Home

Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over benchmarking van het concurrentievermogen - een instrument ten dienste van ondernemers en de overheid (COM(97)0153 C4-0387/97)

Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over benchmarking van het concurrentievermogen - een instrument ten dienste van ondernemers en de overheid (COM(97)0153 C4-0387/97)

Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over benchmarking van het concurrentievermogen - een instrument ten dienste van ondernemers en de overheid (COM(97)0153 C4-0387/97)

Publicatieblad Nr. C 014 van 19/01/1998 blz. 0406


A4-0387/97

Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over benchmarking van het concurrentievermogen - een instrument ten dienste van ondernemers en de overheid (COM(97)0153 - C4-0387/97)

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie (COM(97)0153 - C4-0387/97),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 april 1997 over de mededeling van de Commissie over benchmarking van het concurrentievermogen van de Europese industrie (COM(96)0463 - C4-0622/96) ((PB C 132 van 28.4.1997, blz. 106.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 juni 1995 over de mededeling van de Commissie over het beleid inzake het concurrentievermogen van de EU op industriegebied (COM(94)0319 - C4-0140/94) ((PB C 183 van 17.7.1995, blz. 26.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 1994 over het Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid (COM(93)0700 - C3- 0509/93) ((PB C 91 van 28.3.1994, blz.124.)),

- gezien de conclusies van de Europese Raad van Dublin en de Europese Raad van Amsterdam,

- gezien de conclusies van de Industrieraad van 14 november 1996 en 24 april 1997,

- gezien de verslagen van de Adviesgroep Concurrentievermogen,

- gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A4-0387/97),

A. overwegende dat benchmarking op alle drie niveau's (bedrijfsniveau, sectorniveau en het niveau van de randvoorwaarden) de ontwikkeling van een werkgelegenheidsstrategie van de Europese Unie en haar lidstaten kan ondersteunen, het algehele economische concurrentievermogen kan vergroten en een bijdrage kan leveren tot economische convergentie door leemten in de productiviteit op te vullen en de economische ongelijkheid te verminderen,

B. overwegende dat in de mededeling van de Commissie over benchmarking van het concurrentievermogen van de Europese industrie, alsook in zijn bovengenoemde resolutie over deze mededeling relatieve zwakheden in de prestaties van de economie van de Europese Unie worden geconstateerd, die het gevolg zijn van vele factoren (kosten, productiviteit, macro-economisch kader), die de Europese economie als geheel negatief hebben beïnvloed, en waarvan de oorzaken moeten worden bestreden,

C. overwegende dat de structurele werkloosheid in de Europese Unie gestaag toeneemt en dat de werkloosheidsniveaus aan het einde van elke recessieperiode hoger liggen dan aan het begin,

D. overwegende dat benchmarking alleen kan slagen als een alomvattende partnerschapsbenadering wordt gevolgd, waarbij alle sociale partners, met name de vakbeweging, het MKB en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, alsmede de overheid die alles in het werk moet stellen om een gunstig ondernemingsklimaat tot stand te brengen, worden betrokken,

1. is ingenomen met de mededeling van de Commissie over benchmarking van het concurrentievermogen - een instrument ten dienste van ondernemers en de overheid;

2. is verheugd over de constatering van de Commissie dat benchmarking en vooral de verwezenlijking van de vereiste veranderingen ter verbetering van het concurrentievermogen, zoals vastgesteld in de uitkomsten van de benchmarking, geen eenmalige, tijdelijke activiteiten mogen zijn, maar moeten worden gezien als blijvend en dóórlopend;

3. is verheugd dat de Commissie voornemens is een Europees kennisnetwerk voor ondernemingen op te zetten, teneinde te zorgen voor coherente, betrouwbare en gelijkwaardige diensten, met name ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen in de gehele Europese Unie;

4. is verheugd dat de Commissie zich ertoe heeft verplicht jaarlijkse begrotingssteun dan wel meerjarige programma-ondersteuning voor benchmarking te verlenen, al naar gelang welke vorm van steunverlening op basis van de opgedane ervaring het meest geschikt blijkt;

5. is verheugd dat de Commissie voornemens is een werkgroep op hoog niveau inzake benchmarking in te stellen, bestaande uit industriëlen, vertegenwoordigers van Kamers van Koophandel en de bedrijfsorganisaties, vakbondsorganisaties, consumenten en het maatschappelijk middenveld; benadrukt hoe belangrijk het is dat de werkgroep op hoog niveau gebruik maakt van statistische gegevens van de hoogste beschikbare kwaliteit, en vestigt de aandacht op de mogelijkheden van Eurostat in dit verband;

6. is van oordeel dat de volledige toegevoegde waarde van benchmarking voor de Europese Unie het best kan worden gerealiseerd als vooral rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van het midden- en kleinbedrijf; dringt er in het bijzonder op aan dat het MKB rechtstreeks, via een specifieke representatieve vertegenwoordiging van het MKB, wordt betrokken bij de werkgroep op hoog niveau en bij het opzetten van het Europese kennisnetwerk voor deskundigheid op het gebied van benchmarking;

7. wenst rechtstreeks te worden betrokken bij de werkzaamheden van de werkgroep op hoog niveau via een waarnemersstatus voor een klein aantal Parlementsleden; herhaalt nogmaals zijn wens uitgenodigd te worden voor deelname aan de jaarlijkse tripartiete, door de Commissie georganiseerde benchmark-beoordelingsbezoeken aan Japan en de Verenigde Staten;

8. is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de toepassing van benchmarking op het niveau van de randvoorwaarden, aangezien die de basis vormen voor het scheppen van een gunstig economisch, maatschappelijk en wetgevend kader voor het concurreren van de ondernemingen, voor investeringen en voor het bevorderen van economische activiteiten;

9. verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen om volop deel te nemen aan de initiatieven die door de Commissie worden opgezet, met name aan het proefprojectprogramma; is van oordeel dat dit proefprojectprogramma verder moet worden ontwikkeld, teneinde benchmarking te integreren in het mededingingsbeleid van de Europese landen;

10. wijst elke beperkte en uitsluitend op loon-prijsconcurrentie gerichte definitie van benchmarking van het concurrentievermogen van de hand, daar er geen bewijzen zijn voor een verband tussen het verlies van marktaandelen van de Europese Unie op de markt voor industrieproducten en de arbeidskosten;

11. verzoekt om een specifieke wijziging van het proefproject "Ontwikkeling van menselijke hulpbronnen" zodat een veel hogere prioriteit wordt gegeven aan de kwaliteit van managementvaardigheden en -opleidingen in de Europese Unie, daar kostenverschillen tussen Europese bedrijven en hun Japanse en Amerikaanse tegenhangers vaak het gevolg zijn van inefficiënt functioneren en niet van inefficiëntie van de arbeidsmarkt; dringt erop aan dat grote prioriteit wordt gegeven aan de raakvlakken tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de werkplek anderzijds, omdat dit een gebied is waarop de EU duidelijk achterloopt bij andere belangrijke economieën in de wereld; is van mening dat dit met kracht ter hand dient te worden genomen binnen de context van een leven lang leren;

12. verzoekt de Commissie een extra proefproject op te zetten waarin wordt onderzocht waarom bepaalde sectoren in de Europese Unie, zoals voedsel, drank, tabak en meubelen het beter doen dan hun Japanse en Amerikaanse tegenhangers op het gebied van de industriële toegevoegde waarde, en waarom een aantal lidstaten van de Europese Unie betere resultaten behalen dan Japan en de Verenigde Staten ten aanzien van het creëren van werkgelegenheid;

13. verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek te doen naar de positieve effecten van benchmarking door de toepassing van de beste praktijken op de arbeidsmarkt (loonkosten, inzetbaarheid van het personeel, investeringen in het menselijk potentieel), zodat deze kunnen bijdragen tot een gunstige ontwikkeling van de flexibiliteit van de arbeidsmarkt, alsmede op het gebied van gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats, daar deze factoren de doelmatigheid, de productie en de productiviteit vergroten;

14. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken van een aanvullend proefproject met benchmarking op het gebied van investeringen in infrastructuur in de Europese Unie;

15. verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de resultaten van de proefprojecten en, voortbouwend op de proefprojecten, met voorstellen te komen voor een werkprogramma met een concreet tijdschema en met concrete onderwerpen voor toekomstige benchmarking-activiteiten, jaarlijks verslag uit te brengen over de ontwikkelingen op het gebied van benchmarking en aan te geven welke activiteiten naar aanleiding van het onderzoek naar de resultaten van benchmarking door de lidstaten of door de Europese Unie moeten worden ondernomen;

16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.