Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor industrieproducten", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor landbouwproducten"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor industrieproducten", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor landbouwproducten"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor industrieproducten", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor landbouwproducten"

Publicatieblad Nr. C 133 van 28/04/1997 blz. 0047


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:

- het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar (1) toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor industrieproducten(1) In het verleden bekend als de Unie van Birma.", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties voor landbouwproducten" () (97/C 133/16)

De Raad heeft op 21 februari 1997 besloten het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap om advies te vragen over de voornoemde voorstellen.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft besloten de heer Etty als algemeen rapporteur aan te wijzen en met de voorbereiding van zijn advies te belasten.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 343e Zitting (vergadering van 27 februari 1997) het volgende advies uitgebracht, dat met meerderheid van stemmen (93 stemmen vóór, 2 stemmen tegen en 2 onthoudingen) is goedgekeurd.

1. Het Comité verwijst in dit verband naar zijn advies van 19 en 20 oktober 1994 over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties voor bepaalde industrieproducten van oorsprong uit de ontwikkelingslanden (1995-1997)" en het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot verlenging in 1995 van de toepassing van Verordeningen (EEG) nr. 3833/90, (EEG) nr. 3835/90 en (EEG) nr. 3900/91 houdende toepassing van algemene tariefpreferenties voor bepaalde landbouwproducten van oorsprong uit ontwikkelingslanden" (), zijn advies van 24 en 25 april 1996 over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties (1 juli 1996-30 juni 1999) voor bepaalde landbouwproducten uit de ontwikkelingslanden" () en met name zijn positieve commentaar op de artikelen betreffende tijdelijke gehele of gedeeltelijke opschorting van de SAP-regeling. Het schaart zich volledig achter het voorstel van de Commissie om de bij Verordening (EG) nr. 3281/94 ingestelde SAP-regeling in het geval van Myanmar op te schorten zolang in dat land mensen het slachtoffer zijn van dwangarbeid.

2. Het voorstel van de Commissie schept een uitermate belangrijk precedent. De Commissie geeft de handelspartners van de Unie een duidelijk signaal dat de Unie vastbesloten is de SAP-regeling te gebruiken voor het verwezenlijken van de doelstellingen waarvoor deze regeling destijds in het leven is geroepen, nl. de levensomstandigheden in de ontwikkelingslanden te verbeteren door het toekennen van handelspreferenties, en misbruik van de SAP-regeling tegen te gaan door erop aan te dringen dat over schendingen van de fundamentele mensenrechten, zoals deze zijn neergelegd in de desbetreffende teksten van de Unie, wordt gerapporteerd.

3. De Commissie heeft terecht besloten de in Verordening (EG) nr. 3281/94 aangegeven procedure in gang te zetten. Nadat zij formeel kenbaar had gemaakt een onderzoek te zullen gaan instellen, is haar van verschillende zijden - o.a. door de autoriteiten van Myanmar zélf, de militaire junta SLORC - gemeld dat dwangarbeid er wel degelijk voorkomt. Krachtige steun voor intrekking van de tariefpreferenties kwam van vertegenwoordigers van de democratisch gekozen regering van Myanmar, incl. premier Daw Aung San Suu Kyi, die door de SLORC verhinderd is het bestuur van het land op zich te nemen. Het Comité vindt het een goede zaak dat de Commissie bij de afhandeling van deze kwestie uiterst zorgvuldig te werk is gegaan. De kwestie-Myanmar schept immers een precedent en moet de handelspartners van de Unie ervan overtuigen dat dergelijke onderzoeken eerlijk en open worden gevoerd.

4. Het Comité is het er met de Commissie volkomen over eens dat dwangarbeid in Myanmar een wijdverbreid verschijnsel is. De bevolking wordt er door leger, politie en veiligheidstroepen systematisch en met geweld toe gedwongen allerlei soorten arbeid te verrichten (kruierswerk, militaire opdrachten en gedwongen arbeid in het kader van grootschalige vervoersinfrastructuurprojecten, door het leger opgezette handelsprojecten of infrastructuurprojecten in de toeristische sector). De autoriteiten van Myanmar nemen geen enkel initiatief om dergelijke praktijken een halt toe te roepen, maar spelen hierbij zelfs een actieve rol. Op deze manier worden momenteel honderdduizenden mensen op de meest extreme manier uitgebuit en misbruikt, wat maar al te vaak dodelijke slachtoffers eist.

5. De autoriteiten van Myanmar hebben geweigerd een "commissie van onderzoek" van de Unie te ontvangen, wat de Commissie betreurt. Het Comité dringt er dan ook op aan dat de Commissie, zolang deze situatie aanhoudt, ieder jaar opnieuw een dergelijk verzoek aan de autoriteiten van Myanmar richt.

6. Als verdediging voeren de autoriteiten van Myanmar aan dat de aan de kaak gestelde vormen van dwangarbeid een uitvloeisel zijn van de boeddhistische traditie. Bij de hoorzittingen van de Commissie hebben praktiserende boeddhisten dit "culturele argument" echter weerlegd. In dit verband wil het Comité er nogmaals op wijzen dat mensenrechten universele waarden zijn, die overheden niet naar eigen goeddunken op een "flexibele" manier kunnen interpreteren of met voeten kunnen treden op grond van argumenten als ontwikkelingsniveau, culturele of religieuze tradities of politieke overwegingen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan dat zij bij haar betrekkingen met derde landen steeds terdege met dergelijke factoren rekening houdt wanneer ernstige schendingen van de fundamentele mensenrechten ter sprake komen, maar tegelijkertijd goed dient te beseffen dat dergelijke argumenten vaak ten onrechte naar voren worden gebracht om de kritiek van andere landen te ontlopen.

7. Het is hoogst merkwaardig dat de autoriteiten van Myanmar in hun verdediging ook verwijzen naar de uitzonderingen die in de IAO-conventie over dwangarbeid zelf worden genoemd. De IAO beschuldigt Myanmar al sinds vele jaren van ernstige schendingen van de bepalingen van de IAO-conventie over dwangarbeid. In 1995 en 1996 werd Myanmar in dit verband zelfs genoemd in een speciale paragraaf in het verslag van de Commissie voor de Toepassing van Geratificeerde Verdragen van de Internationale Arbeidsconferentie. Dit is het krachtigste instrument van het reguliere systeem voor de controle op de naleving van verdragen waarover de IAO beschikt. De effectiviteit van dit systeem moet niet worden onderschat. De IAO beschikt echter niet over het instrument van financiële sancties.

8. Het Comité stelt vast dat het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV) en het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) op 2 januari 1997 hun klacht van 7 juni 1995, op grond waarvan de Commissie heeft besloten een onderzoek te openen, nog hebben uitgebreid waardoor nu ook de landbouwexport van Myanmar naar de Unie en haar lid-staten in het gedrang komt. Zij hebben namelijk verzocht om ook de SAP-regeling voor landbouwproducten uit Myanmar op te schorten omdat bij Verordening (EG) nr. 1256/96 van de Raad van 20 juni 1996 wordt bepaald dat ook landbouwproducten voortaan onder de SAP-regeling vallen. Deze uitbreiding vereist volgens deze beide organisaties geen nieuw onderzoek aangezien in het huidige voorstel voor een verordening van de Raad al duidelijk is aangetoond dat dwangarbeid in Myanmar schering en inslag is. Het Comité schaart zich achter het voorstel van de Commissie van 17 februari jongstleden om ook de SAP-regeling voor landbouwproducten op te schorten en achter haar besluit om gevolg te geven aan de klacht van deze beide organisaties.

9. Het Comité hoopt dat de uitsluiting van Myanmar uit de SAP-regeling, in samenhang met toekomstige uitkomsten van het toezichthoudende systeem van de IAO ten aanzien van de naleving van IAO-conventie 29, het militaire bewind in dit land duidelijk zal maken dat het internationale isolement van Myanmar alleen maar zal toenemen zolang er geen einde komt aan praktijken waarbij internationaal overeengekomen normen op het vlak van de fundamentele mensenrechten zo flagrant met voeten worden getreden.

10. De publieke opinie in de Unie is zich steeds meer bewust van de schendingen van de mensenrechten in Myanmar. Vakbonden, NGO's (incl. mensenrechtengroepen) en consumentenorganisaties hebben zich allemaal vóór krachtige sancties tegen Myanmar uitgesproken. Zij hebben in hun campagnes voortdurend gewezen op de rol van multinationale ondernemingen, o.m. enkele ondernemingen uit de Unie. Deze kunnen namelijk direct of indirect profijt trekken van de aan de kaak gestelde praktijken en het zwaar onder vuur liggende militaire bewind de helpende hand reiken door het via hun investeringen aan de broodnodige buitenlandse valuta te helpen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan bij toekomstig onderzoek naar de situatie in Myanmar ook met dit aspect terdege rekening te houden.

11. Verder verzoekt het de Commissie om na te gaan op welke manier schendingen van de mensenrechten op een adequate manier kunnen worden aangekaart bij toekomstige ontmoetingen met de ASEAN, waarvan Myanmar binnenkort lid wordt. Zo'n passende aanpak valt misschien te vinden in het kader van het zgn. "constructief engagement" waarover de EU- en de ASEAN-ministers tijdens hun recente bijeenkomst in Singapore hebben gesproken. De Commissie moet erop toezien dat de Unie van Myanmar, wanneer zij eenmaal lid is van de ASEAN, opschortingen van de SAP-regeling niet kan omzeilen door gebruik te maken van de mogelijkheden op het stuk van regionale oorsprongscumulatie.

12. Ten slotte is het Comité nog van oordeel dat de Commissie ook ten aanzien van Pakistan een officieel onderzoek zou moeten openen omdat het IVVV en het EVV in juni 1995, tegelijk met hun klacht tegen Myanmar, een soortgelijke klacht tegen Pakistan hebben ingediend. De Commissie heeft daar echter nog geen concreet gevolg aan gegeven. In Pakistan zijn verscheidene miljoenen mensen - en zelfs kinderen - het slachtoffer van dwangarbeid. Hoewel in maart 1992 een wet tegen dwangarbeid is uitgevaardigd, heeft de Pakistaanse regering nog geen concrete maatregelen genomen om de naleving van deze wet te garanderen. Pakistan is de afgelopen tien jaar vaak door de IAO onder vuur genomen vanwege zijn dwangarbeidpraktijken, maar deze kritiek heeft geen enkel positief resultaat opgeleverd. Daarom dient de Commissie net als in het geval van Myanmar ook ten aanzien van Pakistan een onderzoek naar dwangarbeid te openen, zoals overigens ook door het Europees Parlement in een resolutie van 14 december 1995 wordt gevraagd.

Brussel, 27 februari 1997.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB nr. C 35 van 4. 2. 1997, blz. 14.

() PB nr. C 397 van 31. 12. 1994.

() PB nr. C 204 van 15. 7. 1996.