Home

Resolutie over bedrijfsverplaatsingen naar en rechtstreekse buitenlandse investeringen in derde landen

Resolutie over bedrijfsverplaatsingen naar en rechtstreekse buitenlandse investeringen in derde landen

A4-0392/97

Resolutie over bedrijfsverplaatsingen naar en rechtstreekse buitenlandse investeringen in derde landen

Het Europees Parlement,

- gezien de discussie over dit onderwerp op de op 26 en 27 mei 1997 door de Commissie externe economische betrekkingen georganiseerde openbare hoorzitting,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 februari 1994 over de invoering van sociale bepalingen in het unilaterale en multilaterale handelsstelsel ((PB C 61 van 28.02.1994, blz. 89.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 1994 over de afsluiting van de Uruguay-Ronde en de toekomstige activiteiten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ((PB C 18 van 23.01.1995, blz. 165.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 1995 over de mededeling van de Commissie getiteld "Gelijke spelregels voor wereldwijde directe investeringen" ((PB C 17 van 22.01.1996, blz. 175.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 1996 over de herstructurering en verplaatsing van industriële activiteiten in de Europese Unie ((PB C 362 van 2.12.1996, blz. 147.)),

- gelet op artikel 148 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie externe economische betrekkingen (A4-0294/97),

- gezien het tweede verslag van de Commissie externe economische betrekkingen (A4-0392/97),

A. overwegende dat de mundialisering van de handel, de productie en de investeringen een gunstige ontwikkeling is die moet worden uitgebuit, waarbij de negatieve effecten zoveel mogelijk moeten worden beperkt,

B. overwegende dat het tijdperk van de informatiemaatschappij is aangebroken, dat wordt gekenmerkt door wereldwijde informatie- en communicatienetwerken; dat de informatiemaatschappij ongekende economische en sociale mogelijkheden te bieden heeft; dat de wereldwijde elektronische handel zal leiden tot een verhoogde efficiëntie, een beter reactievermogen en lagere kosten voor het Europese bedrijfsleven, en kleine bedrijven zowel als nieuwkomers toegang zal bieden tot de markt en hen in staat zal stellen hun actieradius in zeer aanzienlijke mate ten opzichte van voorheen uit te breiden; dat bijgevolg het probleem van de bedrijfsverplaatsingen in de toekomst in deze context moet worden onderzocht;

C. overwegende dat bedrijfsverplaatsing een economisch logisch verschijnsel is dat niet vanuit ideologisch oogpunt moet worden benaderd,

D. overwegende dat het verband tussen rechtstreekse buitenlandse investeringen (RBI) en bedrijfsverplaatsingen ingewikkeld is, dat de omvang van het verschijnsel van verplaatsingen moeilijk te schatten valt, hetgeen het risico van ongefundeerde conclusies met zich meebrengt,

E. in het besef dat de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang is geboekt met betrekking tot de kennis over de RBI in de EU en overwegende dat de aanvullende methodologische en statistische werkzaamheden moeten worden voortgezet in het kader van het werkprogramma van EUROSTAT,

F. overwegende dat uit de beschikbare gegevens kan worden opgemaakt dat de besluiten tot bedrijfsverplaatsing ter ontsluiting van nieuwe markten thans, in tegenstelling tot de jaren '70 en '80, de defensieve verplaatsingen omwille van lagere arbeidskosten in aantal overtreffen,

G. overwegende dat bedrijfsverplaatsingen met het oog op het veroveren van nieuwe markten door het terugvloeien van winst de werkgelegenheid in de Europese Unie kunnen bevorderen,

H. overwegende dat de loonkosten niet altijd de belangrijkste beweegreden zijn voor bedrijfsverplaatsing,

I. overwegende dat de bestrijding van defensieve bedrijfsverplaatsingen alleen kan slagen met behulp van een innovatie- en opleidingsbeleid, en door middel van nauwere betrekkingen tussen distributeurs, fabrikanten en toeleveranciers, en dat deze maatregelen op hun beurt kunnen leiden tot het weer terugverplaatsen van bedrijven,

J. overwegende dat, terwijl sommige bedrijfsverplaatsingen plaatsvinden op grond van gezonde economische overwegingen, andere een reactie zijn op subsidies, belastingvoordelen of sociale prikkels die de concurrentie beïnvloeden en soms ook nadelige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid,

K. overwegende dat de grondslag voor maatregelen op het gebied van de handel en investeringen moet worden verlegd van de betrekkelijk enge uitvalshoek van de groei en de vrijwaring van de vrije handel en vrije investeringen naar het ruimere doel van de duurzame ontwikkeling, hetgeen betekent dat de economische efficiëntie, de macro-economische stabiliteit, de sociale gerechtigheid en de verenigbaarheid met het milieu in overweging moeten worden genomen,

L. in dit verband overwegende dat de ongecoördineerde doelstellingen van de overheid met betrekking tot de geïntegreerde regionale markten als gevolg van de mededinging deregulerend werken, hetgeen voorkomen moet worden,

M. overwegende dat de structuurfondsen zich steeds meer dienen te concentreren op het verbeteren van de mededingingsomstandigheden, zoals de basisinfrastructuur voor vervoer, communicatie, beroepsopleiding, steun aan onderzoek en technologische innovatie van in minder ontwikkelde gebieden gevestigde ondernemingen, teneinde hun concurrentievermogen ten opzichte van ontwikkelingslanden met een opkomende economie te doen toenemen,

N. overwegende dat de concurrentiële devaluaties niet alleen tot instabiliteit van de handel hebben geleid, maar ook een aanzienlijke toename van defensieve verblijfsverplaatsingen in de Unie tot gevolg hebben gehad,

O. overwegende dat deelneming aan de eerste groep van landen die toetreden tot de gemeenschappelijke munt, zoals Italië, Spanje en Portugal, van bijzonder groot belang zal zijn om de zogeheten defensieve bedrijfsverplaatsingen te beperken,

P. overwegende dat in het kader van de huidige mundialisering de ondernemingscultuur van de multinationals moet inhouden dat zij mede bijdragen aan de sociale ontwikkeling in de wereld,

Q. gezien de door de Amerikaanse overheid opgestelde gedragscode voor Amerikaanse multinationals,

1. spreekt opnieuw de wens uit dat de sociale en milieubeschermingsclausules in de internationale akkoorden en in de voorschriften van de WTO worden opgenomen;

2. beveelt de Commissie aan een gedragscode op te stellen voor de Europese multinationals met de volgende hoofdpunten:

- bevordering van vakbondsvrijheid en collectieve onderhandelingen,

- bestrijding van dwangarbeid,

- bestrijding van kinderarbeid,

- opheffing van discriminatie op het werk en in het beroep en gelijke beloning voor mannen en vrouwen,

en wel in overeenstemming met de desbetreffende conventies van de IAO (87, 98, 138, 29, 100 en 111) en met eerbiediging van de milieunormen;

3. wenst dat deze code niet verplicht wordt gesteld, maar dat de namen van de ondernemingen die zich ertoe verbinden zich aan deze code te houden, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden gepubliceerd;

4. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat hun kredietverzekeringsinstellingen voordelen in verband met investeringen in het buitenland verschaffen als er sprake is van projecten waarbij de rechten van de mens worden geëerbiedigd en waarbij een duurzame ontwikkeling wordt nagestreefd;

5. beveelt aan dat met betrekking tot dit onderwerp nauwe samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de IAO en de Europese Unie; is in het bijzonder van mening dat, indien een Europese onderneming wenst bij te dragen aan de economische ontwikkeling van een regio in het kader van een dergelijk project, een dergelijk initiatief moet worden gesteund met specifieke steun naar het voorbeeld van het IPEC-programma (International Programme on Elimination of Child Labour) van de IAO;

6. wenst dat de regeringen van de lidstaten en de Commissie in het kader van de OESO gezamenlijke actie ondernemen om de leidende beginselen van de OESO te wijzigen (investeringscode); dat, indien een land waar een multinational wordt gevestigd, niet over wetgeving inzake het arbeidsrecht beschikt, een code met minimumeisen wordt aangenomen op basis van de code die in de Gemeenschap van kracht moet worden;

7. dringt aan op de ondertekening van de multilaterale overeenkomst inzake investeringen (MAI) in het kader van de OESO;

8. dringt erop aan dat de multilaterale overeenkomst inzake investeringen (MAI) waarover thans in het kader van de OESO onderhandeld wordt, geen inbreuk maakt op het recht van de lidstaten om toe te zien op de eerbiediging van de rechten van de mens en van het milieu door de transnationale ondernemingen die op hun grondgebied werkzaam zijn;

9. acht het noodzakelijk dat de IAO, zoals voorgesteld, een wereldwijd sociaal kwaliteitsmerk invoert om een einde te maken aan de wildgroei in deze; is van mening dat, als dit niet gebeurt, de Commissie de invoering van een Europees sociaal kwaliteitsmerk dient te overwegen;

10. is verheugd over het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de sociale bepalingen van het Verdrag van Amsterdam te onderschrijven en over het feit dat het bereid is de richtlijnen te aanvaarden die al uit hoofde van het akkoord zijn aangenomen; is van mening dat de sociale harmonisatie van nu af aan moet worden versneld maar dat de pensioen- en socialezekerheidsstelsels helaas nog lang onder de bevoegdheid van de lidstaten zullen vallen;

11. is van mening dat richtlijn 94/45/EG betreffende de informatie en raadpleging van de werknemers in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie dient te worden gewijzigd; betreurt het gebrek aan duidelijkheid van de richtlijn volgens welke het niet nodig blijkt te zijn dat de concernondernemingsraad wordt bijeengeroepen vooraleer een beslissing wordt genomen inzake een bedrijfsverplaatsing of de sluiting van een vestiging; wenst dat uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan de verplichting om de concernondernemingsraad bijeen te roepen en deze in staat te stellen advies uit te brengen binnen een gepaste termijn vooraleer een definitieve beslissing door de raad van bestuur van het concern wordt bekrachtigd;

12. beveelt aan dat de communautaire steun voor de installatie van een concern op een locatie afhankelijk wordt gesteld van de bereidheid om voor een minimale tijdsduur op deze locatie te blijven, waarbij de steun over deze periode wordt uitgespreid; in geval van niet-naleving van deze clausule dient elk reeds uitbetaald bedrag aan de Commissie te worden terugbetaald; op niet-terugbetaalde bedragen zal verwijlintrest worden geheven overeenkomstig het financieel reglement en op de door de Commissie bepaalde wijze;

13. beveelt aan om het beleid inzake steun en fiscale prikkels ten behoeve van de vestiging van multinationale ondernemingen in de lidstaten te coördineren teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen; juicht in dit verband de recente Monti-voorstellen toe;

14. is verheugd over de nieuwe strategie van de Commissie voor de toegang tot de markten die beoogt de handelsbelemmeringen waarmee communautaire ondernemingen in derde landen te maken krijgen, te inventariseren en verzoekt de Commissie een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de Aziatische crisis voor de Europese investeringen in deze regio;

15. beveelt de Commissie aan de aanwending van de structuurfondsen meer te concentreren op het scheppen van een voor innovatie en onderzoek gunstig klimaat voor grote en kleine ondernemingen in de sectoren informatica- en commerciële electronicatechnologie, dit in het vooruitzicht van de hervormingen in het kader van "Agenda 2000"; wenst dat door het versterkte ADAPT-programma de opleiding van werknemers in loondienst wordt versneld om beter in te kunnen spelen op de technologische veranderingen, niet alleen in de industrie maar ook in de dienstensector;

16. wenst dat de regeringen van de lidstaten, tezamen met de Commissie, dit beleid ondersteunen door middel van fiscale stimulantia (kredieten - belasting - onderzoek) en de ontwikkeling van structuren voor risicodragend kapitaal; wenst dat deze initiatieven een nieuwe impuls krijgen naar aanleiding van de op de werkgelegenheidstop van Luxemburg genomen besluiten;

17. is van mening dat het programma-EUREKA, dat beantwoordt aan de feitelijke behoeften van de marktdeelnemers, het meest geschikt is om deze uitdaging aan te gaan, maar onderstreept het belang van het 5e Kaderprogramma onderzoek en ontwikkeling en is van mening dat voor dit laatste een belangrijke taak is weggelegd op het gebied van het fundamentele onderzoek;

18. acht het noodzakelijk dat de uitwisseling van informatie en ervaring tussen de deelnemers aan het EUREKA-programma en de deelnemers aan de communautaire O& O-programma's wordt bevorderd;

19. wenst dat de Europese bedrijven die rechtstreekse investeringen doen in het buitenland, een nauwere samenwerking tot stand brengen met de onderzoekslaboratoria in de jonge economieën en wel middels het programma voor Internationale Wetenschappelijke en Technologische Samenwerking (INCO);

20. wenst dat voor de gehele Unie een vertrouwenscontract wordt opgesteld tussen distributeurs, fabrikanten en toeleveranciers, zonder dat hierbij evenwel de mededingingsregels in het gedrang komen noch de belangen van de consumenten geschaad worden; dat dit contract berust op grotere klantenbinding tussen de diverse marktdeelnemers, op basis van betere uitwisseling van informatie, in het bijzonder op het gebied van innovatie en opleiding;

21. verzoekt de Commissie haar gedachten te laten gaan over de problemen waarmee de landen die geen deel zouden uitmaken van de eerste groep van aan de Euro deelnemende landen, te maken zouden krijgen met betrekking tot hun rechtstreekse investeringen in het buitenland en bedrijfsverplaatsingen;

22. stelt vast dat de fluctuatiemarges die op de Europese Raad van Dublin voor de munten die buiten de Euro zouden blijven, werden vastgesteld (- 15 / +15%), wellicht geen concurrentiële devaluaties zullen kunnen voorkomen die aanleiding zouden kunnen zijn tot bedrijfsverplaatsingen;

23. wenst dat de politieke autoriteiten, in het kader van de Euro-Raad, nadenken over de gevolgen van de wisselkoers euro/dollar voor de directe buitenlandse investeringen in derde landen;

24. verzoekt de Commissie met de regeringen van de landen van Midden- en Oost-Europa onderhandelingen aan te gaan over de onderwaardering van hun munten die tot bedrijfsverplaatsingen aanleiding kan geven;

25. is van mening dat fraude leidt tot bedrijfsverplaatsingen en verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om deze plaag te bestrijden met behulp van haar Unit Coördinatie van de antifraudebestrijding (UCLAF);

26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Economisch en Sociaal Comité, de Europese vertegenwoordigers van de sociale partners, alsmede aan de IAO en het Secretariaat-generaal van de OESO.