Home

Resolutie over ontwikkelingsproblemen in verband met de structurele maatregelen in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1994-1999 (C4-0055/96, C4-0056/96, C4-0057/96, C4- 0058/96, C4-0022/97, C4-0134/97)

Resolutie over ontwikkelingsproblemen in verband met de structurele maatregelen in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1994-1999 (C4-0055/96, C4-0056/96, C4-0057/96, C4- 0058/96, C4-0022/97, C4-0134/97)

Resolutie over ontwikkelingsproblemen in verband met de structurele maatregelen in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1994-1999 (C4-0055/96, C4-0056/96, C4-0057/96, C4- 0058/96, C4-0022/97, C4-0134/97)

Publicatieblad Nr. C 150 van 19/05/1997 blz. 0057


A4-0126/97

Resolutie over ontwikkelingsproblemen in verband met de structurele maatregelen in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1994-1999 (C4-0055/96, C4-0056/96, C4-0057/96, C4-0058/96, C4-0022/97, C4-0134/97)

Het Europees Parlement,

- gelet op de beschikkingen van de Commissie van 29 juli 1994 houdende goedkeuring van de enige programmeringsdocumenten voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de in het Verenigd Koninkrijk onder doelstelling 1 vallende regio's Merseyside, Noord-Ierland en de Highlands en Islands Enterprise Area (C4- 0055/96, C4-0056/96, C4-0057/96) en gelet op deze enige programmeringsdocumenten ((PB L 250 van 26.9.1994, blz. 48. )),

- gelet op de beschikkingen van de Commissie van 16 december 1994 houdende goedkeuring van de enige programmeringsdocumenten voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de in het Verenigd Koninkrijk onder doelstelling 2 vallende regio's (C4-0058/96 en C4-0022/97) ((PB L 382 van 31.12.1994, blz. 69.)) en gelet op deze enige programmeringsdocumenten,

- gezien de enige programmeringsdocumenten voor de onder doelstelling 5b vallende regio's in het Verenigd Koninkrijk (C4-0134/97),

- gezien de doelstellingen voor het Europees regionaal beleid in artikel 130 A van het EG-Verdrag, de richtsnoeren voor de Europese structuurfondsen en de daarin opgenomen prioriteiten,

- onder verwijzing naar de hervormingen van de structuurfondsen in 1988 en 1993 en de beginselen van concentratie, additionaliteit, programmering en partnerschap, alsmede gelijke kansen en milieubescherming die daarin zijn opgenomen,

- gezien de documenten die de Commissie heeft voorgelegd tijdens de informele bijeenkomsten van ministers voor Regionaal Beleid en Ruimtelijke Ordening in Venetië (mei 1996) en Ballyconnell (november 1996) getiteld: Effectiviteit, controle en vereenvoudiging en Structuurfondsen: meer werk scheppen,

- gezien het zevende jaarverslag over de structuurfondsen 1995 (COM(96)0502 - C4- 0020/97) en het Eerste verslag over de economische en sociale samenhang 1996,

- gezien de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van maatregelen in industriegebieden waar de industrie in verval is (doelstelling 2) in de tweede planningsperiode 1997-1999,

- gezien zijn resoluties van 14 februari 1996 over de tweede planningsperiode voor bijstand krachtens doelstelling 2 (1997-1999) ((PB C 65 van 4.3.1996, blz. 88.)), van 28 maart 1996 over de toewijzing van de reserve voor de communautaire initiatieven (URBAN, Interreg II C, Werkgelegenheid - inpassing, ADAPT) ((PB C 117 van 22.4.1996, blz. 70.)) en van 18 februari 1997 over de mededeling van de Commissie inzake structuurmaatregelen van de Gemeenschap en werkgelegenheid ((PB C 380 van 16.12.1996, blz. 90.)),

- gezien het bezoek van een delegatie van de Commissie regionaal beleid aan Derbyshire in november 1995 en de hoorzittingen die de rapporteur heeft gehouden en het bewijsmateriaal dat de regio's van voor bijstand in aanmerking komende regio's in het Verenigd Koninkrijk hebben voorgelegd,

- gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A4-0126/97),

A. overwegende dat de bewijzen voor een toenemende ongelijkheid tussen rijke en arme regio's in de Europese Unie ook zichtbaar zijn in het Verenigd Koninkrijk, waar slechts in twee (van elf) regio's een BBP wordt behaald dan hoger ligt dan het gemiddelde in de EU,

B. overwegende dat het verslag van de Commissie over de cohesie aantoont dat regionale bijstandsverlening noodzakelijk is om een verdere polarisatie tussen rijke en arme regio's te voorkomen,

C. overwegende dat de noodzaak een hechtere economische en sociale samenhang in de EU tot stand te brengen in de context van de interne markt en de mogelijkheid van een gemeenschappelijke munt betekent dat structurele maatregelen van belang zijn geweest voor het beperken de ongelijkheden tussen arme en rijke regio's,

D. overwegende dat het Verenigd Koninkrijk in de periode 1994-1999 zowel de geografische spreiding als de financiële toewijzingen van bijstand uit de structuurfondsen krachtens de doelstellingen 1, 2 en 5b en de communautaire initiatieven heeft uitgebreid; dat het Verenigd Koninkrijk de dichtste spreiding kent van regio's van doelstelling 2, waarbij 30,9% van de Britse bevolking wordt bereikt, en dat het BBP per hoofd van de bevolking in Merseyside nog verder is gedaald sinds deze regio in aanmerking komt voor steun krachtens doelstelling 1,

E. overwegende dat de verstrekking van bijstand uit de structuurfondsen voor regionale maatregelen (doelstellingen 1, 2 en 5b) en voor niet-regionale maatregelen (doelstelling 3) een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot het totstandbrengen van de economische en sociale samenhang in het Verenigd Koninkrijk en een duidelijk teken is van Europese solidariteit,

F. overwegende dat de structurele bijstand voor de Britse regio's van doelstelling 1 2.360 miljoen ecu, voor doelstelling 2 4.580 miljoen ecu, voor doelstelling 5b 2.012 miljoen ecu, voor doelstelling 3 1.501 miljoen ecu (1994-1996) en 1.655 miljoen ecu (1997-1999) en voor doelstelling 4 244 miljoen ecu (1997-1999) bedraagt,

G. overwegende dat uit de nationale werkloosheidscijfers niet blijkt dat er te weinig duurzame arbeidsplaatsen worden gecreëerd, dat er in het Verenigd Koninkrijk een tendens is om laagbetaalde deeltijdbanen te scheppen en dat de "werkelijke" verborgen werkloosheid in regio's in verval wordt gebagatelliseerd,

H. overwegende dat het lage BBP en de lage arbeidsproductiviteit in het Verenigd Koninkrijk en de zeer geringe of nulgroei in industrieregio's zoals vermeld in het "cohesieverslag" het concurrentievermogen van de Britse regio's verzwakt,

I. overwegende dat bijstand krachtens het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) wordt gebruikt ten behoeve van bedrijfsinvesteringen en infrastructuur, steun voor kleine en middelgrote bedrijven en steun voor technologie en productiegerichte investeringen,

J. overwegende dat bijstand krachtens het Europees Sociaal Fonds (ESF) wordt gebruikt ten behoeve van scholing, herscholing, beroepsbegeleiding en het versterken van de capaciteiten en vaardigheden van de beroepsbevolking,

K. overwegende dat het Verenigd Koninkrijk tot dusver gedurende de periode 1994-1996 nog geen middelen heeft opgenomen in het kader van doelstelling 4 voor de aanpassing van de vaardigheden van werknemers aan de technologische veranderingen en de herstructurering van de industrie; overwegende dat het Verenigd Koninkrijk heeft ingestemd met een toewijzing van 244 mln. ecu voor de periode 1997-1999,

L. overwegende dat de structuurfondsen een grote invloed hebben gehad op de werkgelegenheid in het Verenigd Koninkrijk waar volgens de Commissie tussen 1989 en 1993 240.000 banen zijn geschapen of behouden zijn gebleven, en dat de communautaire initiatieven een belangrijke een aanvullende hulpbron geweest zijn bij het beheersen van ingrijpende industriële, economische en sociale veranderingen in bepaalde sectoren,

M. overwegende dat de EU-steun voor Britse regio's in de periode 1989-1999 is toegenomen en de staatssteun drastisch is gedaald, waardoor er in sommige regio's een crisis is ontstaan met betrekking tot de aanvullende financiering,

N. overwegende dat de ongestructureerde en ad hoc benadering van de regionale ontwikkeling door de regering een hinderpaal vormt voor een effectieve coördinatie met de strategisch geprogrammeerde aanpak van de regionale ontwikkeling door de EU,

O. overwegende dat voor de in verval zijnde industrieregio's, die worden gekenmerkt door een scherpe daling van de werkgelegenheid in de productiesector en enclaves met een hoge werkloosheid en aanhoudende structurele problemen, maatregelen zijn vereist ten behoeve van een duurzame economische ontwikkeling met het oog op het concurrentievermogen van deze regio's op de lange termijn,

P. overwegende dat de aanwezigheid van een onafhankelijk secretariaat in Schotland zowel de kwaliteit als de prestaties van de programma's heeft verhoogd,

Q. overwegende dat de huidige regering het Regional Challenge-plan voor 1994-1999 zonder overleg heeft opgelegd, met als gevolg een centralisatie van de besluitvorming over de verdeling van de EFRO-middelen bij de regering en een ondermijning van het partnerschap op lokaal niveau,

R. overwegende dat de regering en de Commissie er tot dusver niet in zijn geslaagd te komen met een evaluatie van de Regional Challenge-plannen om de toegevoegde waarde voor de regio's te kunnen beoordelen,

S. overwegende dat de huidige regering tijdens de Top van Dublin heeft geweigerd deel te nemen aan de territoriale, lokale en regionale werkgelegenheidspacten,

T. overwegende dat de financiële armslag en het uitgavenpatroon van bepaalde Britse regio's ontoereikend zijn,

U. overwegende dat de regering door het proces van afroming van het EFRO en het ESF en de ondemocratische samenstelling van sommige PMC's de voorkeur geeft aan de eigen programma's in de regio's,

1. is verheugd over de positieve bijdrage die de Europese structuurfondsen in het Verenigd Koninkrijk hebben geleverd tot de economische en sociale samenhang, tot de regeneratie van de armste regio's en tot het scheppen van werkgelegenheid, maar neemt ook een toename waar van verschillen op het gebied van economie en werkgelegenheid binnen en tussen de regio's van het Verenigd Koninkrijk;

2. is ingenomen met de belangrijke rol die de structuurfondsen hebben gespeeld bij het aanmoedigen van nieuwe partnerschappen, benaderingen en innovaties van het regionaal beleid;

3. is van mening dat de financiering via de Europese structuurfondsen door het vaststellen van de juiste prioriteiten bijdraagt tot de economische ontwikkeling van de in aanmerking komende regio's door middel van maatregelen om werkgelegenheid te scheppen, het steunen van infrastructuur voor bedrijven, met name het MKB, en sociale integratie van hen die door maatschappelijke uitsluiting worden bedreigd;

4. stelt vast dat het noodzakelijk is de problemen in verband met de administratieve en financiële procedures aan te pakken teneinde de doelmatigheid en de financiële prestaties van de fondsen te verbeteren en roept de Commissie en de Britse regering ertoe op onderzoek te doen naar de beste administratieve praktijken en betere procedures in te voeren;

5. is van opvatting dat de vertragingen bij de goedkeuring van de enige programmeringsdocumenten voor alle doelstellingen en de daardoor veroorzaakte vertragingen bij het starten van de programma's een effectieve werking van de fondsen in de weg hebben gestaan;

6. acht de vertragingen bij de betalingen, met name in het kader van het ESF, ongerechtvaardigd en verzoekt de Commissie en de Britse regering efficiëntere betalingsmechanismen te ontwikkelen en ervoor te zorgen dat betalingen door de Commissie en de nationale regering op tijd aan de begunstigden worden gedaan;

7. merkt op dat onderuitputting van programma's moet worden vermeden en beveelt de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie aan meer flexibiliteit in te voeren zodat het gebruik van de beschikbare middelen kan worden verbeterd;

8. erkent dat de fondsen te complex zijn en dat dit een ontmoedigende uitwerking heeft op kleine organisaties en projecten en stelt voor de fondsen te vereenvoudigen door de invoering van een duidelijker aanvraagprocedure, heldere en transparantere methodes voor de selectie en de beoordeling van projecten en, van meet af aan, duidelijke richtsnoeren ten aanzien van de vraag welke projecten in aanmerking komen;

9. acht de problemen van schulden als gevolg van te late betalingen, met name aan kleine organisaties en het vrijwilligerswerk, onaanvaardbaar en verzoekt de Commissie een stelsel te overwegen van betaling van een algemene subsidie vooraf of de instelling van bemiddelende financiële instellingen (IFB's) om de problemen te verlichten;

10. is van mening dat door een actieve en wezenlijke bijdrage van de partners, bijv. de sociale partners, een meer op kwaliteit gerichte evaluatie van de bijstand uit de structuurfondsen en de draagwijdte daarvan dient te worden ingevoerd op alle niveaus van toezicht en evaluatie, teneinde de effectiviteit van de financiering door de structuurfondsen objectief te kunnen meten en de werkelijke invloed van de bijstand te kunnen kwantificeren;

11. is van mening dat de communautaire initiatieven zouden moeten worden onderzocht met als doel deze te rationaliseren, nauwer te integreren en in overeenstemming te brengen met de programma's in het kader van de doelstellingen 1, 2, en 5b en ze duidelijker en doelgerichter te maken; is voorts van mening dat innovatieve initiatieven moeten worden gehandhaafd en initiatieven waarin projecten worden gedupliceerd, moeten worden gestroomlijnd;

12. erkent het belang van partnerschappen voor een effectieve werking van de fondsen, maar betreurt het ontbreken van de sociale en economische partners in de toezichtscomités en besluitvormingsorganen; verzoekt de Commissie de aard en de rol van partners duidelijker te omschrijven en roept de Britse regering ertoe op sociaal partnerschap volledig te implementeren;

13. erkent de belangrijke rol die de lokale autoriteiten vervullen in de partnerschappen, betreurt de teruggang in de vertegenwoordiging van lokale autoriteiten ten gunste van aan niemand verantwoording verschuldigde lichamen (quango's) en verzoekt de Britse regering de rol van de lokale autoriteiten te versterken en gekozen leden toe te staan zitting te nemen in de toezichtscomités, teneinde de democratische aansprakelijkheid voor de fondsen te vergroten;

14. is verheugd over de grotere rol die de partners hebben gekregen bij de regionale planing en erkent de belangrijke invloed die de planning ten behoeve van de structuurfondsen heeft gehad op Britse regio's, maar verzoekt de Commissie en de Britse regering niettemin een breder scala van partners te betrekken bij toekomstige planningen en verzoekt de regering voorts de oprichting van regionale ontwikkelingsbureaus te overwegen, teneinde een effectievere planning mogelijk te maken;

15. verzoekt de Commissie ook rekening te houden met de wensen van de plaatselijke partners bij de onderhandelingen over de prioriteiten en de maatregelen van de programma's; stelt vast dat wanneer vervoersprojecten waarde toevoegen aan de economische ontwikkeling van een gemeenschap en bijdragen tot het scheppen van werkgelegenheid door het ontsluiten van industrieterreinen, deze al naar gelang van hun betekenis volgens een glijdende schaal in aanmerking dienen te komen voor subsidies;

16. betreurt de invoering van het afromen van EFRO-middelen ten behoeve van het op concurrentie gebaseerde biedingsstelsel van het Regional Challenge-programma en verzoekt de regering en de Commissie zo spoedig mogelijk te komen met een evaluatie en het programma af te schaffen als niet kan worden aangetoond dat het waarde toevoegt;

17. betreurt het besluit van het Verenigd Koninkrijk om geen gebruik te maken van de middelen in het kader van doelstelling 4 voor de aanpassing van werknemers aan de veranderingen in de industrie en dringt er bij de regering op aan onderuitputting aan het eind van het jaar 1999 te voorkomen;

18. betreurt dat het grote publiek zeer weinig weet van de met bijstand uit de structuurfondsen gesteunde projecten en verzoekt de Commissie en de nationale en regionale partners om de publiciteit en de voorlichting over deze projecten te verbeteren en toegankelijk te maken, zodat de voordelen van het regionaal beleid van de Europese Unie voor de burgers duidelijk zichtbaar worden;

19. constateert dat de jaarprogramma's voor het ESF veel problemen opleveren met betrekking tot de continuïteit en beveelt de Commissie aan de invoering te overwegen van een flexibeler aanpak met meerjarenfinanciering en betalingen vooraf;

20. stelt vast dat er onvoldoende continuïteit en samenhang is tussen de verschillende fondsen en beveelt de Commissie aan mechanismen te bestuderen om een betere integratie mogelijk te maken, met inbegrip van de optie om voor elke in aanmerking komende regio een eigen fonds op te zetten; beveelt de Commissie voorts aan om, ten minste, de gescheiden regelingen en de uiteenlopende operationele administratiewijzen voor het EFRO en het ESF te herzien en meerjarenprogramma's voor het ESF in te voeren teneinde de complementariteit te vergroten;

21. verzoekt de Commissie de selectiecriteria voor bijstand uit de structuurfondsen in de toekomst te herevalueren door rekening te houden met veranderingen in de industrie, het BBP en het verband tussen dalende werkloosheidscijfers en niet- duurzame werkgelegenheid in laagbetaalde part-timesectoren, en mechanismen te ontwikkelen om te zorgen voor een grotere concentratie van de middelen in de toekomst en voor een overgangsfinanciering en een programma voor het scheppen van duurzame werkgelegenheid voor industriegebieden die kampen met een aanhoudende lage groei en hoge werkloosheid;

22. erkent dat een maximaal effect van de fondsen op de economische en sociale samenhang kan worden ondermijnd als de aanvullende financiering ontoereikend of onjuist gericht is; beveelt de Commissie aan een grotere betrokkenheid van de particuliere sector als aanvullende financier te overwegen en beveelt de regering van het VK aan ervoor te zorgen dat potentiële nationale en lokale financieringsbronnen voor regio's zodanig worden opgezet dat zij de bijstand uit de structuurfondsen op een effectievere wijze aanvullen;

23. is ingenomen met de prioriteit die wordt gegeven aan duurzame ontwikkeling en verzoekt de Commissie aan te bevelen dat een milieu-effectrapportage een voorwaarde is voor goedkeuring en een vast onderdeel van de permanente evaluatie van programma's;

24. erkent de positieve bijdrage van alle regio's in het VK aan de programma's van de structuurfondsen door de ervaring en kennis die zij bijdragen om de beginselen van sociale en economische cohesie in het VK en de EU als geheel in stand te houden;

25. is verheugd over de inspanningen in het kader van de herziening van de administratieve procedures die momenteel door het Ministerie van Milieu wordt uitgevoerd ten behoeve van een decentralisatie tot lokaal niveau, maar betreurt dat dit in een zo laat stadium in de EU-programma's plaatsvindt en betreurt het totale gebrek aan raadpleging van partners en regeringsinstanties in de regio's bij het opstellen van de richtsnoeren, en is bezorgd dat de extra administratieve last die hiermee gepaard gaat zonder dat hiervoor op lokaal niveau toereikende middelen beschikbaar zijn zou kunnen leiden tot grotere vertragingen en onderbesteding;

26. stelt voor dat de regering volledige raadpleging alsmede een grondige beoordeling toezegt van de procedures van het Ministerie van Milieu alvorens deze ten uitvoer worden gelegd;

27. betreurt de onderuitputting van de middelen voor technische bijstand in sommige regio's en dringt er bij programmasecretariaten op aan deze middelen te gebruiken om de prestaties en de doelmatigheid van de programma's te verbeteren en om de modellen die het best functioneren te kopiëren en deze te gebruiken als technische ondersteuning om innovatieve projecten van hoge kwaliteit aan te moedigen;

28. verzoekt de overheidsbureaus in de regio's te overwegen onafhankelijke secretariaten in de Engelse regio's op te zetten;

29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering van het Verenigd Koninkrijk.