Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarig kaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002) en begeleidende maatregelen"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarig kaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002) en begeleidende maatregelen"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarig kaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002) en begeleidende maatregelen"
Publicatieblad Nr. C 214 van 10/07/1998 blz. 0044
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarig kaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002) en begeleidende maatregelen"
(98/C 214/12)
De Raad heeft op 4 februari 1998 besloten, overeenkomstig artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.
De Afdeling voor energie, nucleaire vraagstukken en onderzoek, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 april 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer von der Decken.
Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 354e Zitting van 29 en 30 april 1998 (vergadering van 29 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 115 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Inleiding
1.1. Het voorstel van de Commissie bestaat uit een toelichting en zeven bijlagen:
- bijlage I is het voorstel voor een beschikking;
- bijlage II gaat over de financiële aspecten van de eerste component van de horizontale acties, namelijk voorspellende analyses en toezicht op de markten;
- bijlage III gaat over de financiële aspecten van de tweede component van de horizontale acties, dat momenteel door het Synergy-programma wordt bestreken, namelijk de internationale samenwerking op energiegebied;
- bijlage IV gaat over het thematische programma bevordering van het gebruik van duurzame energie (en de financiële aspecten hiervan), dat momenteel door het Altener II-programma wordt bestreken;
- bijlage V gaat over energie-efficiëntie en de CO2-uitstoot (en de financiële aspecten hiervan), dat momenteel door het SAVE II-programma wordt bestreken;
- bijlage VI gaat over het Carnot-programma;
- bijlage VII gaat over de financiële aspecten van de samenwerking met de Nieuwe Onafhankelijke Staten, ook in verband met het transport van radioactief materiaal, inclusief maatregelen tegen illegale handel in nucleair materiaal.
1.2. Het kaderprogramma "Energie" moet ervoor zorgen dat de ter uitvoering van het energiebeleid ontplooide activiteiten onderling samenhangen en effectief zijn. Zij moeten onderdeel worden van een beter geïntegreerde, transparantere en effectievere aanpak die voor een duur van vijf jaar wordt vastgesteld. Deze aanpak is gebaseerd op de raakvlakken tussen horizontale en thematische activiteiten en programma's.
1.3. Opzet van het kaderprogramma - organen
Om een zo groot mogelijke samenhang te bereiken, is een efficiënte besluitvorming van groot belang. Voor de uitvoering van het kaderprogramma moet volgens de Commissie een adviescomité worden opgericht dat met alle betrokken instanties dient samen te werken.
1.4. Horizontale activiteiten
Deze activiteiten vallen buiten het kader van een specifiek programma; zij leveren een algemene bijdrage aan het verwezenlijken van de prioritaire doelstellingen. Zij zorgen ook voor een gecoördineerde uitvoering van de als onderdeel van de thematische programma's te nemen maatregelen en voor de nodige samenhang met andere EU-beleidsterreinen.
1.4.1. Het programma Voorspellende analyses en toezicht op de markten is vooral bedoeld om ervoor te zorgen dat de lid-staten en de Gemeenschap op gemeenschappelijke analytische basis besluiten over energiekwesties kunnen nemen. Het programma bevat vooral maatregelen op het gebied van klimaatverandering, de liberalisering van de energiemarkten, en de internationale trends op deze markten.
1.4.2. De Internationale samenwerking op energiegebied behelst: adviezen over energiebeleid, bezoeken door deskundigen aan instanties in derde landen, studies en prognoses op energiegebied, opleidingsprogramma's, coördinatie van de verschillende communautaire instrumenten die bij internationale activiteiten worden ingezet, en verspreiding en uitwisseling van informatie.
1.5. Thematische programma's
Deze programma's hebben betrekking op prioritaire onderwerpen van het energiebeleid van de Unie.
1.5.1. Stimulering van het gebruik van duurzame energie en uitvoering van een strategie en een communautair actieplan op dit gebied. Zoals in het Altener II-programma wordt benadrukt, is de bedoeling het gebruik van duurzame energie te stimuleren via marktpenetratie, uitbreiding van de infrastructuur en verspreiding van informatie.
1.5.2. Bevordering van energie-efficiëntie (SAVE II).
1.5.3. Bevordering van schoon en efficiënt gebruik van vaste brandstoffen (Carnot-programma).
1.5.4. Samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid. Doel van deze maatregelen is het boekhoud- en controlesysteem voor nucleair materiaal op alle niveaus te helpen verbeteren en computeriseren. Industriële samenwerking met Rusland en de Nieuwe Onafhankelijke Staten en het transport van radioactief materiaal, inclusief maatregelen tegen illegaal vervoer. Dit programma moet worden opgezet rond zes verschillende soorten activiteiten die het functioneren van de interne markt ten goede komen, een bijdrage leveren aan de evaluatie van bij transporten optredende ongelukken, en zorgen voor samenwerking met de LMOE en de NOS om de veiligheid van transporten te vergroten.
1.6. Coördinatie met energiecomponenten van andere communautaire programma's en beleidsterreinen
1.6.1. Steun voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO). Evenals het vierde kaderprogramma omvat ook het vijfde kaderprogramma programma's als Joule, Thermie en OTO-activiteiten op het gebied van nucleaire veiligheid en beheerste kernfusie die conform het Euratomverdrag en in samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek moeten worden uitgevoerd.
1.6.2. De methoden, organen en uitvoeringsinstrumenten op het gebied van de trans-Europese energienetwerken blijven ongewijzigd.
1.6.3. Andere beleidsonderdelen of programma's, bijvoorbeeld op het gebied van externe betrekkingen (Phare, Tacis of MEDA), de structuurfondsen of investeringssteun, moeten beter op elkaar afgestemd worden.
1.6.4. Er moet een netwerk van de betrokken directeuren-generaal komen dat erop toeziet dat richtsnoeren met een energiecomponent in onderling overleg en op transparante wijze worden vastgesteld. Ook dient dit netwerk jaarlijks een syntheseverslag over alle energiemaatregelen van de Gemeenschap op te stellen.
1.7. Algemene financiële elementen
In onderstaande tabel is de voorlopige verdeling van de middelen in miljoenen ecu aangegeven. Gedetailleerde begrotingsramingen zijn opgenomen in de financiële memoranda van de diverse bijlagen.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
1.8. Het Comité heeft twee adviezen uitgebracht over het Altener II ()- en het SAVE II ()-programma.
2. Algemene opmerkingen
2.1. Het Commissiedocument is een eerste stap op weg naar een uniform, samenhangend en efficiënt, op flexibiliteit en transparantie gericht kader voor maatregelen van het energiebeleid. Het was duidelijk nodig om hier meer aandacht aan te besteden. Nu deze stap is gezet, kan worden begonnen met een doelgerichte coördinatie van de vele activiteiten op energiegebied.
2.2. Wat haar energiebeleid betreft, breekt voor de Gemeenschap een cruciale periode aan. Zij is de afgelopen jaren namelijk steeds afhankelijker geworden van de invoer van energie. Met het oog hierop, en ook gezien de veranderende geopolitieke verhoudingen, is haar externe (energie)beleid van groot belang geworden. Zij dient zich meer voor de continuïteit van haar energievoorziening in te spannen. Internationale samenwerking moet in dit verband leiden tot een grotere voorzieningszekerheid - niet alleen in de Unie, maar in de hele wereld - en een uitwisseling van ideeën op gang brengen.
2.3. Door de toenemende globalisering vervagen de grenzen tussen de markten en zullen bedrijven waar ook ter wereld de concurrentiestrijd met elkaar aangaan. Met de belangen van Europa en van de Europese bevolking dient dan ook rekening te worden gehouden. Om zich onder deze omstandigheden staande te kunnen houden, moet de Europese industrie concurrerender worden.
2.4. Dankzij de voortschrijdende liberalisering van de markten voor elektriciteit () en gas (energie-Raad van 8 december 1997) komt de voltooiing van de interne markt duidelijk dichterbij en krijgt de Gemeenschap een betere internationale concurrentiepositie.
2.5. De vrijmaking van deze beide markten behoort hand in hand te gaan met zorg voor het milieu. Het toekomstige energiebeleid moet in het teken staan van een duurzame ontwikkeling; het dient dus tegelijkertijd een soort milieubeleid te zijn of in ieder geval het milieu te ontzien.
2.6. In het energiebeleid moet het milieu volgens het kaderprogramma dus meer aandacht krijgen. Energiebeleid en milieubeleid dienen harmonisch op elkaar aan te sluiten. Aan deze in Kioto aangegane verplichting moet de Unie zich voortaan ook in de praktijk houden.
2.7. Gelet op de toenemende liberalisering en de groeiende concurrentie is een daling van de energieprijzen te verwachten. Dit zou het milieubeleid wel eens parten kunnen gaan spelen. Anderzijds staan energieheffingen om externe kosten te internaliseren mogelijk op gespannen voet met de nagestreefde versterking van Europa's concurrentiepositie. Wat dit betreft is naast uiterst precieze waarnemingen ook feedback uit de lid-staten nodig om te voorkomen dat bepaalde ontwikkelingen de mededinging, het milieu en de belangen van de bevolking schade kunnen toebrengen. Het moge wel duidelijk zijn dat nog heel wat discussies nodig zijn over nog resterende tegenstellingen en over een strategie die zowel een duurzame ontwikkeling als de internationale concurrentiepositie van Europa ten goede komt en tegelijkertijd de afhankelijkheid van invoer vermindert. De door de lid-staten opgedane ervaringen zouden als voorbeeld kunnen dienen voor de manier waarop de hier en daar conflicterende doelstellingen op elkaar afgestemd kunnen worden.
2.8. Het is een goede zaak dat de Commissie voorzieningszekerheid, concurrentievermogen en milieubescherming als prioritaire doelstellingen kiest en haar energiebeleid hierop toespitst. Zij maakt zich vooral sterk voor bundeling van de maatregelen om deze doelstellingen te halen, transparantie en grotere efficiëntie. Een eerste stap op weg naar meer transparantie is de Mededeling van de Commissie "Overzicht van beleid en maatregelen op energiegebied", waarover het Comité advies heeft uitgebracht ().
3. Bijzondere opmerkingen
Het Comité is het eens met de Commissie dat maatregelen ter bevordering van coherentie en efficiëntie deel moeten gaan uitmaken van een beter geïntegreerde, transparantere en efficiëntere aanpak.
3.1. Algemene logische opzet
3.1.1. Het kaderprogramma van de Commissie is slechts een eerste stap op weg naar zo'n uniforme aanpak. Het omvat uitsluitend programma's (met details over de financiële gevolgen) van D-G XVII. In het Commissiedocument zou er dan ook duidelijk op moeten worden gewezen dat dit het - voor een buitenstaander moeilijk te begrijpen - selectiecriterium is geweest.
3.1.2. Te verwachten was veeleer dat het kaderprogramma een overzicht zou bieden van alle maatregelen op energiegebied. De titel wijst tenslotte in die richting. In het Commissiedocument wordt echter niet gerept van belangrijke energiepolitieke maatregelen en worden helaas alleen de programma's van D-G XVII genoemd.
3.1.3. De Unie heeft niet voldoende juridische mogelijkheden om alle beleidsmaatregelen op energiegebied te integreren. Wil zij echter voor een meer samenhangend en efficiënter energiebeleid zorgen, dan moet zij in het kaderprogramma toch een volledig overzicht van al haar al dan niet als onderdeel van dit programma genomen/te nemen maatregelen geven. Dit zou het Commissiedocument er niet alleen minder formalistisch, maar ook transparanter en duidelijker op maken, wat vooral voor de politieke steun van de Europese bevolking voor het energiebeleid zeer belangrijk is.
3.1.4. De Commissie gaat niet in op de in het kaderprogramma opgenomen en andere door haar voorgestelde programma's met afzonderlijke financiering, zoals "Een communautaire strategie voor de bevordering van warmtekrachtkoppeling (WKK) en het wegnemen van belemmeringen voor de ontwikkeling ervan" () en "Energie voor de toekomst: hernieuwbare energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie" (). Over deze twee onderwerpen stelt het Comité momenteel adviezen op. Het Comité vindt het zeer belangrijk dat al deze maatregelen in een samenhangend programma worden ondergebracht en dringt er bij de Commissie op aan om energiemaatregelen steeds meer te integreren.
3.1.5. Om een vruchtbare uitwisseling van ervaringen, een coherent energiebeleid van de Gemeenschap en het uitwerken van aanvullende maatregelen mogelijk te maken, moet bovendien een overzicht worden gegeven van de in de lid-staten uitgevoerde activiteiten. Hierbij dient het subsidiariteitsbeginsel steeds in acht te worden genomen.
3.2. Rechtsgrondslag
3.2.1. Alle pogingen van de diverse beleidsmakers om een energiehoofdstuk in het EG-Verdrag op te nemen, zijn tot dusverre gestrand. De Commissie probeert nu terecht om haar huidige rechtskader ten volle te benutten en haar diverse energiemaatregelen door middel van een intensieve informatie-uitwisseling beter te coördineren.
3.2.2. Hoewel de juridische bewegingsruimte van de Commissie dus maar beperkt is, bieden de oprichting van één enkel comité voor energiemaatregelen, de regelgeving op energiegebied en het beoogde netwerk van de betrokken directeuren-generaal toch een perspectief voor de toekomst. Slaagt de Commissie erin haar voorstellen met succes in praktijk te brengen, de basis voor een toekomstige strategie te leggen, de Raad aldus een positief signaal te geven en te laten zien dat de met het comité en het netwerk van directeuren-generaal ingeslagen weg tot meer samenhang en een betere coördinatie leidt, dan zou het zinvol zijn, te zijner tijd een uitbreiding van deze werkwijze te overwegen.
3.2.3. Dit comité, waarin ook de lid-staten belangrijke verantwoordelijkheden dienen te krijgen, zou zich in die constellatie tot taak moeten stellen het gebrek aan samenhang op EU- en nationaal niveau aan te pakken. Dan zou het niet meer alleen een adviescomité zijn (zoals de Commissie voorstelt), maar ook bestuurlijke en regelgevende functies hebben.
3.3. Organen
3.3.1. Doordat het accent zo sterk op de horizontale en thematische programma's wordt gelegd, raakt een belangrijk onderwerp als de organisatiestructuur enigszins ondergesneeuwd en bestaat het gevaar dat hieraan niet genoeg aandacht wordt besteed.
3.3.2. Het door de Commissie voorgestelde nieuwe comité moet de verantwoordelijkheid krijgen over de als onderdeel van het kaderprogramma uit te voeren programma's en over de coördinatie van de maatregelen in kwestie. Het komt in de plaats van bestaande programmacomités en zal al hun verantwoordelijkheden overnemen.
3.3.3. Er zijn nog uitvoerige discussies nodig over dit comité, onder meer over de vraag hoe zijn taken moeten worden afgestemd op die van de andere "energiecomités" die ter uitvoering van het kaderprogramma actief zijn. Voorkomen moet worden dat een competentiestrijd tussen de diverse comités ontstaat of dat hun taken elkaar overlappen. Het nieuwe comité dient het werk van de bestaande comités niet alleen over te (kunnen) nemen, maar hier ook zelf iets aan toe te voegen.
3.3.4. De Commissie gaat niet verder in op de samenstelling van het nieuwe comité, dat ook een actieve bijdrage moet leveren aan de coördinatie van de op de diverse EU-beleidsterreinen te nemen maatregelen. Het moet ervoor zorgen dat deze maatregelen transparant zijn en geïntegreerd worden, en er bovendien op toezien dat van de nodige technologische deskundigheid gebruik wordt gemaakt. Over de samenstelling en het functioneren van het nieuwe comité is specifiekere informatie nodig.
3.3.5. De Commissie heeft een "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Vijfde Kaderprogramma van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002)" gepubliceerd, waarover het Comité inmiddels ook advies heeft uitgebracht (). Nagegaan moet worden of de ervaringen met de "collegiale" beheersstructuur van het Vijfde Kaderprogramma eventueel van nut zouden kunnen zijn voor het nieuwe adviescomité. De juridische uitgangspositie is namelijk zeer verschillend.
3.4. Betere onderlinge afstemming van de energiecomponenten van de diverse EU-beleidsterreinen
3.4.1. Het Comité is het in zoverre met de Commissie eens, dat een betere coördinatie tussen de diverse D-G's nodig is en dat daartoe jaarlijks een verslag van alle op de verschillende beleidsterreinen van de Unie uitgevoerde energie-activiteiten moet worden opgesteld; dan kan voortaan worden vermeden dat maatregelen elkaar tegenwerken. Verder is de Commissie terecht van plan om een netwerk van directeuren-generaal in het leven te roepen.
3.4.2. Dit netwerk is het kader voor alle activiteiten op energiegebied, dus ook voor energiemaatregelen die buiten het kaderprogramma vallen, zoals de communautaire strategie voor de bevordering van warmtekrachtkoppeling, het Witboek en het actieplan inzake duurzame energie en het regionaal beleid. Het Comité beschouwt dit netwerk als een wezenlijk onderdeel van het kaderprogramma en zou daarom graag zien dat de Commissie er al in de inleiding van haar document aandacht aan besteedt.
3.4.3. Met het netwerk van directeuren-generaal is het mogelijk om de met energie samenhangende beleidsonderdelen van alle D-G's te bundelen, binnen de Commissie brede steun te verwerven voor een communautair energiebeleid en zodoende het ontbreken van een speciaal energiehoofdstuk in het EG-Verdrag enigszins te ondervangen. Gemeenschappelijke strategieën, waarover dus meer dan één D-G de verantwoordelijkheid heeft, moeten nog ontwikkeld worden.
3.4.4. Het D-G-netwerk zou allereerst een overzicht moeten opstellen van alle relevante maatregelen en beleidsterreinen; vervolgens zou het elk jaar verslag moeten uitbrengen van de coördinatie van energiepolitieke maatregelen en van de gevolgen hiervan. Een beeld in vogelvlucht, zoals die in de Commissiemededeling "Overzicht van beleid en maatregelen op energiegebied (2)
(2) COM(97) 167 def." wordt gegeven [en waarover het Comité advies heeft uitgebracht ()], is niet concreet genoeg en onvolledig. Het D-G-netwerk zou ook moeten nagaan in hoeverre de energiemaatregelen van de Commissie de EU-doelstellingen helpen verwezenlijken.
3.4.5. Om de mogelijkheden van dit netwerk snel efficiënt te kunnen gebruiken, moet het langs politieke en operationele weg geïnstitutionaliseerd worden.
3.5. Het netwerk en het nieuwe comité moeten voor samenhang op EU-niveau zorgen en de uitvoering van het kaderprogramma coördineren. Als het milieubeleid met beide organen opnieuw wordt vormgegeven, is het Comité vóór deze aanpak.
4. Horizontale en thematische programma's
4.1. Voorspellende analyses en toezicht op de markten ()
4.1.1. Doel van dit programma is in samenwerking met de lid-staten de ontwikkeling van de energiemarkten en energietrends nauwgezet te volgen, zodat besluiten over energiekwesties voortaan op gemeenschappelijke analytische basis kunnen worden genomen.
4.1.2. Het verdient aanbeveling om bij het opstellen van analyses uit te gaan van andere onderzoeken en ervaringen. Hieraan zou alleen iets moeten worden toegevoegd. De geringe omvang van het voorgestelde budget laat trouwens geen uitvoerige marktanalyses toe.
4.2. Internationale samenwerking op energiegebied ()
4.2.1. Synergy is een specifiek programma om internationale samenwerking op energiegebied te stimuleren. Bijlage III is slechts een voortzetting voor vijf jaar van het in 1997 door de Raad voor één jaar goedgekeurde Synergy-programma ().
4.2.2. Het Comité kan zich goed vinden in dit programma, maar vindt het wel jammer dat het ondanks zijn productieve samenwerking bij programma's als Altener II en SAVE II nu niet over Synergy geraadpleegd is.
4.3. Stimulering van duurzame energie ()
4.3.1. Aan duurzame energie wordt zoveel belang gehecht omdat ermee aan de milieu-eisen kan worden voldaan. Wel is meer duidelijkheid nodig over de vraag of en zo ja, in hoeverre wordt afgeweken van het inmiddels gepubliceerde programma Altener II [waarover het Comité eveneens advies heeft uitgebracht ()]. Of wordt dit programma ongewijzigd overgenomen, en welke rol is dan binnen het meerjarenprogramma ter bevordering van het gebruik van duurzame energie weggelegd voor Altener II en voor het Witboek en het daarmee samenhangende actieplan voor duurzame energie waarover een speciale studiegroep van het Comité momenteel een advies voorbereidt?
4.3.2. Gezien zijn uitstraling en bekendheid moet worden vastgehouden aan de naam Altener, die inmiddels onlosmakelijk met duurzame energie is verbonden. Omdat het bovendien duidelijker voor de bevolking is, zou de Commissie er goed aan doen deze naam ook in de titel van bijlage IV te gebruiken.
4.4. Bevordering van energie-efficiëntie ()
4.4.1. Evenals de Commissie vindt het Comité efficiënt energiegebruik belangrijk; hier liggen de beste mogelijkheden om de CO2-uitstoot terug te dringen. Over het programma SAVE II, waarover het Comité advies heeft uitgebracht (), is al diepgaand gediscussieerd. Om begrotingstechnische redenen konden in 1996 alleen de voor het eerste jaar van de looptijd van SAVE II benodigde financiële middelen worden vrijgemaakt. Voor de volgende jaren werd naar het toen nog op te stellen energie-kaderprogramma verwezen. SAVE II wordt nu in dit programma ingebed en zijn looptijd wordt tot 2002 verlengd.
4.4.2. Het is een goede zaak dat de financiering van SAVE II is veiliggesteld en dat de looptijd van dit programma verlengd is. De Commissie geeft helaas niet aan of van het lopende SAVE II-programma wordt afgeweken of dat dit wordt uitgebreid, maar eventuele wijzigingen zullen hoe dan ook gering zijn.
4.4.3. De "Communautaire strategie voor de bevordering van warmtekrachtkoppeling (WKK) en het wegnemen van belemmeringen voor de ontwikkeling ervan (7)
(7) COM(97) 514 def.; PB C 157 van 25.5.1998.", waarvan de uitvoering eveneens in handen van D-G XVII is, maakt weliswaar geen deel uit van het kaderprogramma, maar dient toch als een belangrijke bijdrage aan de strategie ter bevordering van energie-efficiëntie gezien te worden.
4.4.4. De naam "SAVE" zou gehandhaafd moeten blijven en zou ook in de titel van bijlage V gebruikt moeten worden.
4.5. Stimulering van een schoon en efficiënt gebruik van de vaste brandstoffen ()
4.5.1. Carnot is bedoeld om kennis over schone energiewinning uit kolen in praktijk te brengen. Dit onderwerp maakte tot dusverre deel uit van Thermie II, maar blijkbaar is dat nu niet meer het geval en is het de bedoeling dat het afzonderlijk behandeld wordt.
4.5.2. Het Comité staat achter dit programma, al moet de Commissie er wel voor zorgen dat het aansluit bij andere, niet in het kaderprogramma opgenomen onderzoeksprogramma's zoals die van de EGKS en Thermie II en dat dubbel werk vermeden wordt.
4.5.3. Over Thermie II heeft het Comité een advies uitgebracht (). Ook in dit document verzuimt de Commissie de aspecten van Thermie die op onderzoek betrekking hebben in een ruimer verband te plaatsen.
4.5.4. Wat het verminderen van de energie-afhankelijkheid betreft, is het gezien de op handen zijnde uitbreiding van de Unie en de bodemschatten in de kandidaat-lid-staten het overwegen waard om meer gebruik te gaan maken van de Europese kolenreserves. Dit zou wel betekenen dat er meer middelen nodig zijn om onderzoek te doen naar methoden om op een schone manier energie uit fossiele brandstoffen te halen.
4.6. Samenwerking in de kernenergiesector ()
4.6.1. Voor nucleaire veiligheid, toch een "breed" onderwerp, worden in het kaderprogramma op het eerste gezicht naar verhouding maar weinig middelen uitgetrokken. Er zijn dan ook slechts een paar afzonderlijke maatregelen van relatief geringe betekenis geselecteerd, wat voor buitenstaanders onbegrijpelijk is. Dit zal het vertrouwen van de de Europese bevolking, die wat kernenergie betreft toch al zeer gevoelig is, in nucleaire veiligheid zeker niet ten goede komen. Alleen transparantie en vertrouwenwekkend optreden kunnen tot de benodigde brede steun van de bevolking leiden.
4.6.2. Hiertoe moet een overzicht van alle programma's op het gebied van nucleaire veiligheid worden opgesteld, waarin ook alle maatregelen op andere gebieden (Tacis, Phare, Vijfde OTO-kaderprogramma, enz.) dienen te worden verwerkt; het gaat immers om een kaderprogramma. De dwarsverbanden met de andere programma's moeten duidelijk worden aangegeven.
4.6.3. Het is niet zinvol om een klein gedeelte van het zo "brede" onderwerp nucleaire veiligheid op zo'n formalistische manier (financieel memorandum) in het kaderprogramma te behandelen. Dat maakt de Europese bevolking alleen maar onzeker. Onderzocht moet worden of deze aanpak wel enig voordeel biedt. Zou het niet beter zijn om bijlage VII uit het kaderprogramma te lichten en samen met andere maatregelen op het gebied van nucleaire veiligheid te behandelen?
5. Slotopmerkingen
5.1. Vooral programma's als het onderhavige zouden niet alleen op basis van een formalistische benadering moeten worden opgesteld. Is dat wel het geval, dan zijn ze namelijk niet begrijpelijk voor een bredere kring geïnteresseerden. Voor een buitenstaander is bijvoorbeeld niet duidelijk waarom juist dit geringe aantal maatregelen in het kaderprogramma wordt samengevat en geen andere energiemaatregelen van D-G XVII of van de Commissie worden behandeld.
5.2. Ook dient duidelijk te worden gemaakt waar het woord "kader" in kaderprogramma in dit geval op slaat. De Commissie zou bij het opstellen van documenten meer aandacht moeten besteden aan begrijpelijkheid en het effect ervan op buitenstaanders. Dit is van groot belang voor de politieke steun van de Europese bevolking.
Brussel, 29 april 1998.
De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité
T. JENKINS
() PB C 19 van 21.1.1998.
() PB C 82 van 19.3.1996.
() Richtlijn van Raad en Europees Parlement - PB L 27 van 30.1.1997.
() PB C 19 van 21.1.1998.
() COM(97) 514 def.; PB C 157 van 25.5.1998.
() COM(97) 599 def.
() PB C 355 van 21.11.1997.
() Zie bijlage II COM(97) 550 def.
() Zie bijlage III COM(97) 550 def.
() PB L 104 van 22.4.1997.
() Zie bijlage IV COM(97) 550 def.
() Zie bijlage V COM(97) 550 def.
() Zie bijlage VI COM(97) 550 def.
() PB C 393 van 31.12.1994.
() Zie bijlage VII COM(97) 550 def.