Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving - Naar een aanpak voor de informatiemaatschappij"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving - Naar een aanpak voor de informatiemaatschappij"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving - Naar een aanpak voor de informatiemaatschappij"

Publicatieblad Nr. C 214 van 10/07/1998 blz. 0079


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving - Naar een aanpak voor de informatiemaatschappij"

(98/C 214/23)

De Commissie heeft op 5 december 1997 besloten, overeenkomstig artikel 198 van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde Groenboek.

De Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 april 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Morgan.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 354e Zitting (vergadering van 29 april 1998) het volgende advies uitgebracht, dat met 91 stemmen vóór, 5 tegen, bij 6 onthoudingen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Dit Groenboek vormt een belangrijk initiatief in het kader van de mededeling van de Commissie over "Europa in de voorhoede van de wereldwijde informatiemaatschappij: een permanent actieprogramma" (). Tevens vormt het een nieuw regelgevingskader voor de toekomst van die samenleving.

1.2. Convergentie is doorslaggevend voor economisch succes en sociale vooruitgang in Europa. Ingewikkelde kwesties van velerlei aard zijn ermee verbonden. Slaagt Europa erin, deze vooruitgang te schragen door gunstige randvoorwaarden voor innovatie te creëren, dan beschikt het over een krachtige motor voor economische groei, meer arbeidsplaatsen, grotere keuze voor de consument, en bevordering van culturele diversiteit. Weet Europa daarentegen de door convergentie geboden kansen niet snel genoeg aan te grijpen (op het cruciale gebied van Internet loopt het al achter), dan bestaat het reële risico dat het Europese bedrijfsleven en de Europese burgers geen gelijke tred kunnen houden met de informatierevolutie die voor ondernemingen, gebruikers en overheden over de gehele wereld een prikkel vormt.

1.3. Volgens het Comité zal de gestaag toenemende convergentie tussen bedoelde sectoren de stuwende kracht zijn achter en de gangmaker zijn voor de informatiemaatschappij. Leef- en werkomstandigheden, aard en omvang van de werkgelegenheid en productie van goederen en diensten zullen in dit verband met veranderingen te maken krijgen. Het regelgevingskader voor deze sectoren is mede bepalend voor de versterking en duurzaamheid van het innovatievermogen van het Europese bedrijfsleven, voor de werkgelegenheid en voor de toekomstige leef- en werkomstandigheden in Europa.

1.4. Dit Groenboek gaat over convergentie en de regulering ervan tegen de achtergrond van het "permanente actieprogramma". Adequate regelgeving wordt onmisbaar geacht om Europa een positie in de kopgroep te bezorgen. Bij de behandeling van onderstaande vragen gaat het Comité specifiek in op convergentie en regelgeving. In eerdere en volgende adviezen over het "permanente actieprogramma" werd respectievelijk zal worden ingegaan op andere facetten van de informatiemaatschappij.

1.5. De centrale vraag in het Groenboek luidt:

Als convergentie aanpassing van de bestaande regelgevingsopzet vereist, dient die aanpassing dan:

(i) gebaseerd te zijn op bestaande kaders en daarop waar passend voort te bouwen, in plaats van geheel nieuwe kaders te ontwikkelen?

(ii) te werken met een nieuw kader voor veel on line- en interactieve diensten, naast de kaders die er al zijn voor de traditionele telecommunicatie- en omroepactiviteiten? Of

(iiii) gericht te zijn op het ontwikkelen van één samenhangend kader met een regelgevingsaanpak die voor de drie sectoren gelijk is?

1.6. Het Comité voelt weinig voor de tweede benadering, maar pleit voor een combinatie van de eerste en de derde, voor zover dit op langere termijn mogelijk is. Op de korte termijn dient de regelgeving op bestaande beginselen te worden gebaseerd, maar naarmate de mededinging opkomt, kan de regelgeving worden versoepeld. Het gehele regelgevingskader kan aan een herijking worden onderworpen wanneer de nieuwe infrastructuur en diensten gangbaar zijn geworden en de voorkeuren van de gebruikers bekend zijn.

2. Samenvatting van het Groenboek

2.1. Dankzij snelle technologische veranderingen met alle gevolgen vandien voor de informatie-industrie krijgt de informatiemaatschappij concreet gestalte. Aard en snelheid waarmee deze veranderingen zich voltrekken, vormen potentieel nieuwe uitdagingen voor beleidsmakers.

2.2. De mate waarin verschillende sectoren, vooral telecommunicatie, media en informatietechnologie (IT), in toenemende mate van dezelfde technologie gebruik maken, vormt in dit verband één van de meest significante gegevens. Deze "convergentie" blijkt de laatste jaren steeds sterker uit de opkomst van Internet en het toenemende potentieel van bestaande netwerken om zowel telecommunicatie- als omroepdiensten te verzorgen. Convergentie is een betrekkelijk nieuw verschijnsel en de meningen lopen sterk uiteen over de weerslag ervan op samenleving en economie.

2.3. Men is het er in brede kringen over eens dat ontwikkelingen in de digitale elektronica en software de technologische mogelijkheden creëren voor een nieuwe benadering van verlening en consumptie van informatiediensten. Minder overeenstemming bestaat over de vraag in hoeverre deze ontwikkelingen bestaande praktijken zullen wijzigen en binnen welk tijdsbestek dat zal geschieden.

2.3.1. Sommigen denken dat het in elkaar opgaan van de drie sectoren het profiel van de voortgebrachte diensten volledig en in een hoog tempo zal wijzigen met als gevolg dat deze diensten, die momenteel nog gescheiden zijn, in elkaar zullen opgaan en de tot op heden bestaande duidelijke verschillen voor het overgrote deel zullen verdwijnen.

2.3.2. Anderen gaan ervan uit dat het met de convergentie zo'n vaart niet zal lopen. Zij stellen zich daarbij op het standpunt dat deze zal worden beperkt door de specifieke eigenschappen van de afzonderlijke sectoren: de media vertolken de binnen onze samenleving heersende sociale, culturele en ethische waarden waarbij het gebruik van deze of gene technologie om de consument te bereiken, er niet toe doet. Bijgevolg zouden, omwille van efficiëntie en kwaliteit, de economische voorwaarden enerzijds en de inhoud van informatiediensten anderzijds afzonderlijk moeten worden geregeld.

2.3.3. Weer anderen zijn van mening dat de gevolgen van convergentie, zo deze zich al zullen voordoen, pas op lange termijn merkbaar zullen zijn.

2.4. Vast staat echter dat de consequenties van deze ontwikkelingen potentieel verreikend zijn. Verwacht wordt dat de opkomst van nieuwe en de verfijning van bestaande diensten de informatiemarkt in zijn geheel zal verbreden, hetgeen nieuwe kansen voor economische groei en werkgelegenheid biedt. Tegelijkertijd kan dankzij nieuwe communicatiediensten de kwaliteit van het bestaan van Europese burgers worden verbeterd door hun meer keuze te bieden, participatie in de informatiemaatschappij worden bevorderd en culturele verscheidenheid worden gestimuleerd.

2.5. Deze ontwikkelingen zijn dus potentieel gunstig voor de economische en sociale vooruitgang in Europa en verdienen derhalve ondersteuning. De politiek staat voor de opgave, gunstige voorwaarden voor convergentie te creëren, zodat tijdig op de geboden kansen kan worden ingespeeld.

2.6. Nu moet een brede en diepgaande discussie over het verschijnsel convergentie en de gevolgen ervan worden gevoerd. De bedoeling is, met het Groenboek daartoe de aanzet te geven. Deze discussie moet worden gesitueerd tegen de achtergrond van andere belangrijke Commissie-activiteiten in de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie. De uitkomsten ervan zijn immers essentieel voor het communicatielandschap zoals dat er na de volledige liberalisering van telecommunicatiediensten en -infrastructuren vanaf 1 januari 1998 zal uitzien.

2.6.1. Het met dit Groenboek opgestarte proces moet ertoe leiden dat bij de uitvoerige evaluatie van de sinds 1998 geldende regelgeving in de telecommunicatiesector (die eind 1999 plaatsvindt) het effect van convergentie op die sector volledig kan worden meegewogen.

2.6.2. Bovendien zal de Commissie in het licht van deze liberalisering een afzonderlijke mededeling wijden aan een verslag over de kabelmarkt ("Cable Review") () dat al werd aangekondigd in de Kabelrichtlijn () en de Mededingingsrichtlijn voor de telecommunicatiesector (). Zij heeft daarbij een open marktstructuur op het gebied van telecommunicatie- en kabeltelevisienetten voor ogen waarmee de concurrentie wordt bevorderd. Dit kan van grote betekenis kan zijn voor de door de convergentie geraakte markten. Vooral de mededinging zal zoveel mogelijk worden gestimuleerd en de opkomst van met de kartelbepalingen strijdige markttoegangsbarrières of knelpunten zal worden tegengegaan. Intensieve concurrentie moet in dit verband de impuls vormen voor de ontwikkeling van innovatieve nieuwe diensten voor de Europese consument, alsook de Europese industrie en dienstenleveranciers de knowhow leveren die nodig is om slagkrachtig op de wereldmarkten te concurreren.

2.7. In het licht van het streven naar een concurrerende marktstructuur is er nu behoefte aan dit Groenboek, aangezien zich snel nieuwe markten kunnen ontwikkelen die voor het merendeel van mondiale dimensie zullen zijn. Leent nationale of EG-regelgeving zich niet voor het opkomen van deze nieuwe markten, of staat deze zelfs daaraan in de weg, dan zou Europa ten opzichte van concurrenten uit zones met soepelere stelsels wel eens in een nadelige positie kunnen geraken. Dit zou de betrokkenheid van de consument kunnen beperken, omdat zijn keuzemogelijkheden en zijn vertrouwen in de nieuwe diensten afnemen, hetgeen economische groei en werkgelegenheid in de Europa in ongunstige zin zou beïnvloeden.

2.8. Hoofdthema van dit Groenboek is het convergentieverschijnsel, met speciale aandacht voor de desbetreffende diensten en de infrastructuur met behulp waarvan deze worden geleverd. Verder worden de implicaties van convergentie voor vorm en inhoud van de regelgeving behandeld. Ingegaan wordt tevens op een aantal aspecten van de regelgeving voor de dienstverlening, maar eventuele toekomstige initiatieven zullen geen afbreuk doen aan lopende activiteiten op dit terrein en de tenuitvoerlegging van de huidige EG-wetgeving.

2.9. In het Groenboek wordt geen definitief standpunt ingenomen over nieuwe regelgevingsstructuren. Ingezien wordt dat convergentie kan uitmonden in deregulering in de telecommunicatie- en mediasector, maar op gebieden als informatietechnologie niet tot extra regelgeving mag leiden (dit geldt niet voor onderwerpen die buiten het bestek van het Groenboek vallen). Doel is vooral, het verschijnsel convergentie zoals zich dat op de markt voordoet, te analyseren, de daarmee verbonden regelgevingsaspecten in kaart te brengen, en daarover meningen te vragen.

3. Vraag 1

Aard en betekenis van convergentie nu

3.1. Vraag 1A

Ervan uitgaande dat convergentie op technisch niveau een feit is, in welke mate en in welk tempo voltrekt convergentie zich dan in de praktijk van het bedrijfsleven, het dienstenaanbod en de consumentenmarkt?

Het Comité verwacht dat deze vraag gedurende de raadpleging door het bedrijfsleven zal worden beantwoord.

3.2. Vraag 1 B

Zijn de gevolgen van convergentie reeds zichtbaar in bedrijfs- en dagelijkse leven, en zo ja, hoe?

3.2.1. We zouden de bevolking ruwweg in de volgende vier groepen kunnen indelen:

(i) professionele gebruikers op de werkplek;

(ii) professionele gebruikers (en gepensioneerden) thuis;

(iii) jongeren;

(iv) de rest van de bevolking (ongeveer de helft van het totaal) op de werkplek en thuis.

De gevolgen van de convergentie voor de eerste groep zijn vergaand, voor de tweede groep belangrijk, voor de derde groep wordt convergentie een levenswijze, en voor de vierde groep zijn de gevolgen nog nauwelijks voelbaar.

3.2.2. Wat de eerste groep betreft, staat er op ieder bureau een PC, maken draagbare computers en zaktelefoons deel uit van de standaarduitrusting van mobiele werknemers en vormen multimediale presentaties een basisinstrument voor hun werk. Via PC of draagbare computer verstuurde E-mail en mobiele communicatie in het algemeen maken convergerende technologieën tot een onmisbare voorwaarde voor zakelijke communicatie. Voorts ontwikkelen elektronische publicaties en handel zich in een snel tempo tot gangbare processen in het zakendoen. Elektronische handel tussen ondernemingen kent stellig een grotere omvang dan die tussen ondernemingen en consumenten.

3.2.3. Voor de tweede groep, die afgezien van de omgeving in wezen identiek aan de eerste groep is, wordt het woonhuis een verlengstuk van het kantoor. Een PC thuis, zoals gebruikt door gepensioneerden, kan uiteraard ook persoonlijke diensten en huishoudelijke faciliteiten bieden. Daarnaast doen vele mensen thuis aan tekstverwerking.

3.2.4. Scholing, spelletjes, hobby's en tekstverwerking maken de PC voor de jeugd steeds meer onmisbaar in het privéleven.

3.2.5. Afgezien van telefoon en televisie heeft ongeveer de helft van de bevolking thuis niets met technologie te maken. Wellicht kan deze groep ervan worden overtuigd, Internet en andere diensten met toegevoegde waarde te gebruiken wanneer deze via de televisie worden aangeboden. Tot nog toe is echter onvoldoende feitenmateriaal voor het trekken van conclusies voorhanden.

3.2.6. Essentieel voor de volledige uitbouw van geconvergeerde diensten die thuis kunnen worden gebruikt, zijn bandbreedtetoename via verhoging van het informatiedragend vermogen van dubbele koperkabels (ADSL) en coaxkabels voor telefoonverbindingen, alsook, te zijner tijd, frequentiespectrum voor draadloze communicatie.

4. Vraag 2

De gevolgen van convergentie voor de sociaal-economische en commerciële verhoudingen en de consument

4.1. Vraag 2A

Zal convergentie een duidelijke invloed hebben op de werkgelegenheid en ook op onderwijs en opleiding in de Europese Unie? Hoe gaat convergentie onze manier van werken beïnvloeden? Zal het effect ervan binnen de Europese Gemeenschap overal vergelijkbaar zijn?

4.1.1. De reeds significante invloed van convergentie op de werkgelegenheid zal waarschijnlijk alleen nog maar toenemen naarmate geconvergeerde diensten steeds sterker hun stempel op de Europese samenleving zullen drukken. De Commissie is in haar "permanente actieprogramma" over "Europa in de voorhoede van de wereldwijde informatiemaatschappij" uitgebreid ingegaan op de gevolgen voor ondernemingsstructuren, arbeidsorganisatie, onderwijs en opleiding, sociale cohesie, alsmede andere sociaal-economische facetten. Dit advies gaat over het regelgevingskader voor de drie betrokken sectoren. Het Comité benadrukt dan ook zijn belangstelling voor bovengenoemde convergentiefacetten en het daartoe noodzakelijke regelgevende optreden.

4.1.2. Als positief valt aan te merken dat de vraag naar programma's als films, shows, sport, spelletjes, enz. ongetwijfeld onverzadigbaar zal zijn. Zo resulteren heffingen op televisie-uitzendingen van sportwedstrijden erin dat steeds meer spelers en speelsters hun amateurstatus inruilen voor die van professional. Via de kanalen van Discovery en National Geographic is de natuur via audiovisuele media te bestuderen. Audiovisuele publikaties hebben een enorm potentieel.

4.1.3. Anderzijds valt echter niet uit te sluiten dat de door elektronische handel en publicaties mogelijk gemaakte virtuele toegang de klassieke winkelstraat zal ontwrichten. In dit verband kan in de eerste plaats aan het bankbedrijf worden gedacht. Voorts zullen bepaalde winkels in een andere gedaante goede zaken blijven doen. Het vertonen van films op televisie leidde tot de opbloei van grote bioscoopcomplexen en naast de online-boekenwinkels op Internet ontwikkelen zich boekenwinkels met een koffiebar.

4.1.4. Ook bestaan er generatieverschillen. In tegenstelling tot werkloze 50-jarigen, maken jongeren zich gemakkelijk vertrouwd met technologie. Wat opleiding betreft, is niet iedereen geschikt om met technologie te werken. Evenmin mag uit het oog worden verloren dat een gedeelte van de bevolking traditionele ambachten en vaardigheden moet worden bijgebracht. Basisonderricht in informatietechnologie lijkt daarbij echter steeds meer geboden. Zoals uit succes van de Internetuniversiteit in de VS blijkt, vormt Internet uiteraard een krachtig medium voor onderwijs en opleiding.

4.1.5. Aangenomen mag worden dat de ontwikkelingen een kwalitatief effect op onze werkmethoden zullen hebben. Gekeken zou kunnen worden naar de voordelen die vooruitgang de laatste twee decennia heeft gebracht. Twintig jaar geleden bestonden er nog geen PC's, printers, kleurenschermen en -printers, CD's, CD-ROM's, faxen, zaktelefoons, satellietuitzendingen, videoconferenties of Internet. Geldautomaten en creditcard-faciliteiten hadden nog niet de internationale reikwijdte van vandaag. Al deze ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat efficiënter en sneller wordt gewerkt, maar de inhoud van het werk is niet substantieel veranderd. Het is moeilijk te voorspellen of dit laatste in de toekomst wel het geval zal zijn.

4.1.6. Voor bepaalde soorten banen zullen de veranderingen natuurlijk voelbaar zijn. Banken zullen minder loketpersoneel nodig hebben, maar informatiecentra voor de consument zullen daarentegen juist sterker moeten worden bemand, enz. Ook komen er meer mogelijkheden voor werk op afstand, thuiswerk en hoogwaardiger werk dat zelfstandig wordt verricht. Het onderscheid tussen zelfstandig werk en werk in loondienst wordt steeds vager. Daardoor rijzen er nieuwe problemen i.v.m. de status van werknemer (b.v. aansprakelijkheidsrisico's van werknemers, bescherming van gegevens m.b.t. werknemers, wet op de ondernemingsraden).

4.1.7. De opkomst van de informatiemaatschappij maakt vaardigheden op het gebied van informatietechnologie steeds gewilder. Worden er in Europa onvoldoende hard- en softwaredeskundigen opgeleid, dan zullen sleutelbanen hier wegvloeien. Men denke b.v. aan de softwaresector, waarin werkgelegenheid naar India weglekte.

4.1.8. Men mag ervan uitgaan dat deze effecten in alle regio's van de Unie voelbaar zullen zijn. Voorkomen moet worden dat Europa onevenredig met banenverlies wordt opgezadeld, terwijl de werkgelegenheid in de regio's van derde landen juist toeneemt.

4.1.9. Voorts is het vitaal dat overal universele toegang tot bandbreedte tegen competitieve prijzen worden verleend, zodat alle regio's volledig van de informatiemaatschappij kunnen profiteren. Het staat vast dat het succes van Internet in de VS door het overal geldende lage lokale telefoontarief werd gestimuleerd.

4.1.10. Als voorwaarde voor het succes van multimediadiensten moet ook de vaardigheid van consumenten en werkenden in het omgaan met nieuwe technologie worden beschouwd (zie ook paragraaf 4.3.4).

4.2. Vraag 2B

Welke invloed zullen de huidige ontwikkelingen naar verwachting hebben op de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie, met name op punten als de economische situatie van de sectoren, het dienstenaanbod en de te verwachten dienstenleveranciers?

4.2.1. Waarschijnlijk zullen de exploitanten van de traditionele, op doorgifte via koperdraad gebaseerde netwerken het het hardst te verduren krijgen. In navolging van het bedrijf "World Com" concurreren verleners van nieuwe op Internet gebaseerde diensten met hen. Voorts kunnen sommigen van hen vanwege beperkingen van regelgevende aard hun activiteiten niet uitbreiden tot de kabel en mobiele communicatie. Daardoor kunnen zij niet zo snel van convergentie profiteren als zij misschien zouden willen. Zoals in de Kabelrichtlijn () aangegeven, zou het wel eens nodig kunnen zijn, deze exploitanten te herstructureren om hen in staat te stellen hun activiteiten te diversifiëren en op nieuwe markten te concurreren. Wat er ook gebeurt, strategische prioriteit voor deze groep is dat met behulp van ADSL-technologie meer bandbreedte beschikbaar wordt gemaakt voor getwiste telefoonlijnen.

4.2.2. De unieke positie van de publieke omroep zal onder druk komen te staan wanneer de aan analoge uitzendtechnieken verbonden capaciteitsbeperkingen door de mogelijkheden van digitale technieken zullen zijn opgeheven. De beginselen en doelstellingen van de publieke omroep zullen niet veranderen, maar de wijze waarop deze worden gerealiseerd, zullen wellicht aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast. De in het EG-recht toegestane nationale regelingen voor de publieke omroep mogen hierdoor echter op generlei wijze worden aangetast.

4.2.3. Op het gebied van consumentenapparatuur zullen de hoge kosten van "set-top boxes" de opkomst van digitale televisie waarschijnlijk afremmen. De fabrikanten zijn evenwel in staat tot verdere miniaturisering en verlaging van de productiekosten, wat de verwachting wettigt dat er uiteindelijk nog maar weinig obstakels zullen bestaan voor capaciteit, mobiliteit of multimediale functionaliteit. Er bestaat behoefte aan gebruiksvriendelijke PC's waarmee uitzendingen kunnen worden ontvangen; deze zullen ongetwijfeld te zijner tijd worden geproduceerd.

4.3. Vraag 2C

Welke bewijzen zijn er voor veranderingen binnen Europa in de manier waarop men op kantoor en in de privésfeer toegang heeft tot diensten, informatie, amusement en cultuur? Wat zijn de consequenties van de huidige penetratiegraad van de PC, de Internetaansluiting en de TV voor de succesvolle invoering van nieuwe diensten? Is er actie nodig om het nu nog beperkte gebruik van multimedia-PC's en Internet te stimuleren en zo ja welke?

4.3.1. Onderstaand schema biedt een blik op de huidige situatie:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.3.2. In het bovenstaande werden reeds opmerkingen gemaakt over de implicaties van de huidige penetratiegraad van PC en TV, alsook Internetgebruik voor het introduceren van nieuwe diensten. Professionele gebruikers, in of buiten kantoor dan wel via de telefoon, krijgen steeds meer mogelijkheden om nieuwe diensten te gebruiken, vooral via Internet en in het kader daarvan via E-mail. De penetratie van digitale televisie is nog minimaal en er zijn slechts weinig nieuwe diensten beschikbaar.

4.3.3. Apparatuur moet veel gebruiksvriendelijker worden gemaakt om volledig, vooral thuis, van de geconvergeerde diensten te kunnen profiteren. De leek kan niet omgaan met de huidige PC-interfaces.

4.3.4. Onderwijs en opleiding zijn fundamenteel voor de penetratie van multimediaal computergebruik en Internet. De snelheid waarmee technologische veranderingen zich voltrekken, illustreert de noodzaak van permanente educatie en de aanpassing van de huidige onderwijs- en opleidingsfaciliteiten. De overheid dient de mogelijkheden van lagere en middelbare scholen, alsook van het tertiaire onderwijs om studenten voor computertechnologie en het gebruik ervan klaar te stomen, uit te breiden. Tevens is extra capaciteit nodig voor volwassenenonderwijs. Grotere bedrijven in zowel de publieke als de particuliere sector moeten hun werknemers zelf kunnen opleiden. Kleinere ondernemingen daarentegen kunnen volstaan met initiatieven van Kamers van Koophandel, werkgeversorganisaties en opleidingscentra. Bij de uitvoering van overheidsprogramma's om werklozen weer aan een baan te helpen, moet tevens worden gelet op kandidaten die in staat zijn om de nieuwe technologie onder de knie te krijgen. In dit verband zijn Uniewijde inspanningen geboden, en een initiatief van de Commissie is dan ook op zijn plaats.

4.4. Vraag 2D

Welke soort OTO-projecten moeten in samenhang met convergentie in communautair verband worden gestart, gelet op de opvattingen die naar voren zijn gebracht in het Werkdocument van de Commissie over het Vijfde Kaderprogramma?

4.4.1. Het Comité heeft reeds advies uitgebracht over de prioriteiten van het Vijfde Kaderprogramma (1998-2002) () en bereidt momenteel een advies voor over de specifieke programma's ().

5. Vraag 3

Hindernissen op weg naar convergentie

5.1. Wat is naar verwachting het effect van de aangegeven belemmeringen en zijn er andere drempels of factoren die een belangrijke invloed kunnen hebben op het convergentieproces in Europa?

5.1.1. De Commissie heeft de bestaande en potentiële obstakels voor convergentie behoorlijk in kaart gebracht. Specifieke onderwerpen zullen hieronder in de antwoorden op de vragen 4 tot en met 9 worden behandeld.

6. Vraag 4

Het effect van convergentie op de bestaande regelgeving

6.1. Vraag 4A

Vereisen de huidige ontwikkelingen meer of minder regelgeving in de bij convergentie betrokken sectoren, en meer of minder vertrouwen in de marktwerking om de genoemde doelstellingen te bereiken?

6.1.1. Regulering is geboden om het vertrouwen van het publiek in twee opzichten veilig te stellen.

6.1.2. Vanuit de markt gezien, is regelgeving slechts nodig wanneer de mededinging wordt belemmerd of de doelstellingen van de marktpartijen niet worden verwezenlijkt. In de andere gevallen kan met de mededingingsregels op zich worden volstaan. De laatste tijd wordt de nadruk steeds meer gelegd op de voordelen van het ontmantelen van monopolies, alsook op alternatieve methoden voor de verlening van diensten van algemeen economisch belang. Gegarandeerde toegang tot netwerken, markten die worden gekenmerkt door onbelemmerde mededinging, alsmede transparante prijzen zijn in dit verband vereist om ervoor te zorgen dat de consument diensten van de beste kwaliteit krijgt aangeboden.

6.1.3. Naast bovengenoemde redenen in verband met de markt kan regulering nodig zijn om redenen van algemeen belang (zie paragraaf 7.5.1 en 8.2.3).

6.2. Vraag 4B

Vereist convergentie aanpassing van de uitgangspunten waarop de bestaande regelgeving in de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie berust en zo ja, in welke mate is dat het geval?

6.2.1. Convergentie noopt wellicht tot wijziging van de bestaande regelgeving. Men denke in dit verband aan "telefoneren op internet". Vergunningen voor spraakcommunicatie stammen uit het tijdperk waarin netwerken min of meer waren toegesneden op doorgifte van het gesproken woord en de vergunning borg stond voor kwaliteit, alsook een monopoliepositie verschafte die toereikend was voor de rendabiliteit van investeringen. In het tijdperk van digitale infrastructuren is spraak slechts een verzameling van bits en bytes, en bekeken moet worden of een vergunningenstelsel nog wel op zijn plaats is. Het Comité geeft er in beginsel de voorkeur aan dat de mededinging betreffende spraakdiensten door de markt wordt bepaald.

7. Vraag 5

Belemmeringen opheffen - het juiste regelgevingskader voor bedrijfsleven en consument

7.1. Vraag 5A

Zijn de definities in de nationale en communautaire wetgeving van begrippen in de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie nog bruikbaar gezien het convergentieproces?

7.1.1. Uit het in de vorige paragraaf gegeven voorbeeld blijkt duidelijk dat in de regelgeving infrastructuur en diensten betreffende inhoud conceptueel moeten worden gescheiden en dat de regels aan het profiel van digitale infrastructuur moeten worden aangepast. Het spreekt voor zich dat bij de herijking van de EU-telecommunicatieregels in 1999 deze scheiding duidelijk uit de verf dient te komen, en dat de huidige definities dienen te worden bijgesteld.

7.1.2. De opkomst van nieuwe "geconvergeerde" diensten als elektronische handel behoeft geen nieuwe regelgeving. Ter zake van bijvoorbeeld consumentenbescherming en privacy kan met aanpassing van de bestaande wetten worden volstaan om het algemeen belang te beschermen en voor marktgroei te zorgen.

7.2. Vraag 5B

Vereist het verschijnsel convergentie aanpassing van de bestaande benaderingen of invoering van een nieuwe opzet ten aanzien van de toegang tot de markt en vergunningen; de toegang tot netwerken, klanten (ook via verantwoordelijke-toegangssystemen) en informatie; en de prijsstelling?

Vergunningen

7.2.1. Het verlenen van een aan een termijn gebonden exclusieve vergunning aan een bandbreedte-exploitant kan worden gerechtvaardigd om redenen van toegang tot infrastructuur; daarbij doet het er niet toe of het om telecommunicatie, kabel of satellietuitzendingen gaat. Beperkingen met betrekking tot de inhoud van de doorgifte via bestaande netten kunnen ook gewettigd zijn wanneer de exploitant in kwestie een dominante positie inneemt of om de markttoegang van nieuwe aanbieders te stimuleren. De Commissie merkt in haar Groenboek terecht op dat terrestrische digitale uitzendingen een nieuw onderwerp vormen waarvoor wat de verlening van vergunningen betreft, een nieuwe benadering is geboden om de toegang van nieuwe exploitanten tot de markt te bevorderen.

7.2.2. Met name wanneer deze zijn gericht op verbreding van markttoegang zijn gemeenschappelijke EG-beginselen voor vergunningen het juiste instrument.

Toegang

7.2.3. Exploitanten van Internetdiensten moeten over dezelfde toegangsmogelijkheden als andere dienstverleners kunnen beschikken; er bestaat geen reden waarom zij verplichtingen in verband met de universele dienst op zich zouden moeten nemen.

7.2.4. Kabel, draadloze telefoons en elektriciteitsverbindingen zijn enige van de alternatieven voor het lokale net. Er dienen regels te komen waardoor duurzame mededinging betreffende de levering van lokale infrastructuur wordt gestimuleerd.

7.2.5. De aanpak ten aanzien van voorwaardelijke-toegangssystemen die wordt gehanteerd in de richtlijn inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen (), verdient bijval, evenals de uitbreiding van de daaraan ten grondslag liggende beginselen tot het nieuwe dienstenlandschap.

7.2.6. Zowel de commerciële als de regelgevingsaspecten met betrekking tot browser en zoekmachine veranderen snel. Misbruik van machtsposities moet in dit verband worden tegengegaan.

7.2.7. De Commissie maakt terecht een vergelijking tussen systemen voor elektronische programmagidsen (EPG's) en boekingssystemen in de luchtvaart. In het traditionele omroepgebeuren dient met EPG-systemen niet te mogen worden gediscrimineerd. In de internetomgeving zal de mededinging in verband met deze systemen dezelfde zijn als die betreffende browsers.

7.2.8. Wat "application programming interface" (API) betreft, trekt de Commissie een juiste parallel tussen PC's en "set-top boxes". In dit verband moet normalisatie de industrie niet van buitenaf worden opgedrongen. De markt dient de nodige tijd te worden gegeven om de facto-normen voor "set-top boxes" op te stellen.

Inhoud

7.2.9. Inhoud en exclusiviteit zijn inderdaad onderwerpen die moeten worden geregeld via commerciële overeenkomsten en mededingingsregels. Op het gebied van de verticale integratie van het omroepgebeuren wordt door de markt een distorsie gecreëerd. Deze heeft betrekking op de prijs die exploitanten van betaaltelevisie ten behoeve van hun infrastructuur bereid zijn te betalen voor de uitzendrechten aangaande belangrijke evenementen. Het staat nog te bezien of enerzijds de ontwikkeling op het gebied van eigendom van infrastructuur en het gebruik daarvan en anderzijds de planning van bedoelde evenementen in een bredere toegang voor het publiek zullen resulteren. Momenteel functioneert belangrijke inhoud als stimulans voor de nieuwe geconvergeerde diensten. Verbreding van de toegang voor het publiek kan echter ook door rechtstreekse overname van uitzendingen dan wel het later uitzenden daarvan worden verwezenlijkt. De lid-staten herijken de desbetreffende regelingen momenteel tegen de achtergrond van de Richtlijn Televisie zonder grenzen ().

7.2.10. Het Comité vindt dat er voor het publiek niet zoiets als een grondrecht bestaat om gratis via de televisie naar commerciële sportuitzendingen te kijken. De kijkers moeten op enigerlei wijze voor de toegang tot sportevenementen betalen. Omdat toegang tot topevenementen de verkoop van abonnementen op betaaltelevisie stimuleert, zijn sommige exploitanten bereid, meer geld uit te trekken voor televisierechten dan anderen. De organisatoren van sportevenementen moeten op een gegeven moment echter evenwicht zien te vinden tussen enerzijds het kijkerspubliek als betaler en anderzijds het kijkerspubliek als doelgroep voor adverteerders. Een grotere doelgroep voor adverteerders kon vaak wel eens meer waard zijn dan een kleine groep die naar topwedstrijden kijkt. Niettemin is het Comité van mening dat ook in de wereld van commerciële sport de uitzending van topsportevenementen en andere belangrijke evenementen tot de basisinformatie van de bevolking behoort. Krachtens de Richtlijn Televisie zonder grenzen kunnen de lid-staten sport- en andere belangrijke evenementen aanwijzen die gratis op televisie moeten kunnen worden bekeken.

Prijsstelling

7.2.11. De Commissie merkt terecht in het Groenboek op dat markt en mededinging de kosten van markttoetreding zullen bepalen. Misschien is met betrekking tot prijstransparantie wel regelgeving geboden wanneer de markt daarvoor niet kan zorgen.

7.3. Vraag 5C

Vereist convergentie een andere aanpak van toewijzing en prijsstelling van frequentiebanden en, meer in het bijzonder, welke aanpak verdient in de convergerende situatie de voorkeur bij het bevorderen van de overgang van analoge naar digitale diensten? En is een tijdschema met afschaffingsdata voor analoge toepassingen wenselijk?

7.3.1. Er moet een uiterste datum komen voor de volledige overgang van analoge naar digitale diensten. Hier zou men zich kunnen laten inspireren door het voorbeeld van de datum voor de voltooiing van de interne markt (1 januari 1993).

7.4. Vraag 5D

Wat moeten in de convergerende situatie de doelstellingen zijn van de normalisatie en hoe moet regionale normalisatie zich verhouden tot mondiale?

7.4.1. Sommige normen moeten wellicht worden opgesteld in het licht van overheidseisen, maar over het algemeen dient het bedrijfsleven in dit verband het voortouw te nemen. Het Comité bracht overigens onlangs een advies over deze materie uit ().

7.5. Vraag 5E

Welke extra acties zijn in verband met het convergentieproces wellicht nodig om ervoor te zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van consumenten en van gebruikers met handicaps?

7.5.1. In het algemeen wordt de consument reeds beschermd door (wettelijke) regelingen met betrekking tot informatie, televisie, enz. Aan Internet is het specifieke probleem verbonden dat het het individu faciliteiten verschaft om relatief anoniem met andere individuen of groepen te communiceren. Het Comité heeft in dit verband adviezen opgesteld over het "Actieplan ter bevordering van het veilige gebruik van Internet" () en "De bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid met betrekking tot audiovisuele en informatiediensten" ().

7.5.2. Voor gehandicapten vormt de PC het aangewezen instrument. Deze zijn reeds aangepast en naarmate het gebruik ervan zal toenemen, moet het mogelijk zijn om de interfaces voor gehandicapten gemakkelijker hanteerbaar te maken.

8. Vraag 6

Bescherming van doelstellingen van algemeen belang in de convergerende situatie

8.1. Vraag 6A

Ondersteunt het convergentieverschijnsel de wijze waarop doelstellingen van algemeen belang via de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie worden verwezenlijkt of vraagt het veeleer aanpassing daarvan?

8.1.1. In de telecommunicatie zijn de gevolgen van convergentie neutraal, omdat netwerken en diensten reeds gescheiden zijn. Voortdurend dient er echter in de regelgeving voor te worden gezorgd dat gebruikers toegang tot nieuwe diensten krijgen. Dit kan het beste gebeuren via gegarandeerde toegang tot bandbreedtenetten.

8.1.2. In het uitzendgebeuren leidt convergentie, of beter gezegd de ontwikkeling van een "digitaal platform", tot verticale integratie. Deze ontwikkeling is een uitdaging voor de regelgeving.

8.1.3. Het centrale onderwerp in de sector informatietechnologie betreft de greep op de facto-normen en de bundeling van diensten. Het geschil tussen Microsoft en Sun Microsystems over Java en het opnemen van de Microsoft Internet Explorer in het programma Windows zijn in dit verband sleutelkwesties. Mededinging en innovatie kunnen slechts optimaal tot hun recht komen wanneer normen en interfaces voor het publiek toegankelijk zijn, alsmede wanneer aanbieders met een machtspositie erin worden beperkt, diensten te bundelen en op die manier de keuzevrijheid van de consument in te perken. Deze kwesties zullen ook met betrekking tot Windows CE spelen.

8.2. Vraag 6B

Dienen zulke doelstellingen duidelijker te worden geformuleerd en, als het gaat om specifieke verplichtingen, moeten dan meer partijen in staat worden gesteld de ermee verbonden taken te verzorgen?

8.2.1. Er zijn redenen om in de sectoren omroep en informatietechnologie de doelstellingen duidelijker te definiëren en bepaalde verplichtingen vast te leggen. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, dienen doelstellingen betreffende het algemene economische belang zich te zijner tijd ook tot exploitanten van bandbreedtenetten uit te strekken. Wellicht is het nog te vroeg om netwerken in de opbouwfase aan verplichtingen in verband met toegang tot bandbreedte te onderwerpen, maar op de lange termijn dient dit wel het geval te zijn.

8.2.2. Omdat zenders zich gaan specialiseren, kan het zijn dat de doelstellingen met betrekking tot de openbare dienst in het omroepgebeuren niet kunnen worden verwezenlijkt via zenders die een algemeen programma aanbieden. Veranderingen zullen afhangen van de ervaringen die worden opgedaan in een omroeplandschap dat door vele zenders wordt bevolkt.

8.2.3. De verspreiding en globalisering van omroep en informatiediensten werpen onvermijdelijk vragen op over de relatie tussen algemeen belang en inhoud. Een positief of negatief antwoord op de vraag of in dit verband nieuwe regelgeving geboden is, valt buiten het bestek van dit advies. Het Comité verwacht, in de toekomst hierover adviezen uit te brengen en bereidt momenteel in dit verband een advies voor over de bescherming van minderjarigen.

9. Vraag 7

Toekomstige vorm van de regelgeving

9.1. Vraag 7A

Vereisen de huidige ontwikkelingen een herziening van de wijze waarop regels aan de sectoren telecommunicatie, omroep en informatietechnologie worden opgelegd?

9.1.1. De Commissie stelt de juiste vragen. Het Comité is het er volledig mee eens dat de regelgeving moet worden gebaseerd op de volgende in het Groenboek genoemde beginselen:

(i) geen regelgeving omwille van de regelgeving;

(ii) regelgeving moet zijn gebaseerd op vrijheden van de interne markt;

(iii) in de regelgeving moet rekening worden gehouden met de realiteit van het bedrijfsleven;

(iv) regelgeving moet daadwerkelijk en efficiënt aan doelstellingen van algemeen en maatschappelijk belang tegemoet komen.

9.1.2. De kwestie van de mededinging betreffende de infrastructuur voor bandbreedte zal waarschijnlijk pas in de eenmaal geconvergeerde markt gaan spelen. Convergentie biedt dus de mogelijkheid om na te denken over de aanpak van de Commissie t.a.v. de regelgeving voor telecommunicatie en om nogmaals te bekijken of monopolierechten, tenzij er een radicale situatiewijziging optreedt, kunnen worden gehandhaafd. De traditionele exploitanten zullen bandbreedtediensten willen introduceren en zij zullen met concurrentie te maken krijgen van exploitanten van digitale kabel, draadloze telecommunicatie en digitale omroep, zowel terrestrisch als per satelliet.

9.2. Vraag 7B

Levert de taakverdeling over verschillende regelgevende instanties of ministeries met betrekking tot uiteenlopende aspecten van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie gelet op het convergentieproces een bruikbare structuur voor het handhaven van de regels?

9.2.1. Is convergentie in het bedrijfsleven en op de markten eenmaal een feit en zijn beleidsdoelstellingen eenmaal vastgesteld, dan zal de efficiënte verlening van oude en nieuwe diensten aan de consument waarschijnlijk worden belemmerd door de wijze waarop regelgevende taken tussen ministeries of nationale toezichthouders worden verdeeld. Is regelgeving geboden, dan dient deze in het licht van de nagestreefde beleidsdoeleinden, en niet tegen de achtergrond van de gereguleerde activiteit, te worden gehandhaafd en nageleefd. Regelgeving moet efficiency en economische vooruitgang stimuleren in plaats van hinderen.

9.2.2. Daarom valt er wat te zeggen voor één enkele, of gemeenschappelijke toezichthouder voor de netwerken. Dit geldt niet voor de inhoud in de mediasector.

9.3. Vraag 7C

Vereist convergentie een herziening van de regelgevingstaken op nationaal, communautair of internationaal niveau, en zo ja op welke gebieden?

9.3.1. Bekeken moet worden of de mededingingsregels toereikend zijn om de geconvergeerde situatie in de hand te houden. Dit kan het geval zijn indien via uit convergentie voortvloeiende digitalisering veel van de redenen die tot regelgeving in de betrokkene sectoren nopen (b.v. in verband met schaarste aan frequentiespectrum, netwerkcapaciteit, industrie- en marktstructuren) zijn opgeheven. Voorts zou uniforme EG-controle op de geconvergeerde sectoren wel eens beter op basis van de EG-mededingingsregels dan via regelgeving kunnen plaatsvinden.

9.3.2. Het Comité is het met de Commissie eens dat het subsidiariteitsbeginsel in het algemene kader van de EG-wetgeving moet gelden.

10. Vraag 8

De internationale aspecten van convergentie

10.1. Vraag 8A

Is in de convergerende situatie verdere actie nodig op internationaal niveau?

10.1.1. De regering van de Verenigde Staten heeft onlangs een "groenboek" over het technisch beheer van Internet gepubliceerd. Het Comité vindt dat de Commissie ter zake van dergelijke onderwerpen moet doorgaan met het beleid zoals dat is beschreven in de recente mededeling over de noodzaak van versterking van internationale samenwerking. Dit zijn cruciale kwesties en het Comité moedigt de Commissie dan ook aan, haar initiatief voort te zetten.

10.1.2. Convergentie zal de voortdurende steun binnen de WTO en andere betrokken internationale organen vereisen, zodat ook nieuwe en geconvergeerde diensten toegang tot infrastructuur hebben.

10.2. Vraag 8B

Welke aanvullende stappen zijn mogelijk nodig om andere landen, in het bijzonder in Midden- en Oost-Europa, te ondersteunen bij het scheppen van omstandigheden waarbinnen men de huidige kansen kan benutten?

10.2.1. Voorwaarde voor EU-lidmaatschap en toetredingsonderhandelingen is dat de Midden- en Oosteuropese landen hun regulering, met name met betrekking tot de infrastructuur van de netwerken, zo snel mogelijk op die van de EU afstemmen.

11. Vraag 9

Uitgangspunten en mogelijke aanpak van de regelgeving voor convergentie

11.1. Vraag 9A

Welke invloed heeft convergentie op de beginselen van de toekomstige regelgeving voor de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie, en zouden die beginselen aangepast moeten worden in het licht van de convergentie?

11.1.1. In het Groenboek worden vijf beginselen genoemd:

11.1.2. Beginsel 1

Regelgeving moet worden beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om duidelijk gedefinieerde doelen te bereiken.

Het Comité is het volledig met dit proportionaliteitsbeginsel eens: regels moeten op duidelijk omschreven doelen worden toegesneden.

11.1.3. Beginsel 2

Iedere toekomstige regelgevingsaanpak moet voorzien in de behoefte van de gebruikers.

Een aantal belangrijke kwesties in dit verband zijn de toegang tot bandbreedte, gebruiksvriendelijkheid, transparante prijzen en het beschikbare assortiment inhoudsdiensten.

11.1.4. Beginsel 3

Bij beslissingen over regelgeving moet de noodzaak van een duidelijk en voorspelbaar kader als uitgangspunt dienen.

Dit beginsel verdient bijval. Met name tussen infrastructuur en inhoud dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt.

11.1.5. Beginsel 4

Volledige deelname moet in de geconvergeerde situatie worden gewaarborgd.

In dit verband is universele toegang tot bandbreedtediensten volgens het Comité essentieel.

11.1.6. Beginsel 5

Onafhankelijke en doelmatige regelgevende instanties zullen centraal staan in de convergerende situatie.

Het Comité steunt vooral het voorstel voor onafhankelijke regelgevingsinstanties.

11.2. Vraag 9B

Als convergentie aanpassing van de bestaande regelgevingsopzet vereist, dient die aanpassing dan:

(i) gebaseerd te zijn op de bestaande kaders en daarop waar passend voort te bouwen, in plaats van geheel nieuwe kaders te ontwikkelen;

(ii) te werken met een nieuw kader voor veel on line- en interactieve diensten, naast de kaders die er al zijn voor de traditionele telecommunicatie- en omroepactiviteiten; of

(iii) gericht te zijn op het ontwikkelen van één samenhangend kader met een regelgevingsaanpak die voor alle drie de sectoren soortgelijk is?

11.2.1. Er dient een tussenweg te worden gevonden tussen terughoudendheid en een nieuwe aanpak bij het opstellen van de regels voor de komende, door convergentie gekenmerkte omgeving. Een nieuwe regulerings- of dereguleringsgolf moet worden vermeden. Voor zover de huidige regelingen voor de betrokken sectoren voldoen, dan kan in gemeen overleg ermee worden volstaan, deze in het licht van de veranderende industriële en technologische omgeving bij te stellen. De desbetreffende diensten moeten in het licht van marktperceptie in plaats van een traditionele regelgevingsbenadering worden gedefinieerd. De huidige, op verticale verhoudingen gebaseerde regelgeving kan worden aangepast en geleidelijk in de nieuwe situatie worden ingebed. De marktdynamiek bepaalt de snelheid waarmee nieuwe regels worden ingevoerd of bestaande worden gewijzigd. Op die manier komen bovengenoemde regelgevingsbeginselen het best tot hun recht.

11.2.2. Het Comité voelt weinig voor de tweede benadering en geeft de voorkeur aan een combinatie van de eerste en de derde, mits die op de langere termijn uitvoerbaar blijkt te zijn. Op korte termijn moet regelgeving op de bestaande beginselen worden gebaseerd, maar wanneer de mededinging opkomt, kan de regelgeving worden versoepeld. Het gehele regelgevingskader kan worden herijkt wanneer de nieuwe infrastructuren en diensten meer ingang hebben gevonden en de nieuwe voorkeuren van de gebruikers bekend zijn.

Brussel, 29 april 1998.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB C 296 van 29.9.1997.

() SEC(98) 2390 def.

() PB L 256 van 26.11.1995.

() PB L 74 van 22.3.1996.

() PB L 256 van 26.11.1995.

() PB C 355 van 21.11.1997.

() COM(97) 553 def. en COM(98) 8 def.

() COM(97) 356 def. van 16 oktober 1997.

() COM(97) 523 def. van 24 oktober 1997.

() PB C 89 van 19.3.1997.

() COM(97) 582 def. van 26 november 1997.

() COM(97) 570 def. van 18 november 1997.

BIJLAGE bij het advies van het Economisch en Sociaal Comité

Het volgende wijzigingsvoorstel, waarvoor meer dan een vierde van de stemmen werd uitgebracht, werd tijdens de discussie verworpen.

Paragraaf 7.2.10

Na de tweede zin als volgt te wijzigen:

"Niettemin is het Comité van mening dat ook in de wereld van commerciële sport de uitzending van topsportevenementen en andere belangrijke evenementen tot de basisinformatie van de bevolking behoort. Bestaat een nationaal, publiek (nagenoeg) universeel TV-kanaal en zijn de kijkers wettelijk verplicht zich daarop te abonneren, dan hebben zij er recht op dat belangrijke sportevenementen met deelnemers uit hun land, hoewel wellicht niet exclusief, toch in ieder geval ook via dat kanaal worden uitgezonden."

Paragraaf 7.2.11 (nieuw)

Een als volgt luidende paragraaf 7.2.11 in te voegen (vervolgens doornummeren):

"Een onderwerp dat met betrekking tot commerciële sportuitzendingen speelt, is dat toegang tot topevenementen de verkoop van abonnementen op betaaltelevisie stimuleert en dat sommige exploitanten daarom bereid zijn meer geld uit te trekken voor televisierechten dan anderen. De organisatoren van sportevenementen moeten uiteindelijk echter evenwicht zien te vinden tussen enerzijds het kijkerspubliek als betaler en anderzijds het kijkerspubliek als doelgroep voor adverteerders. Een grotere doelgroep voor adverteerders kan vaak wel eens meer waard zijn dan een kleine groep die naar topwedstrijden kijkt."

Motivering

In de derde zin van paragraaf 7.2.10 wordt opgemerkt dat het commerciële aspect, dat vervolgens wordt beschreven, het "enige onderwerp" is dat in het kader van vertoning van sportevenementen via de televisie speelt. Dat is onjuist. Het recht van de kijkers om belangrijke sport- en andere evenementen via de publieke omroep te bekijken, is een cruciale zaak, ongeacht waar de omroep actief is. Om dit laatste duidelijk tot uiting te doen komen, wordt voorgesteld paragraaf 7.2.10 als bovenstaand te wijzigen. Het - minder belangrijke - commerciële aspect komt vervolgens in een nieuwe paragraaf 7.2.11 aan de orde. Daarna wordt doorgenummerd.

Uitslag van de stemming

Vóór: 42, tegen: 45, onthoudingen: 12.