Home

Wetgevingsresolutie houdende advies van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (COM(96)0340 C4-0539/96 96/0196(PRT))

Wetgevingsresolutie houdende advies van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (COM(96)0340 C4-0539/96 96/0196(PRT))

Wetgevingsresolutie houdende advies van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (COM(96)0340 C4-0539/96 96/0196(PRT))

Publicatieblad Nr. C 132 van 28/04/1997 blz. 0215


A4-0115/97

Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (COM(96)0340 - C4-0539/96 - 96/0196(PRT))

Dit voorstel wordt goedgekeurd met de volgende wijzigingen:

(Amendement 2)

Derde overweging bis (nieuw)

>Tekst na stemming van het EP>

overwegende dat de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt niet alleen ten koste gaat van de vrouwen zelf, maar ook van de economie van de lidstaten;

(Amendement 3)

Derde overweging ter (nieuw)

>Tekst na stemming van het EP>

overwegende dat uit onderzoek van het Gemenebestsecretariaat, de Wereldbank en andere instanties is gebleken dat de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen leidt tot een lager BNP;

(Amendement 4)

Tiende overweging

>Oorspronkelijke tekst>

overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling is genoemd in artikel 119 van het Verdrag en in richtlijn 75/117/EEG van de Raad met betrekking tot de gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, alsook in de richtlijnen van de Raad 76/207/EEG met betrekking tot de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, 86/613/EEG met betrekking tot zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap, 79/7/EEG met betrekking tot de sociale zekerheid en 86/378/EEG met betrekking tot ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid;

>Tekst na stemming van het EP>

overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling is genoemd in artikel 119 van het Verdrag en in richtlijn 75/117/EEG van de Raad met betrekking tot de gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, alsook in de richtlijnen van de Raad 76/207/EEG met betrekking tot de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, 86/613/EEG met betrekking tot zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap, 79/7/EEG met betrekking tot de sociale zekerheid, 86/378/EEG met betrekking tot ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, en 96/34/EG met betrekking tot ouderschapsverlof(1);

__________

(1) PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4.

(Amendement 5)

Vijftiende overweging

>Oorspronkelijke tekst>

overwegende dat het bewijs van discriminatie des te moeilijker uitvalt, wanneer het om indirecte discriminatie gaat; dat dit begrip derhalve dient te worden omschreven;

>Tekst na stemming van het EP>

overwegende dat het bewijs van discriminatie des te moeilijker uitvalt, wanneer het om indirecte discriminatie gaat; dat dit begrip derhalve dient te worden omschreven, aangezien het niet in alle lidstaten in het nationale recht is opgenomen,en dat criteria vastgesteld dienen te worden om te kunnen bepalen of al dan niet sprake is van indirecte discriminatie;

(Amendement 6)

Zestiende overweging

>Oorspronkelijke tekst>

overwegende dat overeenkomstig het in artikel 3 B van het EG-Verdrag genoemde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel het doel van een adequate aanpassing van de regels inzake bewijslast op het niveau van de lidstaten niet voldoende verwezenlijkt is; dat derhalve zulks op communautair niveau moet worden bereikt; dat deze richtlijn zich tot het vereiste minimum beperkt en niet verder gaat dan hetgeen daartoe noodzakelijk is;

>Tekst na stemming van het EP>

Niet van toepassing op Nederlandse tekst.

(Amendement 7)

Artikel 2, lid 1

>Oorspronkelijke tekst>

1. Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt onder "beginsel van gelijke behandeling" verstaan, de afwezigheid van elke vorm van discriminatie hetzij direct, hetzij indirect, met name door verwijzing naar echtelijke staat of gezinssituatie.

>Tekst na stemming van het EP>

1. Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt onder "beginsel van gelijke behandeling" verstaan, de afwezigheid van elke vorm van discriminatie hetzij direct, hetzij indirect, onder meer door verwijzing naar echtelijke staat of gezinssituatie.

(Amendement 8)

Artikel 2, lid 2

>Oorspronkelijke tekst>

2. Van indirecte discriminatie is sprake wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze de leden van een van beide geslachten in duidelijk onevenredige mate nadelig beïnvloedt, door verwijzing naar, met name, echtelijke staat of gezinssituatie, tenzij het door de toepassing van deze bepaling, maatstaf of handelwijze nagestreefde doel objectief is gerechtvaardigd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.

>Oorspronkelijke tekst>

2. Van indirecte discriminatie is sprake wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze de leden van een van beide geslachten in onevenredige mate nadelig beïnvloedt, door verwijzing naar, onder meer, echtelijke staat of gezinssituatie, tenzij het nagestreefde doel overeenkomt met een concrete behoefte van de onderneming of met een noodzakelijk doel van het sociaal beleid van een lidstaat, op zichzelf niets van doen heeft met discriminatie op grond van geslacht en daarmee op objectieve gronden gerechtvaardigd is en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.

(Amendement 9)

Artikel 3, lid 1, sub a)

>Oorspronkelijke tekst>

a) de situaties bestreken door artikel 119 van het EG-Verdrag en door de Richtlijnen 75/117/EEG, 76/207/EEG, 79/7/EEG, 86/378/EEG, 86/613/EEG en 92/85/EEG;

>Tekst na stemming van het EP>

a) de situaties bestreken door artikel 119 van het EG-Verdrag en door de Richtlijnen 75/117/EEG, 76/207/EEG, 79/7/EEG, 86/378/EEG, 86/613/EEG, 92/85/EEG en 96/34/EG;

(Amendement 10)

Artikel 3, lid 1, sub b)

>Oorspronkelijke tekst>

b) de situaties bestreken door elke gemeenschappelijke bepaling betreffende het beginsel van gelijke behandeling die in de toekomst kunnen worden goedgekeurd en de toepassing van de onderhavige richtlijn niet uitdrukkelijk uitsluiten;

>Tekst na stemming van het EP>

b) de situaties bestreken door elke gemeenschappelijke bepaling betreffende het beginsel van gelijke behandeling die in de toekomst kunnen worden goedgekeurd;

(Amendement 11)

Artikel 3, lid 1, sub c)

>Oorspronkelijke tekst>

c) elke civiel- of administratiefrechtelijke regel waarbij volgens de nationale wetgeving in toepassing van de onder a) en b) genoemde maatregelen in beroep wordt voorzien.

>Tekst na stemming van het EP>

c) elke civiel- of administratiefrechtelijke regel, volgens contentieuze rechtspleging dan wel volgens een minnelijke schikking waarbij volgens de nationale wetgeving in toepassing van de onder a) en b) genoemde maatregelen in beroep wordt voorzien.

(Amendement 12)

Artikel 4, lid 1, sub a)

>Oorspronkelijke tekst>

a) opdat, wanneer een persoon die zich door niet-toepassing te haren of te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling gelaedeerd acht, voor een rechterlijke instantie of voor een andere bevoegde instantie, naar gelang van het geval, feitelijke elementen aanvoert die een discriminatie kunnen doen vermoeden, het aan de verweerster staat te bewijzen dat er geen schending van het beginsel van gelijke behandeling is geweest. Mocht nog enige twijfel blijven bestaan, dan valt zulks ten voordeel van de eisende partij uit;

>Oorspronkelijke tekst>

a) opdat, wanneer een persoon die zich door niet-toepassing te haren of te zijnen aanzien van het in artikel 2 neergelegde beginsel van gelijke behandeling gelaedeerd acht, voor een rechterlijke instantie of voor een andere bevoegde instantie, naar gelang van het geval, een of meer feitelijke elementen aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, het aan de verweerster staat te bewijzen dat er geen schending van het beginsel van gelijke behandeling is geweest. Mocht nog enige twijfel blijven bestaan, dan valt zulks ten voordeel van de eisende partij uit;

(Amendement 13)

Artikel 4, lid 1, sub b)

>Oorspronkelijke tekst>

b) opdat de bewijslast bij de verweerster berust, wanneer deze een niet-transparante regeling toepast of een niet-transparant besluit neemt, dat een ogenschijnlijke discriminatie is toe te schrijven aan objectieve factoren die volledig vreemd zijn aan ook maar enige vorm van discriminatie op grond van geslacht;

>Tekst na stemming van het EP>

b) opdat de bewijslast bij de verweerster berust, wanneer deze een niet-transparante regeling toepast of een niet-transparant besluit neemt, dat een ogenschijnlijke directe of indirecte discriminatie wordt veroorzaakt door objectieve factoren die volledig vreemd zijn aan ook maar enige vorm van discriminatie op grond van geslacht;

(Amendement 14)

Artikel 4, lid 1, sub c)

>Oorspronkelijke tekst>

c) opdat niet de eisende partij moet bewijzen dat de verweerster tekort is geschoten, om de schending van het verbod van elke discriminatie op grond van het geslacht vast te stellen.

>Tekst na stemming van het EP>

Schrappen.

(Amendement 15)

Artikel 5, sub a) en sub b)

>Oorspronkelijke tekst>

a) de rechterlijke en andere bevoegde autoriteiten iedere dienstige maatregel kunnen gelasten om elke klacht betreffende discriminatie doeltreffend te kunnen onderzoeken;

b) de betrokken partijen de beschikking krijgen over alle relevante informatie waarover de wederpartij beschikt of waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze erover beschikt, welke informatie zij behoeven om hun rechten geldend te kunnen maken. Een partij is gehouden slechts die elementen van informatie te verschaffen waarvan de bekendmaking niet ertoe kon leiden dat de belangen van die partij ernstig worden geschaad om andere redenen dan die van het betrokken rechtsgeschil.

>Tekst na stemming van het EP>

a) de rechterlijke en andere bevoegde autoriteiten iedere dienstige maatregel kunnen gelasten om elke klacht betreffende discriminatie doeltreffend te kunnen onderzoeken;

b) de betrokken partijen de beschikking krijgen over alle relevante informatie waarover de wederpartij beschikt of waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze erover beschikt, welke informatie zij behoeven om hun rechten geldend te kunnen maken. De partijen zijn gehouden slechts die elementen van informatie te verschaffen waarvan de bekendmaking niet ertoe kon leiden dat de belangen van die partijen ernstig worden geschaad om andere redenen dan die van het betrokken rechtsgeschil.

(Amendement 16)

Artikel 6

>Oorspronkelijke tekst>

De lidstaten zien erop toe dat de ter uitvoering van deze richtlijn getroffen maatregelen, alsmede de ter zake reeds geldende bepalingen, met alle geschikte middelen ter kennis van alle betrokkenen worden gebracht, bij voorbeeld door deze op de werkplek in te lichten.

>Oorspronkelijke tekst>

De lidstaten zien erop toe dat de ter uitvoering van deze richtlijn getroffen maatregelen, alsmede de ter zake reeds geldende bepalingen, met alle geschikte middelen ter kennis van alle betrokkenen worden gebracht, bij voorbeeld door deze op de werkplek, in arbeidsbureaus, in onderwijsruimten enz. in te lichten.

(Amendement 17)

Artikel 7

>Oorspronkelijke tekst>

De tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn rechtvaardigt geenszins een vermindering van het algemeen beschermingsniveau van de werknemers op het door haar bestreken gebied, en zulks onverminderd het recht van de lidstaten om, met het oog op de evolutie van de situatie, wettelijke, bestuursrechtelijke of contractuele bepalingen tot stand te brengen die afwijken van die welke op het tijdstip van de kennisgeving van deze richtlijn bestaan, voor zover de in deze richtlijn vastgestelde minimumvereisten worden nageleefd.

>Tekst na stemming van het EP>

De tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn rechtvaardigt geenszins de niet-toepassing van maatregelen van positieve actie of een vermindering van het algemeen beschermingsniveau van de werknemers op het door haar bestreken gebied, en zulks onverminderd het recht van de lidstaten om, met het oog op de evolutie van de situatie, wettelijke, bestuursrechtelijke of contractuele bepalingen tot stand te brengen die afwijken van die welke op het tijdstip van de kennisgeving van deze richtlijn bestaan, voor zover de in deze richtlijn vastgestelde minimumvereisten worden nageleefd.

(Amendement 18)

Artikel 7, alinea bis (nieuw)

>Tekst na stemming van het EP>

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de instandhouding of vaststelling van maatregelen met het oog op de bescherming van vrouwen, met name ten aanzien van zwangerschap, moederschap, geboorte en borstvoeding, of met het oog op specifieke voordelen die het voor vrouwen gemakkelijker maken een beroepsactiviteit uit te oefenen of die bepaalde nadelen in hun beroepsleven voorkomen of compenseren.

(Amendement 19)

Artikel 8, eerste alinea

>Oorspronkelijke tekst>

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2001 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

>Tekst na stemming van het EP>

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

(Amendement 20)

Artikel 8, tweede alinea bis (nieuw)

>Tekst na stemming van het EP>

Per 1 januari 2002 en daarna om de drie jaar, verschaffen de lidstaten de Commissie informatie over de resultaten die zijn geboekt bij de toepassing van deze richtlijn en over de ontwikkelingen bij de aanwending van de in de richtlijn vervatte bepalingen, opdat de Commissie om de drie jaar een verslag kan voorleggen aan de Raad en het Europees Parlement.

Wetgevingsresolutie houdende advies van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (COM(96)0340 - C4-0539/96 - 96/0196(PRT))

(Samenwerkingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

- gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(96)0340 - 96/0196(PRT)) ((PB C 332 van 7.11.1996, blz. 11.)),

- geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel189 C van het EG-Verdrag (C4-0539/96),

- gezien artikel 2 van het Protocol (nr. 14) betreffende de sociale politiek,

- gelet op artikel 58 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie juridische zaken en rechten van de burger (A4-0115/97),

1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals gewijzigd door het Parlement;

2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 189 A, lid 2 van het EG- Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen,

3. verzoekt de Raad de door het Parlement aangenomen wijzigingen op te nemen in zijn krachtens artikel 189 C, sub a) van het EG-Verdrag vast te stellen gemeenschappelijk standpunt,

4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie,

5. verzoekt zijn Voorzitter dit advies te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.