Home

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij /* COM/97/0628 final - COD 97/0359 */

Publicatieblad Nr. C 108 van 07/04/1998 blz. 0006


Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (98/C 108/03) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 628 def. - 97/0359(COD)

(Door de Commissie ingediend op 21 januari 1998)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 57, lid 2, en de artikelen 66 en 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

(1) Overwegende dat het Verdrag voorziet in de totstandbrenging van een interne markt, de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, het vrij verrichten van diensten en het recht van vestiging en de invoering van een regeling waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst; dat de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten tot het bereiken van deze doelstellingen bijdraagt;

(2) Overwegende dat de Europese Raad in vergadering bijeen op Korfoe op 25 en 26 juni 1994, de klemtoon heeft gelegd op de noodzaak, op het niveau van de Gemeenschap algemene, soepele rechtsregels tot stand te brengen ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Europa; dat hiertoe met name is vereist, dat er een interne markt voor nieuwe producten en diensten bestaat; dat belangrijke communautaire wetgeving die voor dergelijke rechtsregels moet zorgen, reeds is vastgesteld of zich in een vergevorderd stadium van voorbereiding bevindt; dat het auteursrecht en de naburige rechten in dit verband een belangrijke rol spelen, omdat zij de ontwikkeling en de verkoop van nieuwe producten en diensten en de schepping en exploitatie van de creatieve inhoud van die producten en diensten beschermen en stimuleren;

(3) Overwegende dat geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten voor meer rechtszekerheid zullen zorgen en aldus aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie, met inbegrip van de netinfrastructuur, zullen bevorderen, hetgeen weer tot groei en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese industrie zal leiden, zowel op het gebied van de levering van de inhoud en de informatietechnologie als, meer in het algemeen, in een hele reeks industriële en culturele sectoren; dat hierdoor de werkgelegenheid veilig zal worden gesteld en de schepping van nieuwe arbeidsplaatsen zal worden aangemoedigd;

(4) Overwegende dat de technologische ontwikkeling de mogelijkheden voor schepping, productie en exploitatie in aantal en verscheidenheid heeft doen toenemen; dat, hoewel voor de bescherming van de intellectuele eigendom geen behoefte aan nieuwe concepten bestaat, het huidige auteursrecht en de huidige naburige rechten zullen moeten worden aangepast en aangevuld om adequaat op economische gegevenheden zoals nieuwe exploitatievormen te kunnen reageren;

(5) Overwegende dat zonder harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap de wetgevende werkzaamheden op nationaal niveau waarmee reeds in een aantal lidstaten als reactie op de technologische uitdagingen een aanvang is gemaakt, zouden kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd, hetgeen een nieuwe verbrokkeling van de interne markt en een gebrek aan samenhang van de wetgeving tot gevolg zou kunnen hebben; dat de uitwerking van dergelijke verschillen en onzekerheden op het gebied van de wetgeving belangrijker zal worden met de voortschrijdende ontwikkeling van de informatiemaatschappij, die de grensoverschrijdende exploitatie van intellectuele eigendom reeds in grote mate heeft doen toenemen; dat deze ontwikkeling zal en moet voortgaan; dat belangrijke verschillen in het recht en onzekerheden ten aanzien van de bescherming een negatief effect kunnen hebben op de mogelijkheid tot de verwezenlijking van schaalvoordelen voor nieuwe producten en diensten, waarvan de inhoud door het auteursrecht en de naburige rechten wordt beschermd;

(6) Overwegende dat de communautaire rechtsregels inzake de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten bijgevolg eveneens moeten worden aangepast en aangevuld, voorzover dit voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is; dat te dien einde die nationale bepalingen inzake het auteursrecht en de naburige rechten welke aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat verschillen of welke rechtsonzekerheid veroorzaken, waardoor de goede werking van de interne markt en de adequate ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Europa worden belemmerd, moeten worden bijgesteld en dat moet worden vermeden dat op nationaal niveau op onsamenhangende wijze op de technologische ontwikkelingen wordt gereageerd, terwijl verschillen die de werking van de interne markt niet ongunstig beïnvloeden, niet behoeven te worden opgeheven of te worden voorkomen;

(7) Overwegende dat de verschillende sociale en culturele implicaties van de informatiemaatschappij vereisen dat rekening wordt gehouden met de specificiteit van de inhoud van de producten en diensten;

(8) Overwegende dat bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten steeds van een hoog beschermingsniveau moet worden uitgegaan, omdat deze rechten van wezenlijke betekenis zijn voor de scheppende geestesarbeid; dat de bescherming van deze rechten bijdraagt tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerende kunstenaars, producenten en consumenten, de cultuur en industrie en het grote publiek; dat bijgevolg is erkend dat de intellectuele eigendom een integrerend deel van de eigendom vormt;

(9) Overwegende dat, willen auteurs en uitvoerende kunstenaars hun scheppende en artistieke arbeid voortzetten, zij een passende beloning voor het gebruik van de vruchten van hun arbeid moeten ontvangen; dat de voortbrenging van producten, zoals fonogrammen, films en multimediaproducten en van diensten, zoals "diensten-op-aanvraag", aanzienlijke investeringen vereist; dat een adequate rechtsbescherming van de intellectuele-eigendomsrechten noodzakelijk is om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen;

(10) Overwegende dat een adequate bescherming van onder het auteursrecht vallende werken en onder naburige rechten vallende zaken ook uit een cultureel oogpunt van groot belang is; dat volgens artikel 128 van het Verdrag de Gemeenschap bij haar optreden rekening dient te houden met de culturele aspecten;

(11) Overwegende dat de diplomatieke conferentie, in december 1996 gehouden onder de auspiciën van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), heeft geleid tot de aanneming van twee nieuwe verdragen, het Verdrag van de WIPO inzake het auteursrecht en het Verdrag van de WIPO inzake uitvoeringen en fonogrammen, die respectievelijk betrekking hebben op de bescherming van auteurs en de bescherming van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen; dat deze verdragen zorgen voor een belangrijke actualisering van de internationale bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten, ook wat de zogenoemde "digitale agenda" betreft, en voor een verbetering van de middelen om over de gehele wereld de piraterij te bestrijden; dat de Gemeenschap en een meerderheid van de lidstaten de verdragen reeds hebben ondertekend en dat de voorbereidingen voor de ratificatie van de verdragen door de Gemeenschap en de lidstaten gaande zijn; dat met de onderhavige richtlijn onder meer ook wordt beoogd een aantal van deze nieuwe internationale verplichtingen na te komen;

(12) Overwegende dat, aangezien het vraagstuk van de aansprakelijkheid voor activiteiten in de netomgeving niet alleen op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, maar ook op andere gebieden rijst, dit vraagstuk op horizontale wijze zal worden aangepakt in het kader van een toekomstige richtlijn waarin verscheidene juridische aspecten in verband met de diensten van de informatiemaatschappij, met inbegrip van de elektronische handel, zullen worden verduidelijkt en geharmoniseerd; dat er zoveel mogelijk naar moet worden gestreefd, dit initiatief binnen eenzelfde tijdschema af te ronden als voor de onderhavige richtlijn is vastgesteld;

(13) Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn de bestaande Gemeenschapsbepalingen op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten onverlet moeten laten, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald;

(14) Overwegende dat in deze richtlijn moet worden bepaald, welke handelingen ten aanzien van de verschillende rechthebbenden onder het reproductierecht vallen; dat dit in overeenstemming met het acquis communautaire dient te geschieden; dat een brede omschrijving van deze handelingen noodzakelijk is om voor rechtszekerheid in de interne markt te zorgen;

(15) Overwegende dat deze richtlijn het recht dat van toepassing is op de mededeling van werken aan het publiek moet harmoniseren, voorzover dit nog niet door de bestaande Gemeenschapswetgeving is gedaan;

(16) Overwegende dat de rechtsonzekerheid ten aanzien van de aard en het niveau van de bescherming van overdrachten-op-aanvraag van onder het auteursrecht vallende werken en onder naburige rechten vallende zaken langs netten moet worden weggenomen door voor een geharmoniseerde bescherming op het niveau van de Gemeenschap te zorgen; dat dit dient te geschieden door ten behoeve van alle door de richtlijn erkende rechthebbenden in een uitsluitend recht te voorzien om door het auteursrecht beschermde werken en andere zaken door middel van interactieve overdrachten-op-aanvraag voor het publiek beschikbaar te stellen; dat dergelijke interactieve overdrachten-op-aanvraag worden gekenmerkt door het feit dat zij voor leden van het publiek op de door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn; dat de privé-communicatie niet onder dit recht valt;

(17) Overwegende dat de beschikbaarstelling van materiële faciliteiten voor het mogelijk maken of het verrichten van een mededeling op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn is;

(18) Overwegende dat de bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn het uitsluitende recht omvat zeggenschap over de distributie van het werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbaar goed is belichaamd; dat de eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming tot uitputting leidt van het recht zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen; dat geen uitputting van dit recht optreedt ten aanzien van het origineel of kopieën, die door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap worden verkocht;

(19) Overwegende dat het vraagstuk van de uitputting in het geval van diensten en inzonderheid on line-diensten niet rijst; dat dit eveneens geldt voor een materiële kopie van een werk of een andere zaak, die door een gebruiker van een dergelijke dienst met de toestemming van de rechthebbende wordt vervaardigd; dat, anders dan het geval is bij een CD-ROM of een CD-I, waarbij de intellectuele eigendom in een materieel medium, dus in een goed, is belichaamd, elke on line-dienst in feite een handeling is die aan toestemming is onderworpen, wanneer het auteursrecht of het naburige recht dit vereist;

(20) Overwegende dat de in deze richtlijn bedoelde rechten kunnen worden overgedragen en contractueel in licentie kunnen worden gegeven, onverminderd de toepasselijke nationale wetgeving inzake het auteursrecht en de naburige rechten;

(21) Overwegende dat een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen tot stand moet worden gebracht tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermde zaken; dat de in de lidstaten geldende uitzonderingen op de rechten opnieuw moeten worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving; dat de huidige verschillen in beperkingen en in uitzonderingen op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen directe negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten hebben; dat deze verschillen ten gevolge van de verdere ontwikkeling van de grensoverschrijdende exploitatie van werken en van grensoverschrijdende activiteiten wellicht nog belangrijker zullen worden; dat met het oog op de goede werking van de interne markt meer eenheid in de omschrijving van dergelijke uitzonderingen moet worden gebracht; dat de mate waarin dergelijke uitzonderingen worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt;

(22) Overwegende dat deze richtlijn een uitputtende opsomming van de uitzonderingen op het reproductierecht en het recht van mededeling aan het publiek bevat; dat sommige uitzonderingen enkel van toepassing zijn op het reproductierecht, wanneer dit passend is; dat bij het opstellen van deze lijst zowel rekening is gehouden met de verschillende rechtstradities in de lidstaten als met het vereiste van een goed functionerende interne markt; dat het wenselijk is, dat de lidstaten deze uitzonderingen op coherente wijze toepassen; dat dit zal worden beoordeeld bij het onderzoek van de uitvoeringswetgeving in de toekomst;

(23) Overwegende dat in een uitzondering op het uitsluitende reproductierecht wordt voorzien, teneinde bepaalde reproductiehandelingen met een tijdelijk karakter mogelijk te maken, die worden verricht als onderdeel van een technologisch procédé, die van incidentele aard zijn ten opzichte van, en uitsluitend worden verricht ten behoeve van, vormen van gebruik van beschermde zaken en die op zich geen economische waarde bezitten; dat onder deze voorwaarden ook "caching" en "browsing" onder deze uitzondering vallen;

(24) Overwegende dat de lidstaten de mogelijkheid moet worden geboden om in bepaalde uitzonderingen te voorzien, onder meer ten behoeve van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, ten behoeve van openbare instellingen zoals bibliotheken en archieven, voor de verslaggeving over nieuwsfeiten, voor citeringen, voor het gebruik door gehandicapte personen, het gebruik ten behoeve van de openbare veiligheid en het gebruik in het kader van administratieve en gerechtelijke procedures;

(25) Overwegende dat, voorzover er nationale regelingen inzake reprografie bestaan, deze de werking van de interne markt niet in noemenswaardige mate belemmeren; dat het de lidstaten moet worden toegestaan in een uitzondering voor reprografie te voorzien;

(26) Overwegende dat het de lidstaten moet worden toegestaan in een uitzondering op het reproductierecht te voorzien ten aanzien van bepaalde vormen van reproductie van geluidsmateriaal, beeldmateriaal en audiovisueel materiaal voor privé-gebruik; dat dit gepaard kan gaan met de invoering of verdere toepassing van vergoedingsstelsels om het nadeel voor de rechthebbenden te compenseren; dat, hoewel de verschillen tussen de bestaande vergoedingsstelsels de werking van de interne markt beïnvloeden, deze verschillen, wat de analoge reproductie voor privé-gebruik betreft, wellicht geen noemenswaardige gevolgen voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij zullen hebben; dat het digitaal kopiëren voor privé-gebruik nog niet op grote schaal plaatsvindt en dat nog niet met zekerheid bekend is wat de economische impact hiervan is; dat het bijgevolg gerechtvaardigd lijkt in het huidige stadium van een verdere harmonisatie van dergelijke uitzonderingen af te zien; dat de Commissie de marktontwikkelingen in verband met het digitaal kopiëren voor privé-gebruik van nabij zal volgen en de belanghebbende kringen zal raadplegen, teneinde passende maatregelen te treffen;

(27) Overwegende dat de lidstaten, wanneer zij de uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik toepassen, naar behoren rekening moeten houden met de technologische en economische ontwikkelingen, met name wat het digitaal kopiëren voor privé-gebruik en de vergoedingsstelsels betreft, wanneer doeltreffende technologische beveiligingsvoorzieningen beschikbaar zijn; dat dergelijke uitzonderingen niet aan de toepassing van de technologische voorzieningen in de weg mogen staan;

(28) Overwegende dat de lidstaten in een uitzondering kunnen voorzien ten behoeve van voor het publiek toegankelijke instellingen, zoals bibliotheken zonder winstoogmerk en soortgelijke instellingen; dat die uitzondering evenwel beperkt dient te blijven tot bepaalde bijzondere gevallen welke onder het reproductierecht vallen; dat die uitzondering zich niet mag uitstrekken tot het gebruik in het kader van de on line-levering van beschermde werken en andere zaken; dat deze richtlijn de mogelijkheid voor de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (1), gewijzigd bij Richtlijn 93/98/EEG (2), van het uitsluitende openbare uitleenrecht af te wijken, onverlet laat;

(29) Overwegende dat, wanneer van deze uitzonderingen gebruik wordt gemaakt, dit dient te geschieden in overeenstemming met de terzake geldende internationale verplichtingen; dat dergelijke uitzonderingen niet op zodanige wijze mogen worden toegepast, dat de wettige belangen van de rechthebbende worden geschaad of dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van zijn werk of andere zaak; dat, wanneer de lidstaten in dergelijke uitzonderingen voorzien, zij hierbij met name naar behoren rekening moeten houden met de sterkere economische uitwerking welke die uitzonderingen in de nieuwe elektronische omgeving kunnen hebben; dat bijgevolg het toepassingsgebied van bepaalde uitzonderingen nog beperkter zal dienen te zijn, wanneer het gaat om bepaalde nieuwe vormen van gebruik van door het auteursrecht beschermde werken en andere zaken;

(30) Overwegende dat de ontwikkeling van de technologie de rechthebbenden de mogelijkheid zal geven, van technologische voorzieningen gebruik te maken om inbreuken op bij wet verleende auteursrechten, naburige rechten en rechten sui generis te voorkomen of te verhinderen; dat evenwel het gevaar bestaat, dat onwettige activiteiten plaatsvinden met als doel het mogelijk of gemakkelijker te maken de met dergelijke voorzieningen beoogde technische beveiliging onwerkzaam te maken; dat het, teneinde een onsamenhangende juridische aanpak, waardoor de werking van de interne markt zou kunnen worden belemmerd, te vermijden, noodzakelijk is te voorzien in een geharmoniseerde rechtsbescherming tegen activiteiten waardoor het mogelijk of gemakkelijker wordt gemaakt op ongeoorloofde wijze dergelijke voorzieningen onwerkzaam te maken; dat een dergelijke rechtsbescherming moet worden geboden aan technologische voorzieningen die inbreuken op bij wet verleende auteursrechten, naburige rechten en rechten sui generis op doeltreffende wijze voorkomen of verhinderen; dat een dergelijke rechtsbescherming in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel en niet mag leiden tot een verbod van inrichtingen of activiteiten die een ander doel of nut van commerciële betekenis dan het onwerkzaam maken van de technische beveiliging hebben;

(31) Overwegende dat een dergelijke geharmoniseerde rechtsbescherming niet mag leiden tot een verbod van decompilatie, zoals toegestaan bij Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (3), gewijzigd bij Richtlijn 93/98/EEG;

(32) Overwegende dat op het gebied van de internationale standaardisering van technische systemen ter identificatie van werken en andere beschermde zaken in digitaal formaat aanzienlijke vooruitgang is geboekt; dat in een voortdurend groeiende netomgeving verschillen tussen technologische voorzieningen tot een incompatibiliteit van systemen in de Gemeenschap kunnen leiden; dat de compatibiliteit en interoperabiliteit van de verschillende systemen moeten worden bevorderd; dat het uiterst wenselijk is, de ontwikkeling van wereldwijd toegepaste systemen aan te moedigen;

(33) Overwegende dat de ontwikkeling van de technologie de distributie van werken, met name langs netten, zal vergemakkelijken en dat dit het voor de rechthebbende noodzakelijk zal maken het werk of de andere zaak, de auteur of de andere rechthebbenden beter te identificeren en informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of de andere zaak te verstrekken, teneinde het beheer van de eraan verbonden rechten te vergemakkelijken; dat evenwel het gevaar bestaat, dat onwettige handelingen plaatsvinden met als doel de aan het werk gehechte elektronische informatie betreffende het beheer van de rechten te verwijderen of te wijzigen of anderszins kopieën waaruit op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is verwijderd, te verspreiden, ter verspreiding in te voeren, uit te zenden, aan het publiek mede te delen of voor het publiek beschikbaar te stellen; dat het, ter vermijding van een onsamenhangende juridische aanpak, waardoor de werking van de interne markt zou kunnen worden belemmerd, noodzakelijk is in een geharmoniseerde rechtsbescherming tegen dergelijke handelingen te voorzien;

(34) Overwegende dat de hierboven bedoelde informatie betreffende het beheer van rechten, afhankelijk van de opzet ervan, ook kan leiden tot de verwerking van persoonsgegevens betreffende het consumptiepatroon van natuurlijke personen ten aanzien van beschermde zaken en tot onderzoek naar gedragingen in de on line-omgeving; dat deze technische maatregelen, wat de technische functies ervan betreft, waarborgen moeten inhouden, dat de particuliere levenssfeer wordt geëerbiedigd in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4);

(35) Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan Richtlijn . . ./. . ./EG van de Raad van . . . betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang (5);

(36) Overwegende dat de lidstaten in sancties en in daadwerkelijke beroepsmogelijkheden moeten voorzien met betrekking tot inbreuken op de in deze richtlijn omschreven rechten en verplichtingen; dat zij ervoor zorg moeten dragen, dat deze sancties en beroepsmogelijkheden worden toegepast; dat de sancties waarin aldus wordt voorzien, doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn;

(37) Overwegende dat, teneinde aan de relevante bepaling van het Verdrag van de WIPO inzake uitvoeringen en fonogrammen te voldoen, de Richtlijnen 92/100/EEG en 93/98/EEG moeten worden gewijzigd;

(38) Overwegende dat de Commissie twee jaar na de datum voor de omzetting van deze richtlijn verslag moet uitbrengen over de toepassing daarvan; dat zij in dit verslag met name moet onderzoeken of de in de richtlijn omschreven voorwaarden ertoe hebben geleid de goede werking van de interne markt te waarborgen, en dat zij zo nodig maatregelen moet voorstellen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I VOORWERP EN WERKINGSSFEER

Artikel 1 Werkingssfeer

1. Deze richtlijn heeft betrekking op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij.

2. Tenzij anders is bepaald, geldt deze richtlijn onverminderd de bestaande bepalingen van de Gemeenschap betreffende:

a) de rechtsbescherming van computerprogramma's,

b) het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom,

c) het auteursrecht en de naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel,

d) de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, en

e) de rechtsbescherming van databanken.

HOOFDSTUK II RECHTEN EN UITZONDERINGEN

Artikel 2 Reproductierecht

De lidstaten voorzien ten behoeve van

a) auteurs, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun werken,

b) uitvoerende kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c) producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d) producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e) omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van deze zaken, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.

Artikel 3 Recht van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het recht werken en andere zaken beschikbaar te stellen

1. De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling aan het publiek van originelen en kopieën van hun werken, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek van hun werken op zodanige wijze, dat deze voor leden van het publiek op de door dezen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

2. De lidstaten voorzien ten behoeve van

a) uitvoerende kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

b) producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

c) producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

d) omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht deze zaken, per draad of draadloos, op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar te stellen, dat deze voor leden van het publiek op de door dezen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde rechten worden niet uitgeput door enige handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek van een werk of een andere zaak als in lid 2 omschreven, met inbegrip van het aan het publiek beschikbaar stellen daarvan.

Artikel 4 Distributierecht

1. De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

2. Het distributierecht in de Gemeenschap op het origineel van hun werken of op kopieën daarvan wordt slechts uitgeput wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsoverdracht van die zaak in de Gemeenschap door de rechthebbende of met diens toestemming wordt verricht.

Artikel 5 Uitzonderingen op de aan toestemming onderworpen handelingen als omschreven in de artikelen 2 en 3

1. Van het in artikel 2 bedoelde recht zijn uitgezonderd tijdelijke handelingen, bestaande in een reproductie als in artikel 2 omschreven, die een wezenlijk onderdeel vormen van een technologisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel een gebruik van een werk of een andere zaak mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische betekenis bezitten.

2. De lidstaten kunnen beperkingen op het in artikel 2 bedoelde uitsluitende reproductierecht stellen ten aanzien van:

a) de reproductie op papier of een soortgelijke drager met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een gelijkaardig resultaat oplevert;

b) de reproductie op een geluidsdrager, beelddrager of audiovisuele drager door een natuurlijke persoon voor privé-gebruik en zonder commercieel oogmerk;

c) in welbepaalde gevallen, de reproductie, niet gericht op direct of indirect economisch of commercieel voordeel, door voor het publiek toegankelijke instellingen.

3. De lidstaten kunnen beperkingen op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

a) het gebruik uitsluitend als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, mits de bron wordt vermeld en voorzover het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd;

b) het gebruik ten behoeve van visueel gehandicapte of gehoorgestoorde personen, mits het direct met de handicap verband houdt en van niet-commerciële aard is en voorzover het wegens de betrokken handicap noodzakelijk is;

c) het gebruik van uittreksels in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, mits de bron wordt vermeld en voorzover het gebruik uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is;

d) het citeren ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het werken of andere zaken betreft die reeds op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt, mits de bron wordt vermeld, mits het citeren met de goede gebruiken verenigbaar is en voorzover het door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd;

e) het gebruik ten behoeve van de openbare veiligheid of ten behoeve van het goede verloop van een administratieve of gerechtelijke procedure.

4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde uitzonderingen en beperkingen mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast en mogen niet op zodanige wijze worden uitgelegd, dat de toepassing ervan ertoe leidt dat de wettige belangen van de rechthebbenden op ongerechtvaardigde wijze worden geschaad of dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van hun werken of andere zaken.

HOOFDSTUK III BESCHERMING VAN TECHNOLOGISCHE VOORZIENINGEN EN VAN INFORMATIE BETREFFENDE HET BEHEER VAN RECHTEN

Artikel 6 Verplichtingen inzake technologische voorzieningen

1. De lidstaten voorzien in een passende rechtsbescherming tegen activiteiten, de vervaardiging en het in het verkeer brengen van inrichtingen en het verrichten van diensten daaronder begrepen, waarvan de personen die deze uitoefenen weten of redelijkerwijs behoren te weten dat het daardoor op ongeoorloofde wijze mogelijk of gemakkelijker wordt gemaakt om doeltreffende technologische voorzieningen die dienen ter bescherming van bij wet verleende auteursrechten of naburige rechten of van het in hoofdstuk III van Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) bedoelde recht sui generis onwerkzaam te maken en welke activiteiten buiten het onwerkzaam maken van bedoelde voorzieningen slechts een beperkt doel of nut van commerciële betekenis hebben.

2. Onder "technologische voorzieningen" in de zin van dit artikel wordt verstaan inrichtingen, producten, of onderdelen die deel uitmaken van een werkwijze, inrichting of product, die dienen ter voorkoming of verhindering van inbreuken op bij wet verleende auteursrechten of naburige rechten of op het in hoofdstuk III van Richtlijn 96/9/EG bedoelde recht sui generis. Technologische voorzieningen worden geacht "doeltreffend" te zijn, indien het werk of de andere zaak slechts door toepassing van een toegangscode of een toegangsprocédé, met inbegrip van ontsleuteling, decodering of een andere transformatie van het werk of de andere zaak, met toestemming van de rechthebbenden voor de gebruiker toegankelijk wordt.

Artikel 7 Verplichtingen inzake informatie betreffende het beheer van rechten

1. De lidstaten voorzien in een passende rechtsbescherming tegen personen die op ongeoorloofde wijze een van de volgende handelingen verrichten:

a) de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten,

b) de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling voor het publiek van kopieën van werken of andere krachtens deze richtlijn of krachtens hoofdstuk III van Richtlijn 96/9/EG beschermde zaken, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of waarin op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is gewijzigd,

en die weten of redelijkerwijs behoren te weten dat zij zodoende een inbreuk op bij de wet verleende auteursrechten of naburige rechten of op het in hoofdstuk III van Richtlijn 96/9/EG bedoelde recht sui generis mogelijk of gemakkelijker maken.

2. Onder "informatie betreffende het beheer van rechten" in de zin van dit artikel wordt verstaan, alle door de rechthebbenden verstrekte informatie die dient ter identificatie van het werk of de andere zaak zoals in deze richtlijn bedoeld of die onder het in hoofdstuk III van Richtlijn 96/9/EG bedoelde recht sui generis valt, van de auteur of de andere rechthebbende, of informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of de andere zaak, alsook de cijfers of codes waarin deze informatie vervat ligt.

De eerste alinea is van toepassing, wanneer de bestanddelen van deze informatie zijn verbonden met een kopie van, of kenbaar worden bij de mededeling aan het publiek van een werk of een andere zaak zoals in deze richtlijn bedoeld of die onder het in hoofdstuk III van Richtlijn 96/9/EG bedoelde recht sui generis valt.

HOOFDSTUK IV GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 8 Sancties en beroepsmogelijkheden

1. De lidstaten voorzien in passende sancties en beroepsmogelijkheden met betrekking tot inbreuken op de in deze richtlijn omschreven rechten en verplichtingen en dragen ervoor zorg, dat deze sancties en beroepsmogelijkheden daadwerkelijk worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2. Elke lidstaat draagt ervoor zorg, dat rechthebbenden wier belangen worden geschaad door een inbreukmakende handeling die op zijn grondgebied plaatsvindt, een vordering tot schadevergoeding en/of beëindiging van de inbreuk en in voorkomend geval een vordering tot inbeslagneming van het inbreukmakende materiaal kunnen instellen.

Artikel 9 Toepassing in de tijd

1. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op alle in deze richtlijn bedoelde werken en andere zaken, welke op de in artikel 11, lid 1, vermelde datum door de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten worden beschermd of op die datum aan de criteria voor bescherming krachtens deze richtlijn of de in artikel 1, lid 2, bedoelde bepalingen voldoen.

2. Deze richtlijn laat alle vóór de in artikel 11, lid 1, vermelde datum verrichte exploitatiehandelingen onverlet.

3. Deze richtlijn laat alle vóór de datum van haar inwerkingtreding gesloten overeenkomsten en verkregen rechten onverlet.

4. Niettegenstaande het bepaalde in lid 3, vallen overeenkomsten betreffende de exploitatie van werken en andere zaken, welke op de in artikel 11, lid 1, vermelde datum van kracht zijn, vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn onder toepassing van deze richtlijn, indien zij voor die datum niet zijn verstreken.

Artikel 10 Technische aanpassingen

1. Richtlijn 92/100/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a) artikel 7 vervalt;

b) artikel 10, lid 3, komt als volgt te luiden:

"3. De beperkingen mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast en mogen niet op zodanige wijze worden uitgelegd, dat de toepassing ervan ertoe leidt dat de wettige belangen van de rechthebbenden op ongerechtvaardigde wijze worden geschaad of dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van hun zaken.".

2. Artikel 3, lid 2, van Richtlijn 93/98/EEG komt als volgt te luiden:

"2. De rechten van producenten van fonogrammen vervallen 50 jaar na de vastlegging. Indien het fonogram echter binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd is, vervallen de rechten 50 jaar na de datum van die eerste publicatie.".

Artikel 11 Slotbepalingen

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis en delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. Uiterlijk aan het einde van het tweede jaar na de in lid 1 vermelde datum en vervolgens om de drie jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor, waarin zij, onder meer op basis van de haar door de lidstaten te verschaffen relevante informatie, inzonderheid de toepassing van de artikelen 5, 6 en 8 onderzoekt. Wanneer dit noodzakelijk is met het oog op de goede werking van de interne markt, zoals in artikel 7 A van het Verdrag omschreven, dient de Commissie voorstellen tot wijziging van deze richtlijn in.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 13 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 346 van 27.11.1992, blz. 61.

(2) PB L 290 van 24.11.1993, blz. 9.

(3) PB L 122 van 17.5.1991, blz. 42.

(4) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(5) PB L . . ..

(6) PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20.