Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het thema "Sociaal beleid en economische prestaties"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het thema "Sociaal beleid en economische prestaties"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het thema "Sociaal beleid en economische prestaties"

Publicatieblad Nr. C 287 van 22/09/1997 blz. 0082


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het thema "Sociaal beleid en economische prestaties"

(97/C 287/17)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn Zitting van 26 en 27 februari 1997 overeenkomstig artikel 23, lid 3, van het Reglement van Orde besloten, een advies op te stellen over het voornoemde thema.

De Afdeling voor economische, financiële en monetaire vraagstukken en de Afdeling voor sociale aangelegenheden, gezinsvraagstukken, onderwijs en cultuur, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden waren belast, hebben hun advies op 14 mei 1997 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw Konitzer.

Het Comité heeft tijdens zijn 346e Zitting (vergadering van 29 mei 1997) het volgende advies uitgebracht, dat met 83 stemmen vóór en 30 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Tot op heden is er nog geen sprake geweest van een adequate, coherente policy-mix van het sociaal beleid - in de ruimste zin - en de andere terreinen van het macro-economische en het structuurbeleid. Dit komt volgens het Comité doordat het belang van het sociaal beleid en de socialezekerheidsinstanties voor de economische activiteit tot dusver onvoldoende is onderkend. In dit advies wordt er juist van uitgegaan dat er een vruchtbare wisselwerking tussen sociaal beleid en economische activiteit kan bestaan. Reeds in het Witboek werd het volgende gesteld: "Het educatief milieu, de arbeidswetgeving, de arbeidsovereenkomsten, de systemen voor het onderhandelen over overeenkomsten en de sociale bescherming en de voorwaarden voor het bedrijfsbeheer (met inbegrip van de interne organisatie van het werk) vormen aldus de steunpilaren van de op de arbeidsvoorziening gerichte nationale stelsels" ().

1.2. Dit advies is gebaseerd op de resultaten van de tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad op

23 tot 25 januari 1997 te Amsterdam georganiseerde conferentie over het thema "Sociaal beleid en economische prestaties", waarop uitvoerig werd nagegaan in hoeverre er een positieve wisselwerking tussen sociaal beleid en economische prestaties kan bestaan. Het Comité vindt het nu tijd om op basis van deze analyse een agenda voor concrete hervormingsprojecten op te stellen. Daartoe heeft het dit initiatiefadvies opgesteld. Het is niet de bedoeling, inhoudelijk vooruit te lopen op de resultaten van het komende debat en de beleidsherziening; het Comité wil eerder de grondslag voor een gestructureerde dialoog creëren.

1.3. Allereerst worden in het volgende hoofdstuk enkele algemene opmerkingen gemaakt m.b.t. de stelling dat sociaal beleid en economische activiteit een positieve invloed op elkaar kunnen uitoefenen. Vastgesteld wordt dat dit besef een aantal consequenties voor het beleid en de instellingen impliceert, met name op het gebied van de werkgelegenheid.

2. Sociaal beleid en economische prestaties zijn van elkaar afhankelijk: politieke consequenties

2.1. Sociaal beleid en economische prestaties

2.1.1. Toekomstgerichte investeringen, beroepsmobiliteit of technologische innovatie zijn kernelementen van een succesvolle, dynamische economie. De structurele veranderingen hebben echter ook negatieve gevolgen. Velen zien economische veranderingen als een gevaar. Dit leidt ertoe dat angst voor grotere onzekerheid ontstaat en dat die onzekerheid er ook echt komt. De solidaire sociale zekerheid daarentegen verdeelt de last van de individuele risico's over vele schouders en neemt daardoor het dreigende karakter ervan weg. Een goede sociale zekerheid is daarom een essentiële voorwaarde voor een dynamische economische ontwikkeling; structurele hervormingen kunnen dan vlot worden gerealiseerd en het innovatievermogen van de economie wordt versterkt. Beroepsopleiding, vaardigheden en een adequate bescherming tegen de gevolgen van de technische verandering of de individuele risico's bij een toekomstgericht economisch beleid hebben in dit verband een positief effect op de groei. Investeringen in mensen dienen hand in hand met investeringen in het productieapparaat te gaan.

2.1.2. Sociale zekerheid leidt bovendien tot sterkere sociale samenhang, gelijke kansen en tolerantie. Ook hierdoor wordt de groei bevorderd: beleidsmaatregelen waarmee een doel op lange termijn wordt nagestreefd, kunnen over het algemeen beter worden gerealiseerd, ook als ze op korte termijn als onpopulaire herstructureringsmaatregelen worden ervaren. Gecombineerd met een goede, gedifferentieerde sociale infrastructuur vormt de sociale zekerheid de basis voor een vreedzame beslechting van belangenconflicten. Zodoende bestaat er een stabiel kader voor een ondernemingsbeleid op lange termijn. Het ontbreken van sociale zekerheid brengt bovendien directe kosten met zich mee, bijvoorbeeld in de vorm van uitsluiting en armoede. Deze kosten zijn weliswaar moeilijk in cijfers uit te drukken, maar zouden zeker het welvaartsniveau verlagen.

2.1.3. Sociale samenhang heeft dus een positief extern effect op de arbeidsproductiviteit. Dit externe effect wordt des te relevanter naarmate menselijke hulpbronnen belangrijker worden in een op kennis gebaseerde economie. Uit macro-economisch oogpunt betekent een hogere arbeidsproductiviteit echter dat het bij een bepaald loonniveau minder interessant is om arbeid door kapitaal te vervangen. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid.

2.1.4. Ook kan een modern socialezekerheidsstelsel de basis vormen voor een gunstig innovatieklimaat. Naast de "harde" macro-economische kerngegevens zijn "zachte" factoren als sociale samenhang en sociale infrastructuur met name bij de vernieuwing van de arbeidsorganisatie (technische vooruitgang bij de arbeidsorganisatie) rechtstreeks van belang ().

2.2. Economische activiteit en sociale zekerheid

2.2.1. Goede economische prestaties betekenen dat er voldoende middelen voor de financiering van een adequate sociale bescherming en het veiligstellen van de toekomst van de socialezekerheidsinstanties voorhanden zijn. Hoe beter de economische prestaties, hoe groter de financiële basis voor sociale beleidsmaatregelen en hoe geringer het aantal mensen dat zich genoodzaakt ziet, van de sociale voorzieningen gebruik te maken.

2.2.2. Een hoog groeitempo op basis van een duurzame ontwikkeling en een goed concurrentievermogen hebben een directe positieve invloed op de werkgelegenheid. Tevens neemt de belastingdruk op arbeid in de vorm van belastingen en heffingen daardoor af. Er is minder weerstand tegen belastingen en sociale premies. De sociale samenhang blijft behouden.

2.2.3. Goede economische prestaties in combinatie met een hoge arbeidsproductiviteit beperken - naast andere factoren - ook eventuele negatieve stimuleringseffecten van de sociale zekerheid. Onder meer kan dan via adequate werkloosheidsuitkeringen waarmee de kansen op werk worden vergroot, een grotere prikkel worden gegeven om werk te aanvaarden.

2.3. Sociale en economische vooruitgang inhoudelijk met elkaar verbinden en institutionele voorwaarden scheppen

2.3.1. Op basis van deze algemene overwegingen benadrukt het Economisch en Sociaal Comité dat er een positieve wisselwerking tussen sociaal beleid en economische prestaties bestaat. Het komt er nu op aan, een beleid te voeren dat deze wisselwerking maximaliseert. Het Comité pleit ervoor, het sociaal beleid op nationaal en Europees niveau in een coherente macro-economische policy-mix te integreren.

2.3.2. In dit opzicht moet nog het een en ander worden gedaan. De problemen zijn van zowel inhoudelijke als institutionele aard.

2.3.3. Enerzijds wordt de macro-economische rol van het sociaal beleid inhoudelijk onvoldoende onderkend. Nog te zeer wordt het socialezekerheidsstelsel - in de ruimste zin - slechts als een kostenfactor beschouwd, die de lid-staten en Europa zich pas kunnen "veroorloven" wanneer de economie bloeit. Volgens het Comité zal een geïntegreerde benadering meer vruchten afwerpen. Het is in dit verband zeer ingenomen met de tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad georganiseerde conferentie over het thema "Sociaal beleid en economische prestaties" en de diepgaande, algemene analyse die daar werd gepresenteerd.

2.3.4. Het Comité vindt dat het nu tijd is om op basis van deze analyse een agenda voor de bespreking van concrete hervormingsprojecten op te stellen en de sociale partners nauw te betrekken bij het debat over de hervorming en bij de besluitvorming ter zake. Gezien de fundamentele veranderingen in het samenlevingsklimaat en de voortdurend stijgende werkloosheid acht het Comité modernisering en een dynamische ontwikkeling van het Europese maatschappelijke model dringend noodzakelijk. Een reeks economische en maatschappelijke ontwikkelingen, zowel binnen als buiten Europa, noopt tot dergelijke beleidsmaatregelen. Noch een algemene verlaging van het sociale beschermingsniveau, noch het blijven vasthouden aan oude structuren kunnen een adequaat antwoord op de nieuwe ontwikkelingen bieden. Het Europese maatschappelijke model moet op dynamische wijze verder worden ontwikkeld. In dit verband zou o.m. gekeken kunnen worden naar het voorbeeld van lid-staten die een klimaat voor toename van de werkgelegenheid en van de economische groei hebben gecreëerd.

2.3.5. Anderzijds ziet het Comité dat het sociaal-economische "twee-fasenmodel", waarin de "verplichte oefening" het economische systeem en de "vrije oefening" het daaruit voortvloeiende sociale stelsel is, wordt weerspiegeld in institutionele structuren, die herziening behoeven. Gezien de aanhoudende werkgelegenheidscrisis dienen de nodige institutionele voorwaarden te worden gecreëerd om bevordering van de werkgelegenheid op coherente wijze op alle beleidsterreinen tot hoofddoelstelling te maken. Met name wat het macro-economisch beleid en het sociaal beleid betreft, dient voor een betere coördinatie en samenwerking tussen de instellingen te worden gezorgd. Dit geldt zowel horizontaal - de betrekkingen tussen Europese instellingen - als verticaal - de betrekkingen tussen Europese en nationale instellingen. Het Comité is daarom ingenomen met de coöperatieve houding waarvan de heer Borstlap, voorzitter van het nieuwe Werkgelegenheids- en Arbeidsmarktcomité, tijdens de Zitting van het Economisch en Sociaal Comité op 19 maart 1997 blijk heeft gegeven.

2.3.6. Het Economisch en Sociaal Comité wenst in dit verband te fungeren als een forum waar inhoudelijke en institutionele strategieën worden overwogen, uitgewerkt en gecoördineerd. Het Comité brengt de vertegenwoordigers van het sociaal-economische leven van de lid-staten op Europees niveau bijeen. Daarmee is het de Europese instelling die reeds sinds het sluiten van het Verdrag van Rome ervaring heeft opgedaan met het voeren en organiseren van de sociaal-economische dialoog op Europees niveau.

2.3.7. In het volgende hoofdstuk komt het Comité met enkele concrete voorstellen inzake institutionele samenwerking.

3. Institutionele samenwerking

3.1. De onderlinge afhankelijkheid van sociaal beleid en economische activiteit en de daarmee verbonden noodzaak om via dialoog en participatie veranderingen op gang te brengen, de noodzaak om de roep om flexibiliteit te beantwoorden met bescherming tegen de nieuwe risico's, de noodzaak van een sociale consensus om een duurzame groei en blijvende werkgelegenheid tot stand te brengen - al deze voorwaarden voor een dynamische, sociale en concurrerende Europese economie vereisen een intensievere en betere samenwerking tussen de betrokken instellingen en actoren.

3.2. Het Comité stelt vast dat in dit opzicht nog het nodige mankeert: er zijn vele goede analyses van de huidige situatie voorhanden, maar het ontbreekt aan concrete praktische maatregelen op lokaal, nationaal en Europees niveau. Het Comité doet in dit verband ook een beroep op de Europese Raad om erop toe te zien dat alle lid-staten hun verantwoordelijkheid voor Europa op zich nemen en de in het "Vertrouwenspact" van Commissievoorzitter Santer opgenomen voorstellen steunen en onverwijld omzetten ().

3.3. In aansluiting op de in dit advies voorgelegde analyse dringt het Comité erop aan dat de Ecofin-Raad en de Sociale Raad "geconcerteerde actie t.b.v. de werkgelegenheid" ondernemen. Ter voorbereiding van deze maatregelen zouden de betrokken directoraten-generaal van de Commissie een dialoog met elkaar en met de adviescomités van de Raden moeten aangaan en ontwikkelingsprojecten moeten uitwerken op basis van de in dit advies opgestelde agenda en van de resultaten van de conferentie die op 23 tot 25 januari 1997 te Amsterdam werd gehouden.

3.4. In dit verband staat het Comité positief tegenover het onlangs opgerichte Werkgelegenheids- en Arbeidsmarktcomité, dat de Sociale Raad bijstaat, en het Comité voor economische vraagstukken bij de Ecofin-Raad. Als het sociaal-economische forum op Europees niveau verheugt het Economisch en Sociaal Comité zich op een harmonische en effectieve samenwerking. Het gaat ervan uit dat de actoren op Europees niveau kunnen profiteren van de ervaringen van het Economisch en Sociaal Comité en zijn nauwe band met de burgers als vertegenwoordiger van een economisch sterk sociaal Europa.

3.5. Het Economisch en Sociaal Comité zal een uit leden van verschillende Afdelingen bestaande vaste studiegroep oprichten die zich zal buigen over de nieuwe dimensie van de in paragraaf 2.3.6 genoemde dialoog. Deze studiegroep moet actief met de betrokken instellingen samenwerken en onder meer de volgende onderwerpen behandelen: globalisering en de gevolgen voor arbeid met lage productiviteit, de financiering van het sociaal beleid, concurrentievermogen en sociaal beleid, en het evenwicht tussen flexibiliteit en sociale zekerheid.

Brussel, 29 mei 1997.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() Europese Commissie "Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid", blz. 17.

() In haar Groenboek over innovatie, blz. 17, onderscheidt de Commissie proces-, product-, resp. dienstinnovatie en innovatie in de arbeidsorganisatie. In alinea 3 van hoofdstuk II van het Groenboek introduceert zij het begrip "innovatieklimaat".

() Zie het advies over het Vertrouwenspact voor de werkgelegenheid - PB C 56 van 24. 2. 1997.

BIJLAGE bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Het volgende wijzigingsvoorstel, dat door meer dan een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen werd gesteund, is tijdens de bespreking verworpen:

Paragraaf 2.3.4

In de tweede zin na het woord "werkloosheid" de passage "in sommige landen" toe te voegen.

Motivering

Er is geen sprake van een stijgende werkloosheid in de EU als geheel. De werkloosheid neemt in sommige landen weliswaar toe, maar in andere af en blijft over het geheel genomen gelijk.

Uitslag van de stemming

Vóór: 48, tegen: 57, onthoudingen: 3.