Home

Resolutie over het gemeenschappelijk visserijbeleid na 2002

Resolutie over het gemeenschappelijk visserijbeleid na 2002

Resolutie over het gemeenschappelijk visserijbeleid na 2002

Publicatieblad Nr. C 358 van 24/11/1997 blz. 0043


A4-0298/97

Resolutie over het gemeenschappelijk visserijbeleid na 2002

Het Europees Parlement,

- gelet op artikel 148 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie visserij (A4-0298/97),

A. overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid in zijn huidige vorm op 31 december 2002 afloopt,

B. gelet op verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur, en met name artikel 14, lid 2 (("Uiterlijk op 31 december 2002 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de situatie van de visserij in de Gemeenschap en in het bijzonder over de economische en sociale situatie in de kuststreken, over de toestand van de bestanden en hun verwachte ontwikkeling en over de toepassing van deze verordening. Op basis van dat verslag besluit de Raad, overeenkomstig de procedure van artikel 43 van het Verdrag, vóór 31 december 2002, over eventuele noodzakelijke aanpassingen, in het bijzonder met betrekking tot artikel 7, en over de bepalingen die eventueel na afloop van de regelingen als bedoeld in artikel 6 van deze verordening zullen gelden." (PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1). )),

C. overwegende dat het huidige GVB een uitzondering vormt op het beginsel van vrije toegang tot de communautaire visgronden zoals vastgelegd in de artikelen 6 en 7 van bovengenoemde verordening (EEG) nr. 3760/92, en dat deze derogatie op 1 januari 2003 zal verstrijken indien de Raad geen besluit neemt,

D. overwegende dat deze uitzondering met ingang van 1973 in het visserijbeleid werd geïntroduceerd ter bescherming van de aanpassing van de visserij-industrie van de verschillende lidstaten,

E. overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van het GVB rekening moet worden gehouden met de internationale conventies,

F. gezien het economische en sociale belang van de visserijsector in de EU wegens het grote aantal hiermede verbonden rechtstreekse en indirecte arbeidsplaatsen en gezien de grote afhankelijkheid van vele regio's van deze sector, niet alleen op het gebied van de visserij, maar van vele andere hiermede verbonden activiteiten,

G. overwegende dat het van groot belang is dat de vissers en hun verenigingen bij de besluitvorming inzake het GVB worden betrokken,

H. overwegende dat men het er algemeen over eens is dat het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid de meeste van zijn doelstellingen niet heeft bereikt,

I. overwegende dat het in 1983 ingestelde GVB ondanks zijn tekortkomingen de grote verdienste heeft gehad een brede benadering van deze sector na te streven,

J. overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid een geheel vormt waarvan de verschillende aspecten (visbestanden, toezicht, markten, structuurbeleid, sociaal beleid, extern beleid) elkaar aanvullen en dat derhalve bij iedere hervorming erop moet worden toegezien dat de samenhang tussen deze verschillende aspecten altijd gehandhaafd blijft,

K. overwegende dat het volledig ontbreken van een harmonisatie van de voorwaarden op het gebied van werkgelegenheid en sociale zekerheid leidt tot een verstoring van het evenwicht op het gebied van de kosten van personeel en daardoor een zekere delokalisatie veroorzaakt van de vloot en de verwerkende bedrijven binnen de Europese Unie,

L. overwegende dat het beleid inzake instandhouding en beheer van de visbestanden met de tot dusver tot de beschikking staande middelen geen waarborg heeft kunnen bieden voor de gewenste duurzaamheid van de visbestanden op een niveau boven het veilig biologische minimum dat een van de belangrijkste doelstellingen van het GVB vormt, .

M. overwegende dat de ontwikkeling van het volledige potentieel van de communautaire visbestanden, het behoud ervan en de toepassing van de regels moeten worden aangemoedigd, en dat de Gemeenschap steun moet verlenen aan doeltreffender onderzoek en ontwikkeling van de bestanden om de verwezenlijking van deze doelen te bevorderen,

N. overwegende dat het systeem van de TAC's en de quota samen met het beginsel van relatieve stabiliteit de basispijlers vormen van het beleid inzake instandhouding van de visbestanden,

O. overwegende dat het beginsel van relatieve stabiliteit tot doel heeft gehad de stabiliteit te waarborgen van de nationale en de regionale visserij- industrieën, teneinde hun aanpassing aan de nieuwe situatie van de interne markt mogelijk te maken,

P. overwegende dat het systeem van TAC's en quota is ingesteld met de bedoeling een rationele exploitatie van de bestanden te waarborgen en de visserijactiviteit te beheren,

Q. overwegende dat de visserijsector achteruitgaat,

R. overwegende dat het structuurbeleid werd ingesteld om tegemoet te komen aan de structurele problemen van de communautaire visserijvloot, in het bijzonder de overcapaciteit hiervan, onder andere door middel van meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's),

S. overwegende dat het structuurbeleid in praktisch alle lidstaten heeft bijgedragen tot modernisering van het productieapparaat van de visserij, doch daarentegen geen succes heeft gebracht wat betreft het streven naar aanpassing van de omvang van de vloot aan de beschikbare visbestanden,

T. overwegende dat de aanpassing van de communautaire vloot zeer grote sociale gevolgen heeft en in vele regio's bijdraagt tot de toeneming van de werkloosheid en de regionale onevenwichtigheden, zonder dat nieuwe middelen en alternatieven zijn geschapen om deze gevolgen op te vangen,

U. overwegende dat het een plicht is om op verantwoordelijke wijze te vissen op welk deel van de oceaan de vloten van de Europese Gemeenschap ook actief zijn,

V. overwegende dat het beleid inzake externe hulpbronnen een belangrijk element van het GVB vormt bij het nakomen van de talloze internationale visserijverplichtingen van de Gemeenschap,

W. overwegende dat de visserijbetrekkingen met derde landen mettertijd steeds belangrijker zijn geworden en dat hierover door de Commissie moet blijven worden onderhandeld om transparantie, eerbiediging door de EU van internationale verdragen, alsmede gelijke deelnemingsrechten van alle EU- lidstaten te verzekeren,

X. overwegende dat het herziene GVB groot belang moet toekennen aan de aquicultuursector, gezien het potentieel hiervan voor wat betreft de interne bevoorrading van de communautaire markten en de verwerkende industrie, de vermindering van de afhankelijkheid van import, het scheppen van alternatieve werkgelegenheid en het genereren van nieuwe bedrijfstakken,

Y. overwegende dat de visverwerkende industrie binnen de EU een hoge graad van ontwikkeling heeft bereikt en dat deze sector afhankelijk is van alle beleidsmaatregelen niet alleen in de visserijsector, maar ook in de concurrerende voedingssectoren,

Z. overwegende dat de levering van visgrondstoffen aan de visverwerkende industrie in de Gemeenschap door de eigen vloot steeds terugloopt en intussen tot minder dan 50% is gedaald, waardoor de afhankelijkheid van invoer uit derde landen verder is toegenomen,

AA. overwegende dat de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten de liberalisering, zonder enige beperking binnen de gehele Gemeenschap, van de verkoop van deze producten mogelijk heeft gemaakt; bovendien overwegende dat het toezicht op en de naleving van de regels inzake de handel in visserijproducten met derde landen ondoeltreffend en onvoldoende transparant zijn,

AB. overwegende dat de consolidering in het kader van de GATT van een gemeenschappelijk douanetarief voor visserijproducten, alsmede de uitzonderingen en derogaties die hierin zijn opgenomen in de vorm van, o.a., algemene preferentiestelsels en samenwerkings- of associatieovereenkomsten, hebben geleid tot liberalisering van de handelsbetrekkingen van de Unie op de internationale markt voor visserijproducten,

AC. overwegende dat de markt voor visserijproducten de uiteindelijke afspiegeling vormt van de overige beleidsterreinen,

AD. overwegende dat de communautaire controlemaatregelen in het algemeen nauwelijks functioneren, hoofdzakelijk als gevolg van de versnippering en het gebrek aan homogeniteit in de classificatie van de overtredingen en in de toepassing van de controle door de lidstaten, en door het ontbreken van geharmoniseerde sancties bij overtredingen,

AE. overwegende dat toezicht en controle zich niet slechts dienen uit te strekken tot de exploitatie van de visbestanden, doch tevens tot het vervoer en het in de handel brengen van visserijproducten, en dat deze controle van toepassing moet zijn op andere terreinen die door het GVB worden bestreken, zoals de naleving van de meerjarige oriëntatieprogramma's of de toepassing op geïmporteerde producten van dezelfde normen die gelden voor communautaire producenten,

AF. overwegende dat het besluitvormingsproces met betrekking tot het huidige GVB in hoge mate is gecentraliseerd,

AG. overwegende dat, op grond van het subsidiariteitsbeginsel, veel van de met het GVB samenvallende bevoegdheden de werking van het subsidiariteitsbeginsel ten goede komen wanneer zij door de lidstaten en de regionale autoriteiten worden toegepast, en overwegende dat het noodzakelijk is de participatie van alle betrokken sociale partners op het gebied van de visserij in de toepassing van het GVB te verbeteren,

1. benadrukt dat het GVB het wettelijke kader voor het beheer van de visserij na het jaar 2002 moet blijven, waarbij een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen kleinschalige plaatselijke visserij en grootschalige commerciële visserij; benadrukt dat na het jaar 2002 derogaties aan het beginsel van vrije en gelijke toegang tot de communautaire wateren om sociaal-economische en biologisch-ecologische redenen mogelijk moeten blijven; en dat de twaalf-mijlszone bestemd moet blijven voor het uitsluitende gebruik en beheer van de hieraan grenzende lidstaat;

2. benadrukt dat het belangrijk is de visserij niet anders te behandelen dan andere economische sectoren, omdat zij een sterk geïntegreerd geheel van milieu- en menselijke factoren en elementen ter bescherming van de soorten omvat, en dat de rol van de bedrijven (particuliere, coöperaties en ambachtelijke) bij de rationalisering van de werkzaamheden moet worden bevorderd;

3. merkt op dat herziening van de fundamentele beginselen van het GVB, evenals alle wijzigingen in de verschillende sectoren ervan noodzakelijkerwijze sociaal-economische gevolgen hebben die aandachtig moeten worden geëvalueerd en ten aanzien waarvan tijdig, reeds bij de programmering, passende steunmaatregelen ten behoeve van de betrokken categorieën moeten worden genomen;

4. pleit voor een betere harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden en de normen inzake sociale bescherming en veiligheid, en de geleidelijke verlaging van het aantal zee-uren; pleit er tevens voor dat de plaatselijke contracten worden geharmoniseerd, rekening houdend met de beginselen van sociale rechtvaardigheid en billijke beloning voor alle werknemers in deze sector;

5. dringt erop aan dat bij ieder besluit inzake de herziening van het GVB en de tenuitvoerlegging en het beheer ervan de desbetreffende sociale partners en met name de vissers en hun verenigingen nauw worden betrokken, omdat hun steun onontbeerlijk is voor de waarborging van de eerbiediging en de juiste toepassing van welke beheersmaatregel dan ook;

6. is van oordeel dat de vissers en hun verenigingen moeten worden betrokken bij de vaststelling van de TAC's en de quota, en van de maatregelen betreffende de aanwending van de Europese omschakelingsinstrumenten en de structuurfondsen;

Milieuaspecten van het toekomstige GVB

7. benadrukt dat de exploitatie van visbestanden onlosmakelijk verbonden is met het concept van duurzaamheid, doch wenst dat in het begrip van duurzame ontwikkeling de noodzaak centraal wordt gesteld dat de doelstellingen op het gebied van instandhouding de verschillende ecosystemen in hun geheel betreffen, hetgeen betekent dat de visserij te verenigen moet zijn met een verantwoorde instandhouding van de mariene habitats en de hierin levende niet-beviste soorten; en dat adequaat rekening moet worden gehouden met de schade die niet-gecontroleerde roofdierpopulaties aan de visbestanden kunnen toebrengen en dat hiervoor passende strategieën moeten worden ontwikkeld;

8. is van oordeel dat er in het toekomstige GBV in het bijzonder voor zal moeten worden gezorgd dat:

- bij de instandhoudingsdoelstellingen rekening wordt gehouden met aspecten van integrale instandhouding,

- het beheer van de levende mariene hulpbronnen gebaseerd moet worden op een conservatoire benadering,

- de visserijmiddelen en -methoden van selectieve aard zijn, waarbij een optimale exploitatie van de voornaamste geviste soorten wordt gewaarborgd, en onderzoek op dit gebied bijzonder wordt bevorderd,

- er, wanneer dit op grond van wetenschappelijke bewijzen vereist is, mariene zones en kustzones worden ingesteld waarvoor een volledig of gedeeltelijk visserijverbod geldt,

- de exploitatie van de visbestanden op doelmatige wijze geschiedt, met andere woorden dat de visserij zorgt voor een efficiënte omzetting van gevangen vis in eiwitten,

- de EU evenals andere internationale organisaties het wetenschappelijk onderzoek naar mariene ecosystemen wezenlijk versterken in het kader van hun onderzoeksbudgets;

9. acht het noodzakelijk een systeem te introduceren dat voorziet in noodzakelijke flexibiliteit om de teruggooi tot een minimum te beperken, volgens het beginsel van interspecifieke flexibiliteit, dat ervoor moet zorgen dat geen enkele gevangen soort wegens gebrek aan quota wordt teruggegooid, en door middel van steun aan onderzoek naar de valorisatie van soorten met een geringe handelswaarde, die nu nog vaak worden teruggegooid;

10. neemt kennis van de idee van invoering van ecologische etiketten door de EU voor zeedieren gevangen overeenkomstig de voorschriften ter waarborging van de instandhouding van het milieu en de visbestanden, maar wenst nader wetenschappelijk advies over de praktische aspecten van dit concept;

Noodzaak van evenwicht tussen vlootcapaciteit en visbestanden

11. benadrukt de noodzaak van aanpassing van de vloot aan de visbestanden, met het oog waarop de strikte naleving van de MOP's tot het jaar 2002 door de lidstaten zou moeten worden bevorderd door adequate financiële prikkels die de vissers de definitieve stopzetting van hun activiteiten vergemakkelijken;

12. wijst erop dat de inkrimping van de vloot dient te geschieden aan de hand van criteria van redelijkheid en eerlijkheid, en dat de belangrijkste inkrimpingen moeten worden doorgevoerd in die vlootsegmenten die vissen op bestanden die er het slechtst aan toe zijn;

13. benadrukt dat sociale overwegingen een belangrijke rol moeten spelen en dat bij de aanpassing van de omvang van de vloot rekening zal moeten worden gehouden met de sociaal-economische gevolgen in regio's die sterk afhankelijk zijn van de visserij en waar op korte termijn geen alternatieven voor handen zijn; wenst dat in dergelijke gevallen wordt onderzocht welke andere mogelijkheden er zijn om niet over te gaan tot een algemene vermindering van schepen;

14. wijst erop dat het vinden van een nieuw evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de visbestanden de komende jaren zeer grote financiële gevolgen met zich mee zou kunnen brengen ten laste van de communautaire begroting, en dit in een periode van strenge budgettaire bezuinigingen;

Regeling voor instandhouding van de visbestanden

15. is van oordeel dat het toekomstige systeem voor instandhouding en beheer van de visbestanden eenvoudig en doelmatig zal moeten zijn en moet worden aangevuld met een beleid van technische maatregelen en duidelijke voorschriften die door de vissers worden gesteund en aanvaard en in nauwe samenwerking met hen worden opgesteld;

16. onderstreept dat de sluiting van regionale en plaatselijke overeenkomsten op basis van het subsidiariteitsbeginsel moet worden gestimuleerd, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken visserijzones, en dat daarbij een regeling moet worden getroffen inzake toegang, biologische reserves en gebruikt vistuig, teneinde een rationele exploitatie van de visbestanden te bevorderen;

17. doet de volgende voorstellen:

- de vaststelling van de TAC's dient te geschieden op basis van biologische en sociaal-economische factoren,

- de belangrijkste doelstelling van het instandhoudingsbeleid dient te zijn de handhaving van een bepaalde kritische omvang van de bestanden van paairijpe dieren ter waarborging van het herstellend vermogen van deze bestanden,

- de verdeling van de TAC's moet worden gerationaliseerd door middel van een verdeling van de visserijrechten tussen de vissers, met als uitgangspunt voor deze verdeling het beginsel van relatieve stabiliteit,

- de mogelijkheden van overdracht van visserijrechten dienen te worden onderzocht,

- alle nieuwe instandhoudingsmaatregelen moeten ten uitvoer worden gelegd binnen een tijdschema dat een geleidelijke aanpassing hieraan van de zijde van de visserijsector mogelijk zal maken,

- er moet voor worden gezorgd dat plaatselijke vissers meer worden betrokken bij de besluitvorming inzake kwesties die hen aangaan,

- specifieke maatregelen moeten worden getroffen voor het behoud van de traditionele kleinschalige kustvloot, gezien het belang ervan voor perifere vissersgemeenschappen,

- de zes/twaalf-mijlszones moeten worden gehandhaafd, teneinde de rechten van plaatselijke gemeenschappen te beschermen,

- meer onderzoek en de ontwikkeling van instandhoudingstechnieken en - niveaus is noodzakelijk ter bevordering van een beter begrip en technische steun;

Beleid inzake externe visbestanden

18. wenst dat de communautaire visserij-industrie dezelfde eisen stelt en dezelfde tegenprestaties verlangt als die waarvan sprake is met betrekking tot andere concurrerende sectoren op voedingsgebied in het kader van de betrekkingen met derde landen;

19. pleit ervoor dat de visserijovereenkomsten waarover door de Commissie wordt onderhandeld in overeenstemming zijn met de beginselen die het Europees Parlement reeds heeft geformuleerd en worden aangepast aan de verschillende omstandigheden in de betrokken derde landen, zodat de typologie ervan recht doet aan de specifieke kenmerken van elk land;

20. benadrukt dat de overeenkomsten van de derde generatie waarover door de Commissie wordt onderhandeld, te weten de overeenkomsten waarin wordt gestreefd naar een koppeling tussen de communautaire visserijbelangen en de ontwikkelingsgraad van het betrokken land, selectief moeten worden gebruikt en voorbehouden moeten worden aan de landen waarvan de ontwikkelingsgraad voldoende hoog is om de communautaire steun en compensatiebetalingen ten goede te doen komen aan alle betrokken partijen;

21. is voorstander van toepassing van het subsidiariteitsbeginsel op commerciële, niet door de Commissie gesloten visserijovereenkomsten in de particuliere sector, aangezien dit de mogelijkheid zou bieden tot het openen van onderhandelingen over visserijmogelijkheden door een lidstaat of door lidstaten, die de financiële compensatie volledig zelf zouden moeten betalen, zonder af te doen aan een passend communautair minimumkader, overeenkomstig de bepalingen van de internationale visserijovereenkomsten en het zeerecht;

22. pleit voor bescherming van de communautaire visserijbelangen in internationale wateren onder strikte eerbiediging van het internationale recht, hetgeen op basis van wederkerigheid ook van de overige betrokken partijen zal moeten worden geëist, alsmede voor instandhouding van de visbestanden in internationale wateren met inachtneming van dezelfde criteria als die welke gelden voor de communautaire wateren;

23. is van oordeel dat het VN-verdrag inzake het zeerecht de permanente en stabiele basis moet vormen voor een internationale regeling voor de visserij op volle zee, ten einde het huidige evenwicht tussen de belangen van de landen die de kustvisserij beoefenen en die welke op volle zee vissen te handhaven;

Structuurbeleid

24. benadrukt dat de visserijsector achteruitgaat en dat de belangrijkste doelstelling van het nieuwe structuurbeleid zal zijn de houders van visserijvergunningen te helpen hun vloten te herstructureren ten einde te komen tot een rationelere exploitatie van de bestanden, alsmede met stimulerende maatregelen te komen voor scheepseigenaars die zich uit de visserij willen terugtrekken;

25. benadrukt dat het structuurbeleid onderstaande doelstellingen moet nastreven:

- de ontwikkeling van verwerkingsindustrieën voor visserijproducten, die een economisch en werkgelegenheidsalternatief vormen voor een eventuele vermindering van de werkgelegenheid in kustgebieden,

- handhaving van een specifiek beleid voor de kleinschalige visserij, die aanvullende maatregelen zal behoeven ter ondersteuning van de bevolking in de kuststreken, die afhankelijk is van de visserij,

- steunmaatregelen voor de aanpassing van de vloot aan de beschikbare quota, op basis van ondernemingsprojecten met een vrijwillig karakter, ter verbetering van de levensvatbaarheid van de visserij,

- maatregelen in het kader van de geïntegreerde aanpak van de ontwikkeling van de kustgebieden, teneinde het voortbestaan van de economische activiteiten aldaar te waarborgen en een passende exploitatie van de visbestanden te bevorderen;

Maatregelen ten behoeve van de aquicultuur

26. dringt erop aan dat het nieuwe GVB o.a. prioriteit geeft aan de rationele ontwikkeling van mariene kweektechnieken, gezien het potentieel hiervan als leverancier van hoogwaardige eiwitten aan de communautaire markt, en gezien de mogelijkheden die deze sector biedt voor het scheppen van alternatieve werkgelegenheid voor de extractieve visserij;

27. waarschuwt echter voor de ernstige gevolgen die een ongecontroleerde ontwikkeling en een gebrek aan planning bij deze technieken zullen hebben voor de ecosystemen en hun interferentievermogen met andere - reeds bestaande of te verwachten - bestemmingen voor mariene zones, en acht het dan ook absoluut noodzakelijk dat de verschillende exploitaties en bestemmingen onmiddellijk in kaart worden gebracht, rekening houdend met de levensvatbaarheid van mogelijke kweekvormen, de watersoort, de marktbehoeften en de mogelijke interferenties met de andere bestemmingen; benadrukt dat de kennis inzake veterinaire controles en het gevaar met betrekking tot het toedienen van ziektebestrijdingsmiddelen ten behoeve van de aquicultuur verder moet worden ontwikkeld;

28. is van oordeel dat hiertoe zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van het subsidiariteitsbeginsel, niet alleen omdat het hier gaat om de behandeling van kustregio's en het achterland hiervan, doch tevens vanwege de waarde van informatie-uitwisseling over bestaande experimenten, vastgestelde problemen en de stand van het onderzoek voor het toekomstige communautaire beleid inzake aquicultuur;

Verwerkende industrie

29. vestigt de aandacht op het verband tussen deze sector en het overige visserijbeleid, met name het structuurbeleid, aangezien eerstgenoemde sector in grote mate afhankelijk is van de vangstmogelijkheden van de communautaire vloot of de toeleveringsmogelijkheden van de communautaire aquicultuur, doch tevens van de GMO. Bij de beleidsvorming in het kader van het GVB na 2002 zal rekening moeten worden gehouden met de behoeften van de verwerkende industrie;

30. dringt aan op bevordering van onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe formules voor en presentaties van producten, en in het bijzonder op de ontwikkeling van voorlichtingscampagnes over de exploitatie van bevisbare of te kweken soorten die tot nog toe voor de visserij- en de verwerkende industrie weinig waarde vertegenwoordigden wegens gebrek aan kennis van de consument;

31. pleit voor een studie over de invoering van een "communautair kwaliteitslabel" voor in de Gemeenschap verwerkte en/of uit de communautaire wateren afkomstige producten;

De gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten

32. stelt vast, na beoordeling van de werking van de huidige GMO, dat geen enkele marktordening in de toekomst op een verantwoorde wijze ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, noch haar doel van het bewerkstelligen van een evenwicht op de communautaire markt zal verwezenlijken, indien zij niet perfect is afgestemd op het overige communautaire beleid; meent dientengevolge, de specifieke kenmerken van een zo open markt ten spijt, dat ieder besluit op andere terreinen moet worden getoetst aan zijn gevolgen voor de GMO, alvorens dit besluit in werking treedt;

33. dringt aan op de noodzaak het productieaanbod te centraliseren door de oprichting en versterking van coöperaties of organisaties van producenten die zorgen voor de handhaving van de productieprijs en de handelingsbevoegdheid bij afzet en verwerking, met voldoende communautaire financiering;

34. stelt enkele basisregels voor waaraan in de nieuwe GMO de hand zal moeten worden gehouden:

- een uitgebreide informatiedienst, indien mogelijk dagelijks bijgewerkt, over de ontwikkelingen op de verschillende markten, eventueel met opstelling van een lijst van de producten die het meest gevoelig zijn voor aanzienlijke prijsschommelingen ten behoeve van de invoering van een doeltreffende steunregeling,

- een adequate en doorzichtige technische en sanitaire controle ter waarborging van een homogene kwaliteit op het gehele communautaire grondgebied, en een strikte en periodieke controle op de producten die vanuit derde landen worden ingevoerd,

- de instelling van passende mechanismen ter voorkoming van crises, ten einde de betrokkenen in staat te stellen anticiperend op te treden, zonder de vertraging die is gemoeid met het wachten op de publicatie van de desbetreffende communautaire verordening,

- versterking van de rol van de producentenorganisaties en het stimuleren van contracten vooraf met de verwerkende industrieën, alsmede bevordering van een doeltreffend beleid van identificatie van de producten, teneinde de identificatie in elke productiefase te garanderen en een optimale valorisatie mogelijk te maken;

35. wenst dat diepgaand onderzoek wordt verricht naar de werking van het stelsel van algemene preferenties, om te waarborgen dat het beantwoordt aan de doelstellingen waarvoor het werd ingesteld;

Het controlebeleid

36. is van mening dat de enorme tekortkomingen van het huidige communautaire controlesysteem zijn terug te voeren op het veelvoud en de verscheidenheid aan criteria en wetten van de terzake bevoegde lidstaten, en met name de onvoldoende controlehulpmiddelen en het hieruit voortvloeiende onbevredigende controleniveau;

37. stelt voor de regeling te rationaliseren door de opstelling van wetgeving en een sanctiesysteem met verplichte gemeenschappelijke minimumvoorschriften;

38. benadrukt dat het communautaire inspectie- en controlesysteem niettegenstaande het bovenstaande moet worden versterkt;

39. wenst dat het controlebeleid zich in de praktijk niet uitsluitend beperkt tot instandhoudingsaspecten, doch zich tevens uitstrekt tot het vervoer en het in de handel brengen van producten en de naleving van alle communautaire verordeningen, met inbegrip van de meerjarige oriëntatieprogramma's;

40. verzoekt met name dat de controle op de naleving van de quota wordt verscherpt door prioritair alle grotere aanloophavens van de Unie gelijktijdig strenger te controleren;

41. dringt er voorts op aan de werking van de bestaande controle op producten afkomstig uit derde landen te verbeteren, zodat geen enkel product de Gemeenschap mag worden binnengevoerd als niet is voldaan aan de normen die gelden voor de communautaire producenten;

Decentralisering van het GVB

42. wijst erop dat het subsidiariteitsbeginsel een veel prominentere plaats kan innemen in het toekomstige GVB en dat er een hele reeks bevoegdheden is die op grond van de kennis omtrent de realiteit in de sector en de betrokkenheid erbij veel doelmatiger kunnen worden uitgeoefend op het niveau van de lidstaten of de regionale en plaatselijke overheden;

43. benadrukt de enorme manoeuvreerruimte die het GVB aan de Commissie biedt, maar is van mening dat dit voor de overige betrokkenen, met inbegrip van vissers en visserijorganisaties, die in hoge mate deskundig zijn - een deskundigheid die de Commissie dient te stimuleren - geen belemmering mag vormen om een bijdrage te leveren aan het beheer van de visserij en samen te werken en te delen in de verantwoordelijkheden die niet uitsluitend gecentraliseerd mogen worden in Brussel.

44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen, parlementen en visserij-organisaties van de lidstaten.