Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De Europese Unie en de externe aspecten van het mensenrechtenbeleid"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De Europese Unie en de externe aspecten van het mensenrechtenbeleid"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De Europese Unie en de externe aspecten van het mensenrechtenbeleid"

Publicatieblad Nr. C 206 van 07/07/1997 blz. 0117


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De Europese Unie en de externe aspecten van het mensenrechtenbeleid"

(97/C 206/21)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 11 juli 1996 besloten, overeenkomstig artikel 23, lid 3 van het Reglement van Orde, een advies op te stellen over "De Europese Unie en de externe aspecten van het mensenrechtenbeleid".

De Afdeling voor externe betrekkingen, handels- en ontwikkelingsbeleid, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft zijn advies goedgekeurd op 15 april 1997 met meerderheid van stemmen (één stem tegen, drie onthoudingen). Rapporteur was de heer Etty.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 345e Zitting (vergadering van 24 april 1997) het volgende advies uitgebracht, dat met 89 stemmen vóór en 10 stemmen tegen, bij 14 onthoudingen is goedgekeurd.

1. Inleiding

De voornaamste bedoeling van dit advies is aan te geven hoe de hoofdlijnen van een coherent en consistent mensenrechtenbeleid van de EU er volgens het Comité zouden moeten uitzien. Het advies bepleit ook dat die hoofdlijnen meer dan tot dusverre het geval was voorwerp van discussie in Europa moeten worden.

Belangrijk uitgangspunt hierbij hoort volgens het Comité een stevige samenhang tussen intern en extern mensenrechtenbeleid te zijn. Aan die relatie wordt dan ook relatief ruim aandacht besteed. Dat is geen verkapte poging om twee vliegen in één klap te slaan en zo meteen ook maar even een advies over het interne mensenrechtenbeleid uit te brengen. De opmerkingen over het interne beleid zijn bewust algemeen gehouden en staan steeds in het teken van wat in het externe beleid noodzakelijk geacht wordt.

Ter wille van consistentie en coherentie van het mensenrechtenbeleid van de EU is het voorts geboden dat duidelijker verbanden worden gelegd tussen het mensenrechtenbeleid van de lid-staten en dat van de EU. Ook zal de vraag welke kant het met het mensenrechtenbeleid uit moet, intergouvernementeel of communautair, niet al te lang meer onbeantwoord kunnen blijven. Het Comité voelt voor een ontwikkeling (op termijn) in communautaire richting, mits wordt voldaan aan de voorwaarde van adequate democratische controle.

Belangrijk acht het Comité het tenslotte nog te onderstrepen dat de EU, hoe belangrijk zij als politieke en economische factor in de wereld inmiddels ook geworden is, zich samen met de lid-staten blijft inspannen om de VN en zijn gespecialiseerde organisaties te versterken en te hervormen indien zij betere voorwaarden wil scheppen voor het respecteren van fundamentele mensenrechten in de wereld.

Binnen het door deze hoofdlijnen getrokken kader doet dit advies een aantal concrete suggesties voor beleid, zowel op de korte, op de middellange als op de lange termijn.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Juist omdat de politieke en economische betekenis van de EU in de wereld zozeer is toegenomen en ook gezien de opwaardering van mensenrechten als element in zowel het interne als externe beleid van de EU in het Verdrag van Maastricht, is het terecht dat de Commissie eind 1995 aandacht geschonken heeft aan de externe dimensie van haar mensenrechtenbeleid (COM(95) 567 def.).

2.2. Het overzicht van het tot dusver gevoerde mensenrechtenbeleid van de EU in de Mededeling van de Commissie aan Raad en Parlement, dat ingaat op principes, prioriteiten en instrumenten, biedt een welkome gelegenheid voor een eerste samenhangende beoordeling door het Economisch en Sociaal Comité.

2.3. Voor de toekomst maakt de tekst duidelijk wat de Commissie op korte en middellange termijn ziet als de belangrijkste opgaven voor de EU, welke nieuwe thema's zij wil kiezen, en welke haar belangrijkste strategische keuzes zijn om consistentie en resultaat van haar mensenrechtenbeleid te verbeteren.

2.4. Wat in het Commissiedocument ontbreekt, zijn heldere, strategische richtlijnen voor het voeren van een samenhangend en consistent mensenrechtenbeleid. Het Comité heeft de indruk dat de EU haar beleid tot dusver veelal van geval tot geval heeft bepaald. In elk geval zijn de grote lijnen nooit voorwerp van openbare discussie geweest. Het Comité meent dat zo'n discussie wel degelijk geboden is en dat bedoelde beleidslijnen expliciet moeten worden uitgezet, vanzelfsprekend op een zodanige wijze dat voldoende flexibiliteit van beleid gewaarborgd blijft.

2.5. Het document bevat een groot aantal verklaringen en voornemens die overwegend een algemeen en principieel karakter dragen. Het Comité acht dat begrijpelijk in zo'n eerste exposé. Toch spreekt het de hoop en de verwachting uit dat de Commissie op de niet al te lange termijn met een meer specifieke en gedetailleerde uitwerking zal komen die verder gaat dan de nu opgenomen richtlijnen voor activiteiten van de Commissie gedurende haar mandaat.

2.6. Opvallend is dat de Mededeling weinig te melden heeft over de relatie tussen het interne en het externe mensenrechtenbeleid van de EU. Nu gaat zij weliswaar over de externe dimensie van het mensenrechtenbeleid, maar het interne en het externe aspect van het mensenrechtenbeleid kunnen niet los van elkaar gezien worden. Dat behoort niet alleen een aandachtspunt te zijn waar het de consistentie van het gevoerde beleid betreft; ook met het oog op de gewenste resultaten van het beleid ten aanzien van derden lijkt het van belang dat de EU een duidelijke relatie legt tussen beide aspecten, al was het alleen maar in die zin dat zijzelf aangesproken mag worden op waarden die zij anderen voorhoudt en die zij anderen vraagt te respecteren.

2.7. Geheel buiten beschouwing blijft de relatie tussen het mensenrechtenbeleid van de EU en dat van de lid-staten, zowel in de jaren die achter ons liggen als in de periode waarvoor de Commissie nu lijnen wil uitzetten.

2.8. Wat helaas onderbelicht blijft, is het belangrijke vraagstuk van de toekomstige besluitvorming over het mensenrechtenbeleid van de EU.

2.9. Een effectief mensenrechtenbeleid kan de EU niet alleen voeren. Het behoorlijk functioneren van de toezichthoudende mechanismen van de Verenigde Naties is een eerste voorwaarde voor bescherming van de rechten van de mens op mondiaal niveau. Daarom zullen de EU en haar lid-staten in de komende jaren een inspanning moeten doen om verbeteringen te bewerkstelligen in de rapportage-, klachten-, onderzoeks- en "Charter-based"-procedures van de VN. Bij een aantal voorgenomen activiteiten zal gestreefd moeten worden naar goede afstemming met de VN.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Relatie intern-extern mensenrechtenbeleid van de EU

3.1.1. Alle lid-staten van de EU zijn op dit moment materieel al gebonden aan het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het Comité acht het, met het oog op een versterking van het externe mensenrechtenbeleid van de EU, wenselijk dat het interne mensenrechtenbeleid wordt versterkt. Daarvoor lijken drie wegen op te staan: toetreding van de EU tot het EVRM, het opstellen van een eigen Europese "Bill of Rights", en het opnemen van een aantal specifieke mensenrechtenbepalingen in (een Protocol bij) het Verdrag betreffende de Europese Unie.

3.1.2. De Commissie gaat in haar tekst kort in op de eerste optie, zonder dat zij duidelijke uitspraken doet. Inmiddels heeft het Europese Hof van Justitie in een advies, uitgebracht op 28 maart 1996, geconstateerd dat de enige mogelijkheid gelegen is in een wijziging van het EG-Verdrag.

Het Comité meent, in het licht van het advies van het Hof, dat de regeringen van de lid-staten (die alle het EVRM hebben geratificeerd) ernaar moeten streven dat op termijn een bepaling in het EG-Verdrag wordt opgenomen waarin de EG bevoegd wordt verklaard toe te treden tot het EVRM.

Onder de huidige omstandigheden zal er hoogstwaarschijnlijk geen consensus kunnen worden bereikt tussen de lid-staten over deze kwestie. Daarnaast zijn er aan de toetreding van EG of EU tot het EVRM een groot aantal juridische problemen verbonden. Daarover heeft het Hof zich nog niet uitgesproken. Kortom: dit is geen optie voor de afzienbare termijn.

3.1.3. Een tweede mogelijkheid is een eigen Europese "Bill of rights", waarin naast burger- en politieke rechten (als in het EVRM) ook economische, sociale en culturele rechten, zoals onder meer vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest een plaats kunnen krijgen ().

Zo'n "Bill of Rights" zou natuurlijk geen afbreuk mogen doen aan de rechten, vastgelegd in het EVRM en het Europees Sociaal Handvest.

Een "Bill of Rights" kan op twee manieren gerealiseerd worden:

- opnemen van een bepaling in het EG-Verdrag waarin de EG wordt verplicht een "Bill of Rights" tot stand te brengen, of

- gebruik maken van een bestaand model en dat opnemen in (een protocol bij) het EU-Verdrag. Een geschikt model zou de door het Europees Parlement opgestelde Verklaring inzake de Rechten van de Mens kunnen zijn.

Ook deze optie is er waarschijnlijk een voor de langere termijn. Wellicht zullen de keuze van de op te nemen grondrechten, hun reikwijdte, de precieze status van het instrument en de precieze formulering van de rechten veel discussie en tijd vergen.

Het Comité spreekt de hoop uit dat de Commissie erin zal slagen om de discussie over deze lange-termijndoelstelling op zo kort mogelijke termijn in concreet beleid om te zetten.

3.1.4. Daar op de korte termijn geen omvattende maatregel tot versterking van het interne mensenrechtenbeleid van de EU mogelijk lijkt, stelt het Comité voor dat in het nieuwe Protocol ter aanvulling van het Verdrag van Maastricht enkele specifieke mensenrechten-bepalingen worden opgenomen. Daarbij denkt het, behalve aan bepalingen die nadere uitwerking geven aan de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie in het kader van de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat die op dit moment in discussie zijn in het kader van de IGC, aan het opnemen van een aantal economische en sociale rechten die worden genoemd in de Verklaring van de Raad van Ministers van 1991 (Luxemburg) en in een aantal "mensenrechten-Verdragen" van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) (Verdragen 29 en 105 op dwangarbeid, 87 en 98 op vrijheid van vakvereniging en collectief onderhandelen, en 111 op discriminatie in arbeid en beroep, dat discriminatie op grond van ras, huidskleur, religie, geslacht, politieke overtuiging, nationaliteit en sociale afkomst verbiedt), en aan bepalingen inzake en verbod van mensenhandel en van de meest uitbuitende en gevaarlijke vormen van kinderarbeid, en versterking van de rechten van het kind met name op punten als onderwijs en vorming ().

3.2. Principes, activiteiten en instrumenten in het beleid tot nog toe

3.2.1. Het behoeft eigenlijk geen betoog dat het Comité de principes waarop het mensenrechtenbeleid van de EU gebouwd is (universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, interdependentie tussen mensenrechten, democratie en ontwikkeling) volledig en zonder voorbehoud onderschrijft. De lid-staten van de EU hebben de Slotverklaring en het Actieprogramma van de Tweede Wereldconferentie Mensenrechten van de VN (Wenen, juni 1993) onderschreven. Het Comité gaat er derhalve van uit dat het mensenrechtenbeleid van de EU zich conform het in Wenen afgesproken beleid zal ontwikkelen.

Het Comité betuigt ook zijn instemming met de consequenties die de Commissie voor haar beleid trekt uit deze principes, met name die over de "relativiteit van het beginsel van niet-inmenging": dat het op allerlei wijze uiting geven aan bezorgdheid over de schending van mensenrechten en het aandringen op eerbiediging ervan niet mag worden beschouwd als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een staat, en een belangrijk en legitiem onderdeel vormt van de dialoog met derde landen. Het is overigens van mening dat de EU in discussies over mensenrechtenproblemen met derde landen een open oog moet hebben voor de grote politieke, economische, sociale, culturele en religieuze verschillen tussen de landen in de wereld, voor de tijd die soms nodig is om de nationale praktijk in lijn te brengen met internationale normen en voor de behoefte van sommige landen om deze verschillen te betrekken in overleg over mogelijke oplossingen. Zorgvuldigheid en wederzijds respect dienen zulk overleg evenzeer te karakteriseren als kritische zin en openheid.

3.2.2. Op de agenda van de IGC staat de vraag naar het karakter van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB): intergouvernementeel of communautair? Nauw verbonden hiermee is natuurlijk de kwestie van het al of niet handhaven van de unanimiteitsregel bij het GBVB.

Het GBVB is, op papier althans, tweesporig van aard - voornamelijk intergouvernementeel, met een zekere tendens naar het communautaire.

Het Comité zou graag zien dat de Commissie de lange-termijnperspectieven onderzoekt voor gedeeltelijke uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming in het GBVB tot het terrein van bevordering van de rechten van de mens. Het maakt daarbij uitdrukkelijk de aantekening dat zulks alleen aanvaardbaar zou zijn als eerst aanzienlijke voortgang werd gemaakt met de democratisering van de EU, met name door het tot stand brengen van een volwaardige medewetgevende en controlerende bevoegdheid van het Europees Parlement. De voordelen van meerderheidsbesluitvorming over het mensenrechtenbeleid zijn evident: eenheid en consistentie van beleid, bundeling van krachten, externe herkenbaarheid van de EU als economisch en politiek blok, en vergroting van de effectiviteit van het optreden van de EU.

3.2.3. De EU heeft terecht bij zijn specifieke activiteiten in de afgelopen jaren veel aandacht geschonken aan kwetsbare groepen en hun sociale bescherming. Het Comité spreekt de hoop uit dat dit accent herkenbaar zal blijven in het toekomstig beleid.

3.2.4. Terecht ook heeft de EU in zijn overeenkomsten met derde landen gezocht naar een tweezijdige benadering bij de bevordering van het naleven van mensenrechten: zowel positieve maatregelen ter stimulering van een groter respect voor fundamentele mensenrechten bij haar partners alsook, in laatste instantie, sancties. Het Comité spreekt de hoop uit dat deze benadering, in samenhang met een duidelijkere verankering van het externe in het interne mensenrechtenbeleid, zal bijdragen tot het welslagen van de dialoog als middel om oplossingen voor gerezen problemen te vinden.

Overigens stelt het Comité vast dat nog niet voorzien is in een afdoend stelsel van controle op de naleving van mensenrechtenclausules in verdragen met derde landen. Het opzetten van een dergelijk systeem van toezicht kan in de toekomst een belangrijke bijdrage leveren aan de opbouw van een EU-mensenrechtenbeleid. Een eerste en zeer belangrijke voorwaarde daarvoor is een systeem van (als regel) openbare, jaarlijkse rapportage over de mensenrechtensituatie in alle landen waarmee de EU overeenkomsten heeft gesloten of gaat sluiten. De informatie kan verzameld worden door de vertegenwoordigingen die de EU heeft in de diverse landen. Dat vooronderstelt dat Europese ambtenaren een adequate opleiding op dit terrein krijgen. Ook zou gebruik kunnen worden gemaakt van materiaal van vertegenwoordigingen van de lid-staten, onafhankelijke onderzoeksinstellingen, en niet-gouvernementele organisaties.

3.2.5. Het Comité is het eens met de Commissie dat de mensenrechtenverdragen van de IAO een belangrijke plaats innemen binnen het instrumentarium voor een mensenrechtenbeleid.

Met verwondering stelt het Comité echter vast dat onder de sociale rechten die de Commissie zegt te willen bevorderen in haar bilaterale betrekkingen, de rechten verankerd in IAO-Verdrag 111 over discriminatie in arbeid en beroep ontbreken. Het is van groot belang dat de EU duidelijk maakt dat zij consequent de verbeterde naleving van alle vijf fundamentele mensenrechtenverdragen van de IAO nastreeft, inclusief de uitbanning van discriminatie op basis van ras, huidskleur, religie, geslacht, politieke overtuiging, nationaliteit en sociale afkomst.

Het Comité is het verder niet eens met de (schijnbare) opvatting van de Commissie dat internationale arbeidsnormen van de IAO uitsluitend of vooral relevant zijn in handelsrelaties van bilaterale of multilaterale aard. Er bestaat, naar de opvatting van het Comité, veel meer ruimte voor samenwerking tussen EU en IAO inzake mensenrechten, op een wijze die goed zou kunnen sporen met de doelstellingen van het EU-beleid. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: technische samenwerking en praktische steun die de IAO (met haar unieke tripartiete structuur) zou kunnen bieden bij inspanningen van de EU om democratie en mensenrechten in de wereld te versterken. Een bijzonder terrein dat in dit verband aandacht verdient is dat van de inheemse volkeren (door de Commissie aangemerkt als een van de speciale doelgroepen van EU-mensenrechtenbeleid). De enige internationale verdragen die inheemse volkeren beschermen zijn IAO-Verdragen.

3.3. Toekomstig beleid

3.3.1. De Commissie heeft gelijk als zij een groot belang toekent aan preventieve aspecten van beleid tot bevordering van mensenrechten en democratische principes. Het Comité hoopt en verwacht dat de EU haar werk op dit terrein in nauwe overeenstemming met de VN en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) zal verrichten. De EU en haar lid-staten moeten zich inzetten voor versterking en hervorming van de VN en de gespecialiseerde organisaties hiervan. Een dergelijke aanpak zou in lijn zijn met de positieve instelling ten opzichte van beide organisaties, waarvan de Commissie getuigt in haar terugblik op het gevoerde beleid. Deze aanpak hoeft ook niet ten koste te gaan van de zichtbaarheid van het eigen EU-mensenrechtenbeleid, een element dat door de Commissie wordt genoemd als een belangrijk aspect van haar strategische overwegingen.

3.3.2. Betreffende consistentie en resultaten van het EU-mensenrechtenbeleid wijst het Comité nog op de noodzaak een nauwere relatie te leggen tussen datgene wat de EU doet en dat wat de lid-staten op dit gebied doen. De Commissie gaat niet veel verder dan het uitspreken van de wens om tot een betere uitwisseling van informatie te komen. Het zou echter mogelijk moeten zijn om inzake (onderdelen van) het mensenrechtenbeleid tot regelmatige afstemming te komen, tot een bepaalde werkverdeling (bijvoorbeeld in internationale instellingen). Ook wordt in deze samenhang terugverwezen naar de eerder gedane aanbeveling betreffende rapportage over de mensenrechtensituatie in landen waarmee de EU overeenkomsten sluit (paragraaf 3.2.4). Ambitieuzer, maar op den duur ook noodzakelijk, is een systeem van beoordeling en evaluatie van het Europees mensenrechtenbeleid.

Ook zal een inspanning gedaan moeten worden om meer samenhang te brengen in het mensenrechtenbeleid dat tot op heden tamelijk gesegmenteerd gevoerd wordt (bijvoorbeeld ten aanzien van vrede en veiligheid, economisch beleid, en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid).

3.3.3. Onder het hoofdstuk "verdieping en versterking van instrumenten" zou volgens het Comité niet misstaan dat de Unie zich tot doel stelt een duidelijke bijdrage te leveren aan de campagne voor (nog) bredere ratificatie van de fundamentele mensenrechtenverdragen van de IAO, die een uitvloeisel is van de Sociale topconferentie van de VN in 1994 en die nog een extra impuls heeft gekregen vanuit de ministeriële conferentie van de Wereld-Handelsorganisatie (WTO) in Singapore, december vorig jaar (). Hetzelfde geldt voor het bevorderen van een speciale klachtenprocedure voor schendingen van de dwangarbeid-verdragen 29 en 105 en van het discriminatieverdrag 111 naar het voorbeeld van de "Freedom of Association-procedure" die de IAO kent voor de verdragen 87 en 98 inzake de belangrijkste vakbondsvrijheden.

De Commissie heeft zich al voorstandster getoond van beide activiteiten in haar mededeling aan de Raad over de WTO-Conferentie ("The Trading System and internationally recognized labour standards" van 19 juli 1996).

Een en ander vergt overigens een zorgvuldige taakverdeling tussen de Commissie en de lid-staten.

3.3.4. Beleid ter bevordering van de rechtsstaat, de democratie en mensenrechten is vrijwel altijd lange-termijnbeleid. Het heeft er bovendien helaas alle schijn van dat het niet om incidentele gevallen gaat waarin deze waarden bedreigd worden. Met andere woorden: er zal zeer veel geld mee gemoeid kunnen zijn. Dat is voor het Comité nog een reden om te bepleiten dat de EU haar beleid goed afstemt op dat van de VN. Een duidelijk uitgedragen multilateralisme zou de EU een stevige positie geven om grote contribuanten onder de lid-staten van de VN meer voor een soortgelijke opstelling te winnen.

3.3.4.1. In het Commissiedocument ontbreekt aandacht voor de betrokkenheid van niet-statelijke actoren zoals ondernemingen bij schendingen van mensenrechten. Het Comité is van mening dat discussie over dit onderwerp gewenst is tussen de Commissie en het bedrijfsleven over het respecteren van bepaalde gedragsregels in landen waar sprake is van langdurige en stelselmatige schending van fundamentele mensenrechten door internationaal opererende ondernemingen die hun zetel hebben in lid-staten van de EU. Het Comité wil gaarne betrokken worden bij de ideeënvorming van de Commissie op dit punt.

Het Comité volgt de discussie over de maatschappelijke verantwoordelijkheden van ondernemingen met aandacht en heeft met belangstelling kennisgenomen van de gedragscodes die een groot aantal ondernemingen voor zichzelf hebben opgesteld en waarin veelal ook verwijzingen naar mensenrechten een plaats gevonden hebben.

Het Comité vindt dat dergelijke gedragscodes het beste d.m.v. onderhandelingen en overleg tussen de sociale partners kunnen worden opgesteld, omdat dit een betere garantie vormt voor coherent gedrag en de inzet van alle betrokken actoren om de ermee beoogde doelstellingen te bereiken. Het Comité juicht het toe dat ondernemingen richtlijnen voor hun gedrag uitzetten, maar wijst er tegelijkertijd op dat er een zeer onoverzichtelijke situatie ontstaat wanneer honderden ondernemingen allerlei van elkaar verschillende gedragscodes gaan instellen. Een belangrijk punt dat in dit verband genoemd moet worden is de mogelijkheid van controle op de naleving van deze codes. Het Comité bepleit met klem dat ondernemingen hun gedragscodes uitdrukkelijk relateren aan de al geruime tijd bestaande gedragscodes voor multinationale ondernemingen van de OESO en van de IAO.

3.3.5. Wat betreft de samenwerking met verschillende partners moet de EU zich, volgens het Comité, (in nauwe samenwerking met de lid-staten) inzetten voor een betere samenwerking tussen de internationale instellingen die zich met mensenrechtenbeleid bezig houden of wier werkzaamheden repercussies kunnen hebben voor de mensenrechtensituatie in de landen waar zij actief zijn. De problematiek van een sociale clausule, gericht op het bevorderen van het respect voor fundamentele sociale rechten, in internationale handelsovereenkomsten (met name van de WTO) is in dit verband een voorbeeld, maar bepaald niet het enige of het belangrijkste. Een extra inspanning van de lid-staten van de EU is gewenst om het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank gevoeliger te maken voor het respecteren van fundamentele mensenrechten bij economische hervormingsprocessen die deze beide instellingen in samenwerking met regeringen in gang zetten.

Voorts onderschrijft het Comité van harte het voornemen van de Commissie om voort te gaan met het stimuleren van het werk van NGO's op het gebied van mensenrechten, en met het samenwerken met deze organisaties. Dit is een waardevolle aanvulling op de rol die de organisaties, vertegenwoordigd in het ESC (van werkgevers, werknemers en anderen), op dit terrein reeds vervullen en die zij ook in de toekomst willen blijven vervullen, liefst in samenspel met soortgelijke organisaties in betrokken derde landen, bijvoorbeeld in termen van betrokkenheid bij de uitvoering van relevante projecten. Het is geïnteresseerd in de visie van de Commissie op de rol die NGO's zouden kunnen spelen bij het zorgvuldig volgen van de mensenrechtensituatie in landen waarmee de EU overeenkomsten heeft (zie paragraaf 3.2.4, hierboven) en bij het bevorderen van het "mensrechten-bewustzijn" in die landen.

Het Comité acht het van belang dat de EU steun verleent aan het geleidelijk ontplooien van initiatieven op economisch gebied door lokale actoren in landen waar activiteiten in de industriële en in de dienstverlenende sector zijn opgestart met financiële hulp van de EU. Het Comité ziet in een dergelijke ontwikkeling, die op zich bedoeld is om een grotere mate van autonomie van de sociale partners mogelijk te maken, een gelegenheid voor de burgers om meer bij het openbare leven betrokken te raken en een middel om op den duur een substantiële bijdrage te leveren tot de bescherming en de bevordering van de mensenrechten.

3.3.6. Tenslotte wenst het Comité nog drie praktische suggesties te doen voor initiatieven die de EU zou kunnen nemen in het kader van zijn korte- en middellange-termijnbeleid ter zake van mensenrechten: het instellen van een adviesorgaan, het uitgeven van een "Human Rights Reference Handbook", en het gezamenlijk optreden tegen voorbehouden bij Verdragen door derde landen.

3.3.7. Het Comité geeft de Commissie in overweging na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor de instelling van een Europese Adviescommissie Mensenrechten. In enkele lid-staten heeft de regering dergelijke onafhankelijke adviesorganen ingesteld.

Het Comité wil gaarne betrokken worden bij de uitwerking van dit idee. Zo'n commissie zou behulpzaam kunnen zijn bij het identificeren van problemen en het uitwerken van oplossingen die zouden kunnen worden gebruikt bij de verdere vormgeving van het mensenrechtenbeleid.

3.3.8. Tijdens het vorige EU-voorzitterschap van Nederland is het initiatief genomen tot de publicatie van een Human Rights Reference Handbook. Onder het Britse voorzitterschap werd het uitgebracht. Het boek was beschrijvend en praktisch van aard, werd zeer goed ontvangen en wordt nog steeds veel geraadpleegd. Een herziene en geactualiseerde versie zou zeker in een behoefte voorzien. Er zou met name ook aandacht in geschonken moeten worden aan ontwikkelingen binnen het gemeenschappelijk mensenrechtenbeleid van de EU sinds 1992.

3.3.9. In EU-verband zijn eerste, voorzichtige pogingen ondernomen om te streven naar gezamenlijk optreden tegen vergaande voorbehouden van derde landen bij internationale mensenrechtenverdragen. Die praktijk is immers bepaald geen bijdrage aan versterking van het stelsel van internationale rechtsnormen.

Het Comité betuigt zijn instemming met de intenties van de EU en haar lid-staten in dezen. Het bepleit initiatieven die kunnen ophelderen welke procedure wordt, c.q. moet worden gehanteerd en welk orgaan van de EU het voortouw zou moeten nemen bij mogelijke stappen op dit terrein.

Brussel, 24 april 1997.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() Zie: For a Europe of Civic and Social Rights, Final Report - maart 1996, rapport van het Comité des Sages onder voorzitterschap van Maria de Lourdes Pintasilgo.

() Zie de VN-Conventie inzake de Rechten van het kind van 1990.

() In dit verband verdient het vermelding dat Ierland, Luxemburg en Groot-Brittannië Verdrag 111 nog steeds niet hebben bekrachtigd. Voor het overige hebben de lid-staten van de EU de vijf fundamentele mensenrechtenverdragen van de IAO alle geratificeerd.