Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar een aantal niet-OESO-landen"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar een aantal niet-OESO-landen"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar een aantal niet-OESO-landen"

Publicatieblad Nr. C 214 van 10/07/1998 blz. 0074


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar een aantal niet-OESO-landen"

(98/C 214/21)

De Raad heeft op 31 maart 1998 besloten, overeenkomstig artikel 130 S van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 354e Zitting (vergadering van 29 april 1998) de heer Gafo Fernández tot algemeen rapporteur benoemd en het volgende advies uitgebracht, dat met 74 stemmen vóór, en één stem tegen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het onderhavige voorstel voor een verordening dateert van 1994. Het ESC wordt geraadpleegd omdat de door de Europese Commissie aanvankelijk voorgestelde rechtsgrondslag is verbreed. Als rechtsgrondslag geldt nu zowel artikel 130 S als artikel 113 (waarop deze verordening aanvankelijk gebaseerd was).

1.2. Er is veel tijd verstreken sinds de indiening van de ontwerpverordening. Dat geeft een idee van de problemen die zijn gerezen bij de goedkeuring ervan, maar het betekent ook dat de omstandigheden die indertijd tot de indiening van het voorstel aanleiding gaven, inmiddels aanzienlijk veranderd zijn.

1.3. Het Economisch en Sociaal Comité heeft zich reeds uitgesproken () over een ander voorstel voor een Verordening, namelijk (EG) nr. 259/93, waarmee werd beoogd een gemeenschappelijk standpunt in te nemen inzake de wijziging van het Verdrag van Bazel met betrekking tot een totaal exportverbod van afvalstoffen van de zogenoemde "oranje" en "rode" lijsten naar landen die niet tot de OESO () behoren. De opmerkingen die het ESC toen heeft geformuleerd, met name betreffende de noodzaak onderscheid te maken tussen afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, en een gecontroleerde uitvoer van afvalstoffen van de groene lijst toe te staan, mits die worden hergebruikt, zijn vandaag nog evenzeer van toepassing.

1.4. Het ESC wil zich in dit advies daarom beperken tot de aspecten van de onderhavige verordening die niet in Verordening (EG) nr. 259/93 aan de orde zijn gekomen.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Comité gaat hier niet in op de juridische aspecten van de discussie over de juiste rechtsgrondslag voor het opstellen van deze en gelijksoortige verordeningen in de toekomst. Het begrijpt dat artikel 113 de voornaamste rechtsgrondslag vormt, maar acht het terecht dat artikel 130 S genoemd wordt als aanvullende rechtsgrondslag. Hierdoor krijgt de milieudimensie, die de kern vormt van het voorstel dat tegenwicht biedt aan de puur commerciële overwegingen van de handel in afvalstoffen, nl. meer nadruk. Ook worden zo andere communautaire instellingen, zoals het Europees Parlement of het ESC zelf, bij de discussie over en de verbetering en uiteindelijke goedkeuring van het voorstel betrokken.

2.2. Het Comité is van mening dat landen die voor recycling en nuttige toepassing bestemde afvalstoffen kunnen ontvangen, zelf mogen bepalen of zij een vergunning verlenen voor de overbrenging van "groene" afvalstoffen naar hun grondgebied dan wel deze expliciet weigeren. In geen geval kan of mag het uitblijven van een antwoord op een verzoek tot overbrenging worden uitgelegd als een stilzwijgend goedkeuren van een dergelijke overbrenging.

2.3. Het Comité acht het daarom noodzakelijk dat een douaneautoriteit van een lid-staat, alvorens toestemming te verlenen voor de uitvoer van afvalstoffen van de "groene" lijst naar een niet-OESO-land, eerst nagaat of de milieu- en douaneautoriteiten van het land van ontvangst formeel daarmee akkoord zijn gegaan. Ook moet worden gekeken of het exporterende EG-land heeft gecontroleerd of en kan bewijzen dat het land van bestemming beschikt over de nodige installaties en apparatuur voor het verwerken, recycleren en nuttig toepassen van de uitgevoerde afvalstoffen. Deze capaciteit moet eventueel door de autoriteiten van het land van ontvangst worden bekrachtigd voordat zij hun uiteindelijke toestemming verlenen.

2.4. Tot slot wil het Comité wijzen op een verzoek van het Europees Parlement om bepaalde afvalstoffen, met name van textiel, die een passend bewerkingsproces hebben ondergaan, niet meer als zodanig te beschouwen en dus te laten vallen onder de normale regeling van het vrije verkeer van goederen.

Brussel, 29 april 1998.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB C 18 van 22.1.1996.

() Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.