en ter bevordering van hun integratie tijdens de uitvoering van de activiteiten en na afloop van het Europese vrijwilligerswerk.

8. Acties (met name opleiding op het gebied van de uitwerking van projecten enz.) ter bevordering van het opzetten van projecten voor de follow-up van de jonge vrijwilligers na afloop van hun Europese vrijwilligerswerk.

Activiteiten van korte duur

9. De Gemeenschap zal steun verlenen aan transnationale projecten van korte duur die zijn bedoeld om met name de jongeren bewust te maken van de gevolgen die dergelijke activiteiten voor hun leven kunnen hebben en om alle partners met het begrip "actief burgerschap" vertrouwd te maken.

10. Deze projecten dienen in de eerste plaats betrekking te hebben op groepen jongeren. Er kan steun voor een individuele deelname aan een ontvangstproject worden overwogen op grond van de duur van het project, de aard daarvan of het profiel van de jonge vrijwilliger.

DEEL 2

DERDE LANDEN

1. De Gemeenschap zal steun verlenen aan transnationale projecten van lange duur (in beginsel zes maanden tot een jaar) en korte duur (in beginsel drie weken tot drie maanden) die de in een lidstaat verblijvende jongeren van 18 tot 25 jaar in staat zullen stellen in derde landen actief deel te nemen aan activiteiten waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van de samenleving op de meest uiteenlopende gebieden (sociale activiteiten, milieu, cultuur, enz.) en die een directe impact op het welzijn van de populaties van de ontvangende organisaties kunnen hebben. Deze projecten moeten tot doel hebben de jongeren een leerzame ervaring te bieden en hen in aanraking te brengen met andere culturen en nieuwe ideeën en projecten in de context van een interculturele samenleving.

2. De in het kader van dit deel toegekende kredieten dienen in beginsel de kosten in verband met de activiteiten van de in de lidstaten verblijvende jongeren te dekken.

3. Er zal steun worden toegekend aan:

Activiteiten van lange duur

4. De activiteiten van lange duur dienen de nadruk te leggen op de in het kader van de projecten van het Europese vrijwilligerswerk verworven kwalificerende ervaring en op de follow-up van de activiteiten voor de jongeren.

5. De Gemeenschap dient toe te zien op de validatie, op Europees niveau, van de dankzij deze leerzame ervaring verworven vaardigheden en op de follow-up van de jonge vrijwilligers na afloop van deze activiteiten.

Voorbereidings- en begeleidingsactiviteiten

6. Acties die het mogelijk maken de basis te leggen of te versterken voor de ontwikkeling van transnationale projecten op het gebied van het Europese vrijwilligerswerk in derde landen, met name activiteiten van lange duur.

7. Acties (met name op taalkundig en intercultureel niveau enz.) ter versterking van de Europese dimensie van de activiteiten, ter voorbereiding van de jonge vrijwilligers voor projecten van lange duur vóór hun vertrek en ter bevordering van hun integratie tijdens de uitvoering van de activiteiten en na afloop van het Europese vrijwilligerswerk.

8. Acties (met name opleiding op het gebied van de uitwerking van projecten enz.) ter bevordering van het opzetten van projecten voor de follow-up van de jonge vrijwilligers na afloop van hun Europese vrijwilligerswerk.

Activiteiten van korte duur

9. De Gemeenschap zal steun verlenen aan transnationale projecten van korte duur die zijn bedoeld om met name de jongeren bewust te maken van de gevolgen die dergelijke activiteiten voor hun leven kunnen hebben en om alle partners met het begrip "actief burgerschap" vertrouwd te maken.

10. Deze projecten dienen in de eerste plaats betrekking te hebben op groepen jongeren. Er kan steun voor een individuele deelname aan een ontvangstproject worden overwogen op grond van de duur van het project, de aard daarvan of het profiel van de jonge vrijwilliger.

DEEL 3

INNOVERENDE NETWERKEN

1. Er zal steun worden toegekend aan acties met betrekking tot de oprichting van innoverende netwerken, met name op sociaal gebied en op het gebied van het milieu, de cultuur en de bestrijding van de diverse vormen van uitsluiting.

2. Deze steun betreft zowel innoverende netwerken tussen initiatieven binnen de Gemeenschap als met derde landen.

3. De steun aan deze innoverende netwerken is bedoeld om enerzijds de ontwikkeling van door deze netwerken georganiseerde eigenlijke activiteiten in verband met het Europese vrijwilligerswerk en anderzijds de integratie van de dimensie van het Europese vrijwilligerswerk in deze netwerken te bevorderen.

DEEL 4

ONDERSTEUNING VAN DE INITIATIEF- EN ONDERNEMINGSZIN

1. Er kan steun worden toegekend aan projecten die tot doel hebben om concreet gestalte te geven aan de door de jongeren in het kader van het Europese vrijwilligerswerk opgedane ervaring en op die manier hun integratie in het actief leven te bevorderen.

2. Deze hulp moet de jonge vrijwilligers in staat stellen hun initiatief- en ondernemingszin te ontwikkelen door hen in de gelegenheid te stellen om:

- aanvullende opleidingsprojecten te starten;

- initiatieven op het gebied van het vrijwilligerswerk te ontwikkelen ter voortzetting van de reeds uitgevoerde activiteiten;

- activiteiten van economische aard op te zetten, waaronder de oprichting van ondernemingen.

3. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het betrekken van (publieke en/of particuliere) partners bij deze projecten om de jongeren bij hun integratie in het actief leven te ondersteunen, te helpen en te begeleiden.

DEEL 5

AANVULLENDE MAATREGELEN

5.1. Voorbereiding en begeleiding

1. Behalve aan de eigenlijke vrijwilligerswerkactiviteiten zal ook steun worden verleend aan acties die bedoeld zijn om de praktijk van de pedagogische begeleiders en beheerders van de Europese projecten te ondersteunen. Deze acties betreffen activiteiten die zowel op intracommunautair niveau als in derde landen worden gesteund. Zij beogen enerzijds de kwaliteit van de inhoud van de leerzame ervaring te garanderen en anderzijds aan de ontwikkeling van validatiemethoden bij te dragen.

2. Onder pedagogische begeleiders worden de personen verstaan die als mentors van de jonge vrijwilligers tijdens de activiteiten van het Europese vrijwilligerswerk in de ontvangstprojecten bij de actie zijn betrokken en die optreden als referentiepersonen voor de jonge vrijwilligers en de projecten in het kader van de relaisstructuren op nationaal, regionaal of lokaal niveau.

Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan de projecten die geen of weinig ervaring op het gebied van transnationale activiteiten bezitten.

Pedagogische begeleiders

3. Activiteiten ter voorbereiding en ondersteuning van de pedagogische begeleiders bij de begeleiding van de jonge vrijwilligers in het kader van een transnationale vrijwilligerswerkactie.

Beheerders van de Europese projecten

4. Activiteiten met het oog op de ontwikkeling van het vermogen van de beheerders van Europese projecten om hun administratieve taken in een Europese context naar behoren te vervullen (opzetten en controleren van Europese projecten op financieel en administratief vlak, wettelijke aspecten enz.).

5.2. Partnerschappen

1. De Commissie zal activiteiten ondersteunen ter stimulering van het opzetten van partnerschappen op lokaal, regionaal en nationaal niveau - tussen begeleiders uit de publieke en particuliere sector - die op het Europese vrijwilligerswerk zijn gericht en een perspectief voor het oprichten van transnationale partnerschappen bieden.

2. Er zal steun worden verleend aan activiteiten ter vergemakkelijking en bevordering van de oprichting van transnationale partnerschappen tussen lokale, regionale en nationale partnerschappen die gezamenlijk wensen op te treden in het kader van onderhavig programma, hetzij binnen de Gemeenschap, hetzij met derde landen.

3. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan plaatselijke projecten/initiatieven die geen of weinig ervaring met/mogelijkheden tot het aanknopen van contacten op Europees niveau hebben.

5.3. Informatiestudies en evaluatie

1. Ondersteuning van activiteiten voor het opzetten van bewustmakings-, informatie- en adviseringsvoorzieningen op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau ter bevordering en ondersteuning van de doelstellingen van het programma.

2. Wat met name de studies en de evaluatie met betrekking tot de doelstellingen van het programma betreft, zal de Commissie haar inspanningen richten op de analyse en de verspreiding van gegevens en de bevordering van de communautaire samenwerking op dit gebied. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor de follow-up en de continu evaluatie van onderhavig programma om het eventueel tijdens de tenuitvoerlegging daarvan aan de behoeften aan te passen.