Home

Resolutie over de overeenkomst tot samenwerking bij het vreedzaam gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verenigde Staten van Amerika (C4-0264/96)

Resolutie over de overeenkomst tot samenwerking bij het vreedzaam gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verenigde Staten van Amerika (C4-0264/96)

Resolutie over de overeenkomst tot samenwerking bij het vreedzaam gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verenigde Staten van Amerika (C4-0264/96)

Publicatieblad Nr. C 150 van 19/05/1997 blz. 0066


A4-0074/97

Resolutie over de overeenkomst tot samenwerking bij het vreedzaam gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verenigde Staten van Amerika (C4-0264/96)

Het Europees Parlement,

- gelet op de basisovereenkomst ((PB 17 van 19.3.1959, blz. 309.)), de Overeenkomst tot samenwerking betreffende het vreedzaam gebruik van atoomenergie ((PB 17 van 19.3.1959, blz. 312.)), alsmede het amendement op de aanvullende overeenkomst tot samenwerking van 11 juni 1960 tussen Euratom en de Verenigde Staten ((PB L 139 van 22.5.1974, blz. 24.)),

- onder verwijzing naar zijn resoluties

. van 7 april 1992 over de resultaten van de intergouvernementele conferenties ((PB C 125 van 18.5.1992, blz. 81.)),

. van 29 september 1994 over smokkel van splijtstoffen ((PB C 305 van 31.10.1994, blz. 78.)),

. van 16 maart 1995 over het verdrag inzake nucleaire samenwerking tussen EURATOM en de Verenigde Staten ((PB C 89 van 10.4.1995, blz. 139.)),

. van 5 april 1995 over de conferentie over de verlenging van het Non- Proliferatieverdrag (NPV) ((PB C 109 van 1.5.1995, blz. 41.)),

. van 17 mei 1995 over de werking van het Verdrag betreffende de Europese Unie in het vooruitzicht van de Intergouvernementele Conferentie van 1996 - Verwezenlijking en ontwikkeling van de Unie ((PB C 151 van 19.6.1995, blz. 56.)),

. van 13 maart 1996 over (i) het advies van het Europees Parlement over de bijeenroeping van de IGC en (ii) de evaluatie van de werkzaamheden van de Reflectiegroep en vaststelling van de beleidsprioriteiten van het Europees Parlement met het oog op de Intergouvernementele Conferentie ((PB C 96 van 1.4.1996, blz. 77.)),

. van 27 maart 1996 over radioactieve afvalstoffen ((PB C 117 van 22.4.1996, blz. 12.)),

. van 4 juli 1996 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over illegale handel in nucleair materiaal en radioactieve stoffen ((PB C 211 van 22.7.1996, blz. 15.)),

- gezien het verslag van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie en het advies van de Commissie externe economische betrekkingen (A4- 0074/97),

A. misnoegd over de tegenstrijdige situatie dat het Verdrag betreffende de Europese Unie de bevoegdheden van het Europees Parlement op diverse gebieden, waaronder bepaalde aspecten van het energiebeleid heeft uitgebreid, maar dat de democratische aanpak waarin dit Verdrag voorziet, bij de toepassing van het EGA- Verdrag nog steeds niet in praktijk wordt gebracht,

B. overwegende dat Commissie en Raad met betrekkeing tot de onderhandelingen over de overeenkomst VS-Euratom en in soortgelijke gevallen daarna het Parlement beter hadden moeten inlichten en meer bij het overleg hadden moeten betrekken, overeenkomstig de doelstellingen en mogelijkheden van de relevante artikelen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de later door het Parlement ingenomen standpunten inzake zijn betrokkenheid bij alle aspecten van het energiebeleid van de EU,

C. overwegende dat het bij de uitwerking van het ter behandeling voorgelegde akkoord geen constructieve rol heeft kunnen spelen, hetgeen van belang geweest zou zijn voor een duurzame harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de transatlantische verhoudingen en in overeenstemming zou zijn geweest met de democratische spelregels,

D. overwegende dat er nog steeds sprake is van een ontoereikende parlementaire betrokkenheid in het kader van het EGA-Verdrag met als duidelijk voorbeeld de uiteenlopende mate van betrokkenheid van het Parlement bij de toekenning van gelden voor het Vierde Kaderprogramma voor onderzoek op het gebied van de nucleaire veiligheid (1.254 miljoen ecu) en voor onderzoek op het gebied van niet-nucleaire energie (984 miljoen ecu),

E. overwegende, in het licht van deze ervaring en hangende de aanstaande integratie van het EGA-Verdrag in het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat het voor het Parlement noodzakelijk is alert te blijven, om te waarborgen dat het naar behoren geïnformeerd wordt over en betrokken wordt bij de huidige en toekomstige ontwikkelingen inzake externe betrekkingen op nucleair gebied,

F. nogmaals verklarend vastbesloten te zijn via de rol die het speelt in het IGC- proces ervoor te zorgen dat zijn standpunten ten aanzien van de integratie van het EGKS- en het EGA-Verdrag in het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals verwoord in zijn bovengenoemde resoluties van 7 april 1992 en 13 maart 1996, hun weerslag vinden bij de herziening van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

G. overwegende dat de Amerikaanse "Nuclear Non-Proliferation Act" (NNPA) van 1978 een zeker extraterritoriaal effect van de Amerikaanse wetgeving op het beleid van de EU inhoudt, aangezien in door de VS gesloten overeenkomsten inzake nucleaire samenwerking aan de VS het recht moet worden toegekend de uiteindelijke behandeling van uit de VS afkomstige afgewerkte splijtstoffen goed dan wel af te keuren,

H. overwegende dat de Verenigde Staten zeer strenge unilaterale maatregelen hebben getroffen ten aanzien van uitvoer, voorziening en technologie, daar de Europese industrie op nucleair gebied toch in aanzienlijke mate afhankelijk is van leveringen en technologie uit de Verenigde Staten,

I. overwegende dat de kwestie van de wederkerigheid van de toestemmingsrechten voor het gebruik van bepaalde splijtbare materialen een kritisch punt is, daar voortgaande controle van de Verenigde Staten op de naar Europa geëxporteerde producten moet worden vervangen door interne controle,

J. concluderende dat het tijdsbestek van ten minste 30 jaar waarvoor de VS Euratom "generic programmatic consent" (generieke goedkeuring van programma's) hebben verleend, tot gevolg heeft dat Europa in staat wordt gesteld zelf gevoelige splijtstoffen op te werken en te transformeren, zoals ook het geval was bij de nucleaire samenwerkingsovereenkomst VS-Japan,

K. van mening dat het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen tussen de EU en de VS moet worden geëvalueerd in het licht van de recente ontwikkelingen, met name ten aanzien van kwesties als non-proliferatie, opwerking van nucleair materiaal en vervoer,

L. overwegende dat de politieke en technologische ontwikkelingen in de wereld de strijd tegen eventuele nucleaire acties steeds noodzakelijker en moeilijker maken en de akkoorden waarop de samenwerking tussen de EU en de Verenigde Staten berust derhalve geactualiseerd dienen te worden,

M. overwegende dat sommige pleitbezorgers van non-proliferatie op het ogenblik waarschuwen voor de gevaren van een wereldwijde "plutonium-economie" en voor de commerciële verspreiding van nucleair materiaal dat gebruikt kan worden voor nucleaire wapens, zoals wordt geïllustreerd door het feit dat er in 1994 een gemiddelde voorraad van 342.000 kg plutonium onder de hoede van Euratom was, waarvan een derde valt onder de Overeenkomst VS-Euratom, en dat tegen het jaar 2010 545.000 kg plutonium zou kunnen worden geïsoleerd,

N. overwegende dat deze "plutonium-economie" een reden voor bezorgdheid zou kunnen zijn, nog afgezien van de risico's van proliferatie, indien de huidige hoge normen voor de gezondheid van de werknemers, nucleaire veiligheid en beveiliging in alle fasen van de nucleaire splijtstofcyclus, met inbegrip van opwerking, vervaardiging, transportafvalwater en afvalbeheer niet worden gehandhaafd,

O. bekrachtigend dat het, zoals uiteengezet in zijn bovengenoemde resolutie van 5 april 1995 over het NPV, prioriteit toekent aan de ontwikkeling van alternatieve en duurzame energiebronnen, hetgeen als strategie meer perspectief biedt bij het dekken van de energiebehoefte,

P. overwegende dat een ander effect van de onderhavige overeenkomst zal zijn dat er MOX-brandstof gefabriceerd kan worden,

Q. overwegende dat de veiligheidsmaatregelen van Euratom of de IAEA, bestaande uit inspecties, boekhoudkundige controles en inperkings- of monitoring-maatregelen, niet in staat zijn verliezen van aanzienlijke hoeveelheden plutonium op te sporen,

R. overwegende dat het Internationale Verdrag inzake de fysieke bescherming van nucleair materiaal onvoldoende waarborgen biedt voor een veilig en ononderbroken vervoer,

S. overwegende dat de onderzoekreactoren in Europa hoofdzakelijk voor industriële en medische toepassingen werken en dat de aanvoer van nucleaire splijtstof en de daaruit voortvloeiende accumulatie van gebruikte splijtstof na jaren van activiteit een probleem zou kunnen opleveren voor het functioneren van deze reactoren,

T. verontrust over het feit dat bij toepassing van de IAEA-normen inzake de vervoersveiligheid op de uitwisseling van onder de overeenkomst vallend nucleair materiaal transporten naar derde landen mogelijk worden met containers die niet de VS binnen zouden mogen worden gebracht of over de VS zouden mogen worden gevlogen, zoals Japan reeds heeft ervaren,

U. van mening - tegen de achtergrond van het lopende conflict over de nieuwe normen voor het luchtvervoer van nucleair materiaal - dat het ongeval in het Spaanse Palomares, de recente bijna-botsingen tussen militaire vliegtuigen en vliegtuigen met nucleaire vracht in Schotland en andere recente vliegtuigongevallen de conclusie wettigen dat het vervoer van nucleair materiaal door de lucht uit een oogpunt van milieubescherming en luchtverkeersveiligheid onaanvaardbaar is,

1. is van mening dat de overeenkomst tussen Euratom en de Verenigde Staten voldoet aan de doelstelling van het mogelijk maken van een vreedzame nucleaire samenwerking volgens de erkende internationale normen inzake veiligheid en waarborgen;

2. acht het, in de context van de bredere discussie over het democratisch tekort in de EU bij het nucleaire beleid en andere onderdelen van het energiebeleid, onaanvaardbaar dat het in zo geringe mate wordt betrokken bij lopende, soortgelijke gevallen van internationale samenwerking in het kader van het Euratom-Verdrag;

3. wenst dat de Commissie en de Raad het Parlement op democratische wijze betrekken bij de Euratom-overeenkomsten met de VS, Rusland, Argentinië, Japan en de KEDO (Organisatie voor de ontwikkeling op energiegebied van het Koreaans schiereiland), alsmede bij andere, toekomstige overeenkomsten van Euratom met derde landen;

4. verzoekt de Raad artikel 203 van het EGA-Verdrag en artikel 235 van het EG- Verdrag te erkennen als relevante en geldige rechtsgrondslag voor formele raadpleging en betrokkenheid van het Parlement bij alle zaken die verband houden met nucleaire energie, en behoudt zich het recht voor gebruik te maken van het bepaalde in artikel 107A van het EGA-Verdrag en het democratisch tekort op dit terrein te omzeilen;

5. verzoekt de Commissie en de Raad het Parlement op de hoogte te stellen van de implementatie van de paragrafen 10 (iv) en 14 (i) van zijn bovengenoemde resolutie van 7 april 1992 en paragraaf 15.1 van bovengenoemde resolutie van 13 maart 1996;

6. verzoekt de Commissie en de Raad het Parlement volledig en gedetailleerd te informeren in hoeverre de wensen en criteria die zijn geformuleerd in zijn bovengenoemde resolutie van 16 maart 1995, en met name in de paragrafen 1 en 3 daarvan, hun weerslag vinden in de overeenkomst tussen VS en Euratom in haar uiteindelijke vorm;

7. verzoekt de Commissie de redenen, gevolgen en implicaties van het feit dat delen van de overeenkomst zelfs na het aflopen van de formele geldigheidsperiode van kracht kunnen blijven, volledig uiteen te zetten;

8. is verheugd over de benoeming door de Commissie van een groep van onafhankelijke deskundigen die de veiligheidsnormen van de IAEA voor het luchtvervoer opnieuw gaat bezien;

9. verzoekt de Commissie en de Raad bij alle huidige en toekomstige internationale onderhandelingen op het gebied van nucleaire technologieën het Parlement volledig en tijdig te informeren;

10. begroet de overeenkomst, ondanks de hierboven aangevoerde bedenkingen, als een belangrijke mijlpaal in de transatlantische samenwerking bij vraagstukken op het gebied van de nucleaire veiligheid;

11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.