Home

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 92/23/EEG van de Raad betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede de montage ervan

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 92/23/EEG van de Raad betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede de montage ervan

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 92/23/EEG van de Raad betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede de montage ervan (98/C 30/04) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 680 def. - 97/0348(COD)

(Door de Commissie ingediend op 10 december 1997)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

(1) Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd; dat maatregelen dienen te worden vastgesteld om deze markt tot stand te brengen;

(2) Overwegende dat Richtlijn 92/23/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede de montage ervan (1) één van de bijzondere richtlijnen van de communautaire goedkeuringsprocedure is, welke is ingesteld bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad (3); dat de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG betreffende systemen, onderdelen en technische eenheden van voertuigen derhalve van toepassing zijn op deze richtlijn;

(3) Overwegende dat de artikelen 3, lid 4, en 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG voorschrijven dat aan elke bijzondere richtlijn een inlichtingenformulier en een op bijlage VI van voornoemde richtlijn gebaseerd goedkeuringsformulier worden gevoegd met het oog op de computerisering van de goedkeuring; dat het goedkeuringsformulier bij Richtlijn 92/23/EEG derhalve moet worden gewijzigd;

(4) Overwegende dat artikel 4, lid 2, van Richtlijn 92/97/EEG van de Raad (4), houdende wijziging van Richtlijn 70/157/EEG van de Raad (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/20/EG van de Commissie (6), bepaalt dat verdere maatregelen, die met name ten doel hebben de veiligheidseisen in overeenstemming te brengen met de noodzaak het geluid veroorzaakt door het contact van de luchtbanden met het wegdek te beperken, worden vastgesteld op basis van een voorstel van de Commissie waarin rekening wordt gehouden met uit te voeren studies en onderzoek naar deze geluidsbron;

(5) Overwegende dat een realistische en reproduceerbare methode ontwikkeld moet worden om het geluid veroorzaakt door het contact van luchtbanden met het wegdek te meten; dat op basis van deze nieuwe meetmethode een onderzoek moet worden uitgevoerd om een numerieke waarde vast te stellen voor het rolgeluidsniveau veroorzaakt door de verschillende typen banden welke zijn gemonteerd op verschillende typen motorvoertuigen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 92/23/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. de termen "EEG-onderdeelgoedkeuring" en "EEG-goedkeuring" worden vervangen door de term "EG-goedkeuring";

2. in artikel 1, eerste streepje, wordt de definitie van "band" als volgt gelezen: "elke nieuwe of vervangingsluchtband die is ontworpen voor voertuigen waarop Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van toepassing is".

Aan het einde van het artikel wordt de volgende tekst toegevoegd:

"De voorschriften van bijlage V zijn niet van toepassing op:

- banden van de snelheidcategorie kleiner dan 80 km/h;

- banden met een nominale velgdiameter kleiner of gelijk aan 254 mm (ofwel code 10);

- reservebanden voor tijdelijk gebruik;

- banden bestemd voor montage op voertuigen, die voor 1 oktober 1980 voor de eerste keer werden geregistreerd.";

3. in artikel 2 worden de leden 1 en 2 vervangen door de drie volgende leden:

"1. De lidstaten verlenen de EG-goedkeuring onder de in bijlage I vastgestelde voorwaarden aan elk type band dat vervaardigd is overeenkomstig de in bijlage II vermelde voorschriften en kennen hieraan een goedkeuringsnummer toe, als aangegeven in bijlage I.

2. De lidstaten verlenen de EG-goedkeuring onder de in bijlage I vastgestelde voorwaarden aan elk type band dat vervaardigd is overeenkomstig de in bijlage V vermelde voorschriften en kennen hieraan een goedkeuringsnummer toe, als aangegeven in bijlage I.

3. De lidstaten verlenen de EG-goedkeuring onder de in bijlage III vastgestelde voorwaarden voor wat betreft de banden voor het gehele voertuig waarvan alle banden (eventueel met inbegrip van de reserveband) voldoen aan de in bijlage II vermelde voorschriften en de in bijlage IV vermelde voorschriften betreffende het voertuig, en kennen hieraan een goedkeuringsnummer toe overeenkomstig bijlage III.";

4. aan het einde van de lijst van bijlagen wordt het volgende toegevoegd: "BIJLAGE V - Rolgeluid";

5. de bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage van deze richtlijn.

Artikel 2

1. Met ingang van 1 oktober 2001 verlenen de lidstaten in geval van motorvoertuigen van categorie M1 de EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG voor een type motorvoertuig niet meer om redenen die verband houden met de banden en de montage ervan of overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG voor een type band, bestemd voor deze voertuigen, indien niet aan de voorschriften van Richtlijn 92/23/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, wordt voldaan.

2. Met ingang van 1 oktober 2001 verlenen de lidstaten in geval van motorvoertuigen van een andere categorie dan M1:

- de EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG

of

- de nationale goedkeuring niet meer, tenzij een beroep wordt gedaan op artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG,

voor een type motorvoertuig om redenen die verband houden met de banden en de montage ervan of voor een type band, bestemd voor deze voertuigen, indien niet aan de voorschriften van Richtlijn 92/23/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, wordt voldaan.

3. Met ingang van 1 oktober 2001 beschouwen de lidstaten

- certificaten van overeenstemming die nieuwe voertuigen vergezellen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van voornoemde richtlijn

en

- verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen die niet vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG, tenzij een beroep wordt gedaan op artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG,

om redenen die verband houden met de banden en de montage ervan, indien niet aan de voorschriften van Richtlijn 92/23/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, wordt voldaan.

4. Met ingang van 1 oktober 2005 beschouwen de lidstaten

- certificaten van overeenstemming die nieuwe banden vergezellen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG, als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 2, van voornoemde richtlijn

en

- verbieden zij de verkoop van nieuwe voertuigen die niet vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG, tenzij een beroep wordt gedaan op artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG,

om redenen die verband houden met nieuwe banden, indien niet aan de voorschriften van Richtlijn 92/23/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, wordt voldaan.

Artikel 3

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 oktober 2001 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

Zij passen deze maatregelen vanaf 1 oktober 2001 toe.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn wordt op de dag van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van kracht.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95.

(2) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.

(3) PB L 233 van 25.8.1997, blz. 1.

(4) PB L 371 van 19.12.1992, blz. 1.

(5) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 16.

(6) PB L 92 van 13.4.1996, blz. 23.

BIJLAGE

1. Bijlage I van Richtlijn 92/23/EEG wordt vervangen door de volgende bijlage I:

"BIJLAGE I

ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN VOOR DE EG-TYPEGOEDKEURING VAN BANDEN

1. AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING VOOR EEN TYPE BAND

1.1. De aanvraag van EG-goedkeuring voor een band overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG wordt ingediend door de bandenfabrikant.

1.1.1. De aanvraag van EG-goedkeuring overeenkomstig bijlage II gaat vergezeld van een beschrijving van het bandtype in drievoud overeenkomstig het in aanhangsel 1A afgebeelde inlichtingenformulier.

1.1.1.1. De aanvraag gaat vergezeld (alle in drievoud) van een schets of een representatieve foto van het loopvlakpatroon en een schets van de opgepompte band op de meetvelg, waarbij de belangrijkste maten van de voor goedkeuring ter beschikking gestelde band zijn vermeld (zie de punten 6.1.1 en 6.1.2 van bijlage II).

1.1.1.2. De aanvraag gaat vergezeld van het testrapport afgegeven door de technische dienst die de proeven heeft uitgevoerd of, naar keuze van de bevoegde instantie, een of twee exemplaren van de te beproeven band.

1.1.2. De aanvraag van EG-goedkeuring overeenkomstig bijlage V gaat vergezeld van een beschrijving van het bandtype in drievoud overeenkomstig het in aanhangsel 1B afgebeelde inlichtingenformulier.

1.1.2.1. De aanvraag gaat vergezeld (alle in drievoud) van schetsen, tekeningen of foto's van het loopvlakpatroon, representatief voor de bandtypen.

1.1.2.2. De aanvraag gaat eveneens vergezeld van het testrapport afgegeven door de technische dienst die de proeven heeft uitgevoerd of, naar keuze van de bevoegde instantie, van vier monsters van de voor de te beproeven band representatieve maat.

1.2. De fabrikant kan uitbreiding van de EG-goedkeuring aanvragen

1.2.1. zodat ook gewijzigde bandtypen onder de goedkeuring vallen overeenkomstig bijlage II en/of

1.2.2. zodat ook bijkomende bandenmaataanduidingen en/of gewijzigde handelsaanduidingen van de fabrikant en/of loopvlakken onder de goedkeuring overeenkomstig bijlage V vallen.

1.3. De keuringsinstantie kan de proeven van de laboratoria van de fabrikant als goedgekeurde proeven aanvaarden overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG.

2. MERKTEKENS

2.1. Voor EG-goedkeuring ter beschikking gestelde banden moeten zijn voorzien van de duidelijke en onuitwisbare handelsaanduiding of naam van de aanvrager en moeten voldoende ruimte bieden voor het aanbrengen van het EG-goedkeuringsmerkteken.

3. EG-TYPEGOEDKEURING

3.1. Aan alle overeenkomstig punt 1.1.1 ter beschikking gestelde banden die voldoen aan de voorschriften van bijlage II wordt EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG verleend en een goedkeuringsnummer toegekend.

3.1.1. De lidstaten worden in kennis gesteld van een goedkeuring, een uitbreiding of een weigering van een band overeenkomstig bijlage II met behulp van een formulier dat overeenkomt met het model van aanhangsel 2A.

3.2. Aan alle overeenkomstig punt 1.1.2 ter beschikking gestelde banden die voldoen aan de voorschriften van bijlage V wordt EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG verleend en een goedkeuringsnummer toegekend.

3.2.1. De lidstaten worden in kennis gesteld van een goedkeuring, een uitbreiding of een weigering van een band overeenkomstig bijlage V met behulp van een formulier dat overeenkomt met het model van aanhangsel 2B.

3.3. Er wordt een goedkeuringsnummer toegekend aan de goedgekeurde band. Dezelfde lidstaat mag niet hetzelfde goedkeuringsnummer aan een ander bandtype toekennen. Met name moeten goedkeuringsnummers, toegekend overeenkomstig bijlage II verschillen van goedkeuringsnummers, toegekend overeenkomstig bijlage V.

4. EG-TYPEGOEDKEURINGSMERKTEKEN

4.1. Elke band die overeenstemt met een band waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze richtlijn, moet worden voorzien van het desbetreffende EG-typegoedkeuringsmerkteken.

4.2. Het EG-typegoedkeuringsmerk bestaat uit een rechthoek met daarin de kleine letter e, gevolgd door de kenletter(s) of het kengetal van de lidstaat die de goedkeuring overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG heeft verleend. Het EG-goedkeuringsnummer bestaat uit het op het goedkeuringsformulier voor het type vermelde nummer, voorafgegaan door twee cijfers: "00" voor banden voor bedrijfsvoertuigen, "02" voor banden voor personenwagens.

4.2.1. De rechthoek die het EG-merkteken vormt moet minimaal 12 mm lang zijn en minimaal 8 mm hoog. De letters en cijfers moeten minimaal 4 mm hoog zijn.

4.3. De EG-goedkeuringsmerktekens en -nummers, alsmede de aanvullende merktekens, als bedoeld in punt 3 van bijlage II - laatstgenoemde voor de typegoedkeuring overeenkomstig de voorschriften van bijlage II - moeten worden aangebracht overeenkomstig dat punt.

4.4. Goedkeuringsnummers, toegekend overeenkomstig bijlage V moeten worden gevolgd door het achtervoegsel "s".

4.5. In het onderstaande wordt een voorbeeld gegeven van het EG-merkteken:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

a = minimaal 12 mm>EIND VAN DE GRAFIEK>

De band waarop bovenstaand EG-merkteken is aangebracht is een band voor een bedrijfsvoertuig (00) die voldoet aan de EG-voorschriften (e) en waarvoor het EG-merkteken is verleend in Ierland (IRL) onder nummer 479 overeenkomstig bijlage II en in Italië (3) onder nummer 687 overeenkomstig bijlage V (s).

N.B.: De nummers "479" and "687" (typegoedkeuringsnummers bij het EG-merkteken) en de letters "IRL" en het cijfer "3" (de letters en het nummer van de lidstaten die het EG-merkteken hebben toegekend) zijn slechts als voorbeeld gebruikt.

Het goedkeuringsnummer moet dichtbij de rechthoek en erboven, eronder, links of rechts ervan worden geplaatst. De cijfers van het goedkeuringsnummer moeten zich aan dezelfde zijde van de "e" bevinden en op dezelfde wijze zijn gericht.

5. WIJZIGING VAN EEN BANDTYPE

5.1. In geval van wijziging van een bandtype dat overeenkomstig bijlage II of bijlage V is goedgekeurd, zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

5.2. Een wijziging van het loopvlakpatroon van een band in geval van een goedkeuring overeenkomstig bijlage II hoeft niet te leiden tot een herhaling van de in bijlage II voorgeschreven proeven.

5.3. De toevoeging van bandenmaataanduidingen aan een bandenfamilie en de toevoeging van handelsmerken en loopvlakbeschrijvingen in geval van goedkeuringen overeenkomstig bijlage V hoeft niet te leiden tot een herhaling van de in bijlage V voorgeschreven proeven.

5.4. De wijziging van de loopvlakbeschrijving(en) in geval van goedkeuringen overeenkomstig bijlage V hoeft niet te leiden tot een herhaling van de in bijlage V voorgeschreven proeven, indien deze wijzigingen geen nadelige gevolgen hebben voor de rolgeluidemissies.

6. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

6.1. Normaliter moeten maatregelen worden genomen om te zorgen voor de overeenstemming van de productie overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.

6.2. Wanneer controles worden uitgevoerd overeenkomstig aanhangsel 1 van bijlage V om na te gaan of de productie overeenstemt, wordt, indien het geluidsniveau van de beproefde band niet meer dan 1 dB(A) hoger ligt dan de in punt 4.2 van bijlage V voorgeschreven grenswaarden, de productie geacht overeen te stemmen met de voorschriften van punt 4 van voornoemde bijlage V."

2. Aanhangsel 1 van bijlage I krijgt het nieuwe nummer "Aanhangsel 1A" en de titel luidt als volgt:

"Aanhangsel 1A

INLICHTINGENFORMULIER Nr. . . . BETREFFENDE DE EG-TYPEGOEDKEURING VOOR EEN BAND

(Bijlage II van Richtlijn 92/23/EEG)"

3. Aanhangsel 2 van bijlage I krijgt het nieuwe nummer "Aanhangsel 2A" en de titel luidt als volgt:

"Aanhangsel 2A

MODEL

(Maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))

EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER"

4. De volgende aanhangsels 1B en 2B worden na aanhangsel 2A ingevoegd:

"Aanhangsel 1B

INLICHTINGENFORMULIER Nr. . . . BETREFFENDE DE EG-TYPEGOEDKEURING VOOR EEN BAND WAT BETREFT DE ROLGELUIDEMISSIE

(Bijlage V van Richtlijn 92/23/EEG)

De onderstaande gegevens moeten in voorkomend geval in drievoud worden verstrekt en vergezeld gaan van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn. Indien de systemen, onderdelen of afzonderlijke technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

1. ALGEMENE GEGEVENS

1.1. Merk (firmanaam): ..........

1.2. Naam en adres van de aanvrager: ..........

1.3. Adres(sen) van de fabriek(en): ..........

1.4. Middel van identificatie van het type (handelsbenaming en -aanduiding): ..........

2. BANDEN

2.1. Bandencategorie (klasse C1, C2 of C3):

2.2. Gebruikscategorie: (normaal, winter of speciaal):

2.3. Lijst van bandenmaataanduidingen: ..........

(voor elk handelsmerk en handelsaanduiding de lijst van bandenmaataanduidingen aangeven overeenkomstig punt 2.17 van bijlage II van Richtlijn 92/23/EEG en bij banden van klasse 1 in voorkomend geval het opschrift "Reinforced" of "Extra Load").

Aanhangsel 2B

MODEL

(Maximumformaat A4 (210 × 297 mm))

EG-GOEDKEURINGSFORMULIER

(Rolgeluidemissie)

Dienststempel

Mededeling betreffende:

- goedkeuring (¹)

- uitbreiding van de goedkeuring (¹)

- weigering van de goedkeuring (¹)

- intrekking van de goedkeuring (¹)

van een type band met betrekking tot bijlage V van Richtlijn 92/23/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG betreffende de rolgeluidemissie

EG-Goedkeuringsnummer: . . . Reden voor uitbreiding: . . .

HOOFDSTUK I

0. ALGEMEEN

0.1. Merk (firmanaam): ..........

0.2. Naam en adres van de aanvrager: ..........

0.3. Adres(sen) van fabriek(en): ..........

HOOFDSTUK II

1. AANVULLENDE INLICHTINGEN

1.1. Handelsbenaming en -aanduiding: ..........

1.2. Bandencategorie: (klasse C1, C2 of C3) (¹)

1.3. Gebruikscategorie: (normaal, winter of speciaal) (¹)

2. Voor de uitvoering van de proeven verantwoordelijke dienst: ..........

3. Datum van het keuringsrapport: ..........

4. Nummer van het keuringsrapport: ..........

5. Eventuele redenen voor uitbreiding van de typegoedkeuring: ..........

6. Eventuele opmerkingen (zie addendum): ..........

7. Plaats en datum: ..........

8. Handtekening: ..........

9. De inhoudsopgave bij het informatiepakket, dat bewaard wordt door de goedkeuringsinstantie en op verzoek verkrijgbaar is, is als bijlage opgenomen.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.>EIND VAN DE GRAFIEK>

".

5. Punt 3.1.1 van bijlage IV wordt als volgt gelezen:

"3.1.1. Onverminderd de bepalingen van punt 3.7.4 moet iedere band op een voertuig, met inbegrip van de reserveband, zijn voorzien van het in punt 4 van bijlage I bedoelde EG-goedkeuringsmerkteken of het goedkeuringsmerkteken dat aangeeft dat is voldaan aan de ECE-Reglementen nrs. 30 en 54, waarnaar is verwezen in de considerans van deze richtlijn. ECE-goedkeuringsmerktekens worden uitsluitend geacht gelijkwaardig te zijn van de overeenkomstig bijlage II verleende typegoedkeuringen.".

6. De volgende nieuwe bijlage V en het bijbehorende aanhangsel 1 worden na bijlage IV toegevoegd:

"BIJLAGE V

ROLGELUIDEMISSIE

1. TOEPASSINGSGEBIED

Deze bijlage is van toepassing op de EG-typegoedkeuring van banden als onderdeel met betrekking tot de rolgeluidemissie.

2. DEFINITIES

De definities van bijlage II zijn in deze bijlage van toepassing, behalve de definitie van punt 2.1, die als volgt moet worden gelezen:

2.1. Onder "bandentype" wordt in verband met de typegoedkeuring overeenkomstig deze bijlage verstaan een bandenfamilie, bestaande uit een lijst bandenmaataanduidingen (zie punt 2.17 van bijlage II), handelsbenamingen en handelsaanduidingen die niet verschillen voor wat betreft essentiële eigenschappen zoals:

- naam van de fabrikant;

- bandencategorie (zie punt 2.4 van deze bijlage);

- bandstructuur (zie punt 2.1.4 van bijlage II);

- gebruikscategorie (zie punt 2.1.3 van bijlage II);

- rolgeluidemissie.

Bovendien zijn de volgende definities van toepassing:

2.2. Onder "handelsaanduiding" wordt verstaan een aanduiding van loopvlakpatroon, welke wordt aangegeven door de bandenfabrikant. Deze mag dezelfde zijn als het handelsmerk.

2.3. Onder "rolgeluidemissie" wordt verstaan het geluid afkomstig van het contact tussen bewegende banden en het wegoppervlak.

2.4. In deze bijlage is de volgende indeling van toepassing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. VOORSCHRIFTEN TEN AANZIEN VAN OPSCHRIFTEN

3.1. De banden moeten zijn voorzien van:

3.1.1. de handelsnaam of het handelsmerk;

3.1.2. de handelsaanduiding, als gedefinieerd in punt 2.2. De handelsaanduiding wordt niet verlangd als deze dezelfde is als het handelsmerk;

3.1.3. de bandenmaataanduiding, als gedefinieerd in punt 2.17 van bijlage II;

3.1.4. "REINFORCED" (of "EXTRA LOAD") indien de band is ingedeeld als versterkt (zie punt 2.3.4 van bijlage II);

3.1.5. het opschrift "M+S" (of "M.S" of "M& S") indien de band een winterband is.

4. VOORSCHRIFTEN TEN AANZIEN VAN HET ROLGELUID

4.1. Algemene voorschriften

Er dient een set van vier banden met dezelfde bandenmaat- en handelsaanduiding, welke representatief voor de bandenfamilie zijn, ter beschikking te worden gesteld voor beproeving van het rolgeluidemissieniveau overeenkomstig aanhangsel 1.

4.2. De geluidsniveaus vastgesteld overeenkomstig aanhangsel 1 mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden:

4.2.1. Banden van klasse C1, op basis van de nominale sectiebreedte (zie bijlage II, punt 2.17.1.1) van de band die wordt beproefd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.2.1.1. Bij versterkte banden (zie bijlage II, punt 3.1.8), mogen de grenswaarden met 1 dB(A) worden verhoogd.

4.2.1.2. Bij in de categorie speciale banden ingedeelde banden (zie bijlage II, punt 2.1.3), mogen de grenswaarden van punt 4.2.1 met 2 dB(A) worden verhoogd.

4.2.2. Banden van klasse C2, op basis van de gebruikscategorie (zie bijlage II, punt 2.1.3) van de bandenfamilie:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.2.3. Banden van klasse C3, op basis van de gebruikscategorie (zie bijlage II, punt 2.1.3) van de bandenfamilie:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aanhangsel 1

Procedure voor het meten van het rolgeluidemissieniveau veroorzaakt door banden bij hoge snelheid

0. Inleiding

De onderhavige procedure omvat specificaties betreffende de meetinstrumenten, meetvoorwaarden en de meetmethode om het geluidsniveau bij hoge snelheid van een set op een proefvoertuig gemonteerde banden op een bepaald wegoppervlak te realiseren. Het maximumgeluidsdrukniveau wordt vastgelegd bij een uitlopend voertuig met behulp van microfoons die in het veld zijn geplaatst; het eindresultaat voor een referentiesnelheid wordt vastgesteld met behulp van lineaire regressieanalyse.

1. Meetinstrumenten

1.1. Akoestische meting

1.1.1. Het voor de meting van het geluidsniveau gebruikte apparaat is een geluidsniveaumeter van het type 1, beschreven in IEC-Publicatie 651 "sound level meters" (1979) van de Internationale Elektrotechnische Commissie. De metingen moeten worden uitgevoerd met gebruikmaking van de tijdgewogen F-kromme ("snelle responsie") van de geluidsniveaumeter en de frequentiegewogen A-kromme welke eveneens in bovengenoemde publicatie zijn opgenomen.

Aan het begin en aan het eind van elke serie metingen moet de geluidsniveaumeter worden gekalibreerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant met behulp van een geschikte geluidsbron (bijvoorbeeld een pistonofoon). De kalibreerinrichting moet voldoen aan de voorschriften van klasse 1, vermeld in IEC 942 "sound calibrators". De test wordt als ongeldig beschouwd indien de afwijking van de geluidsniveaumeter gedurende deze kalibratie meer dan 0,5 dB bedraagt.

1.1.2. Plaatsing van de microfoon

De microfoon moet op een afstand van 7,5 ± 0,2 m van de referentielijn CC' (zie figuur 1) van de baan en 1,2 ± 0,1 m boven de grond worden geplaatst. De as van de maximale gevoeligheid moet in een horizontaal vlak liggen en loodrecht op de baan van het voertuig (lijn CC') staan.

1.2. Snelheidsmetingen

De voertuigsnelheid op het testgedeelte moet worden bepaald op de lijn PP' met een nauwkeurigheid van ± 1 km/h (zie figuur 1).

1.3. Temperatuurmetingen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.4. Windmetingen

Het toestel moet de wind met een nauwkeurigheid van ± 1 m/s op een hoogte van 1,2 m boven de grond kunnen meten. De windrichting moet worden vastgelegd.

2. Meetvoorwaarden

2.1. Proefbaan

De proefbaan moet bestaan uit een centraal gedeelte omgeven door een overwegend vlak proefgebied. Het gedeelte waar wordt gemeten moet vlak zijn; het testoppervlak moet bij alle metingen droog en schoon zijn.

De proefbaan moet zodanig zijn dat het veld tussen de geluidsbron en de microfoon geluidvrij is met een marge van 1 dB. Aan deze voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan indien er zich geen grote geluidreflecterende objecten zoals hekken, rotsen, bruggen en gebouwen binnen 50 m van het middelpunt van het meetgedeelte bevinden.

Het oppervlak van de testbaan en de afmetingen van het terrein van de proef moet voldoen aan bijlage VI van Richtlijn 92/79/EEG.

Het middengedeelte met een straal van ten minste 10 m moet vrij zijn van poedersneeuw, hoog gras, losse grond of sintels.

Er mogen zich in de buurt van de microfoon geen objecten bevinden die het geluidveld zouden kunnen beïnvloeden en er mogen geen personen tussen de microfoon en de geluidsbron staan. De persoon die de metingen uitvoert en waarnemers die de metingen bijwonen moeten zich op een zodanige plaats bevinden dat zij de aflezingen van de meetinstrumenten niet beïnvloeden.

2.2. Weersomstandigheden

De metingen mogen niet worden verricht onder slechte atmosferische omstandigheden. Men moet zich ervan vergewissen dat de resultaten niet worden beïnvloed door windstoten.

De proef kan niet worden uitgevoerd wanneer de windsnelheid ter hoogte van de microfoon meer dan 5 m/s bedraagt.

De metingen mogen evenmin worden verricht wanneer de omgevingstemperatuur of de temperatuur van het oppervlak van de proefbaan minder dan 5 °C bedraagt.

2.3. Omgevingsgeluid

Het achtergrondgeluidsniveau (met inbegrip van eventueel windgeluid) moet minimaal 10 dB minder bedragen dan het gemeten geluidsniveau veroorzaakt door het band/wegdekcontact. Er mag een geschikt windscherm om de microfoon worden aangebracht mits rekening wordt gehouden met het effect daarvan op de gevoeligheid en de richtingseigenschappen van de microfoon.

Alle metingen die zijn beïnvloed door een geluidspiek die geen verband lijkt te houden met de karakteristieken van het algemene geluidsniveau van de banden moeten buiten beschouwing worden gelaten.

2.4. Voorschriften voor het te beproeven voertuig.

2.4.1. Het te beproeven voertuig is een motorvoertuig met vier banden op twee assen.

2.4.2. Het voertuig moet zodanig worden belast dat aan de in punt 2.5.3 aangegeven bandbelasting voor de proef wordt voldaan.

2.4.3. De wielbasis tussen de twee assen waarop de te beproeven banden zijn gemonteerd moet minder dan 3 m bedragen bij banden van klasse C1 en 5 m bij banden van klasse C2 en C3 (zie punt 2.4 van bijlage V).

2.4.4. Om ervoor te zorgen dat het bandgeluid niet significant wordt beïnvloed door het voertuigontwerp moeten alle eventuele opspatafschermingen worden verwijderd en mogen geen voertuigen worden gebruikt waarvan de carrosserie rond de banden het door de banden veroorzaakte geluid beïnvloedt.

Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om onderdelen toe te voegen of niet te verwijderen rond de velgen of banden die het door de banden veroorzaakte geluid zouden kunnen dempen.

Het is echter wel toegestaan om onderdelen van het voertuig te verwijderen of aan te passen, die een bijdrage leveren aan het achtergrondgeluid van het voertuig.

Bovendien mag de spoorbreedte van het voertuig worden gewijzigd zodat de banden zich geheel of gedeeltelijk aan de buitenzijde van de carrosserielijn van het voertuig bevinden. Een dergelijke wijziging is bijvoorbeeld nodig om ervoor te zorgen dat het voertuig adequaat kan worden bestuurd wanneer grote banden worden beproefd.

2.5. Banden

2.5.1. Er dienen vier banden van hetzelfde type uit dezelfde familie op het proefvoertuig te worden gemonteerd.

Banden met speciale montagevoorschriften moeten worden beproefd overeenkomstig deze speciale voorwaarden (bijvoorbeeld draairichting, . . .).

De banden moeten alvorens te worden ingelopen de maximale profieldiepte hebben.

2.5.2. De banden worden beproefd op door de bandenfabrikant goedgekeurde velgen.

2.5.3. Voor elke band op het testvoertuig moet de proefbelasting Qt 70 % tot 90 % van de referentiebelasting Qr bedragen. Voor alle banden moet de referentiebelasting Qr overeenkomen met de in de belastingcapaciteitindex van de band vermelde maximummassa (zie bijlage II, aanhangsel 2). Wanneer de belastingsindex uit twee cijfers (zie bijlage II, punt 2,28) bestaat, moet het eerste cijfer worden vermeld. Ingeval van ZR-banden waarbij de belastingindex is weggelaten (zie bijlage 11, punt 3.1.6.1) moet worden uitgegaan van de maximumbelasting die duidelijk op de zijkant van de band is aangegeven.

2.5.4. Elke band die op het testvoertuig is gemonteerd moet een testdruk Pt hebben die maximaal de referentiedruk Pr bedraagt en ligt binnen het interval:

Pr (>NUM>Qt>DEN>Qr)1,25 ≤ Pt ≤ 1,2 Pr (>NUM>Qt>DEN>Qr)1,25

waarin:

- de referentiedruk Pr voor standaardbanden van klasse C1 2,5 bar bedraagt,

- de referentiedruk Pr voor "versterkte" banden van klasse C1 3,0 bar bedraagt, en

- de referentiedruk Pr voor banden van klasse C2 en klasse C3 de druk is die overeenkomt met de op de zijkant aangegeven drukindex (zie bijlage II, punt 3.1.11).

2.5.5. De banden moeten worden ingelopen alvorens te worden beproefd om fabricageresten te verwijderen of andere loopvlakkarakteristieken als gevolg van het fabricageproces te elimineren. Normaliter is hiervoor het equivalent van ongeveer 100 km normaal gebruik op de weg nodig.

De banden moeten op het testvoertuig worden gemonteerd in dezelfde draairichting als werd gebruikt bij het inlopen van de banden.

2.5.6. Alvorens de proef wordt uitgevoerd moeten de banden worden warm gelopen.

3. Testmethode

3.1. Algemene voorwaarden

Voor alle metingen moet het voertuig op zodanige wijze in een rechte baan over het meetgedeelte (AA' tot BB') worden gereden dat het middenlangsvlak van het voertuig zo dicht mogelijk bij de lijn CC' ligt.

Wanneer de voorkant van het testvoertuig AA' heeft bereikt moet de bestuurder van het voertuig de versnellingshendel in de vrijstand plaatsen en de motor uitschakelen. Indien tijdens de meting het testvoertuig een abnormaal geluid (bijvoorbeeld ventilator, "zelfontsteking") voortbrengt, moet de proef worden herhaald.

3.2. Aard en aantal van de metingen

Het maximumgeluidsniveau uitgedrukt in A-gewogen decibels (dB(A)) moet worden gemeten wanneer het voertuig uitrijdt tussen de lijnen AA' en BB' (figuur 1). Een dergelijke waarde is het resultaat van de meting.

Er moeten ten minste vier metingen worden verricht aan elke kant van het testvoertuig met een testsnelheid die hoger ligt dan de referentiesnelheid en ten minste vier metingen waarbij de testsnelheid lager ligt dan de referentiesnelheid. De snelheden moeten daarbij enigszins gelijkmatig worden verdeeld over het in punt 3.3 aangegeven snelheidsgebied.

3.3. Testsnelheid

De snelheid van het testvoertuig moet in het volgende gebied liggen:

- van 70 tot 90 km/h voor banden van klasse C1 en banden van klasse C2,

- van 60 tot 80 km/h voor banden van klasse C3.

4. Interpretatie van de resultaten

De metingen zijn ongeldig indien een abnormale discrepantie tussen de maximumwaarde en het algemene geluidsniveau wordt vastgesteld.

4.1. Vaststelling van de testresultaten

De referentiesnelheid Vref voor vaststelling van het eindresultaat moet de volgende waarde bedragen:

- 80 km/h voor banden van klasse C1 en banden van klasse C2,

- 70 km/h voor banden van klasse C3.

4.2. Regressieanalyse van geluidsmetingen

Het (niet voor temperatuur gecompenseerde) band/weg-geluidsniveau LR in dB(A) wordt bepaald aan de hand van een regressieanalyse met:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

waarin:>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

de gemiddelde waarde van het gemeten geluidsniveau in dB(A):

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

n = het aantal metingen (n ≥ 16).

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

= de gemiddelde waarde van de logaritmische snelheid:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

met vi = lg (>NUM>Vi>DEN>Vref)

a is de helling van de regressielijn in dB(A):

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

4.3. Temperatuurcompensatie

De overeenkomstig punt 4.2 bepaalde waarde LR moet worden gecorrigeerd door invoering van een temperatuurcompensatiefactor voor een wegoppervlakreferentietemperatuur Èñåö volgens de volgende formule:

LR (Èñåö) = LR (È) + K(È - Èñåö)

waarin È = de gemeten wegoppervlaktemperatuurwaarin Èñåö = 20 °C

waarin K= 0,03 dB(A)/°C indien È > Èñåö

0,06 dB(A)/°C indien È < Èñåö.

Voor banden van klasse C3 hoeft geen temperatuurcompensatie te worden toegepast.

4.4. Om rekening te houden met onnauwkeurigheden in de meetinstrumenten worden de overeenkomstig punt 4.3 vastgestelde resultaten met 1 dB(A) verminderd.

4.5. Het eindresultaat, het voor de temperatuur gecompenseerde band/weg-geluidsniveau LR (Èñåö) in dB(A), wordt naar beneden afgerond op het dichtstbijgelegen kleinere gehele getal.

5. Testrapport

Het testrapport dat wordt opgesteld in verband met de afgifte van het in aanhangsel 2 bedoelde certificaat moet alle relevante gegevens bevatten. Bijzonderheden over de omgevingsomstandigheden zoals proefbaan, luchttemperatuur, wind (richting en snelheid) en achtergrondgeruis moeten eveneens in het testrapport worden opgenomen.

Figuur 1 Stand van de microfoon bij de metingen

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

".