Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en tot aanvulling van de Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en tot aanvulling van de Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en tot aanvulling van de Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts"
Publicatieblad Nr. C 235 van 27/07/1998 blz. 0053
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en tot aanvulling van de Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts" () (98/C 235/11)
Op 16 december 1997 heeft de Raad besloten om het Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over het voornoemde voorstel.
De Afdeling voor sociale aangelegenheden, gezinsvraagstukken, onderwijs en cultuur, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 15 mei 1998. Rapporteur was mevrouw Sigmund.
Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 355e Zitting (vergadering van 27 mei 1998) het volgende advies uitgebracht dat met 115 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen werd goedgekeurd.
1. Inleiding
Met het SLIM-initiatief (Simpler Legislation for the Internal Market) heeft de Commissie een proces op gang gebracht, waarbij kleine teams van deskundigen voorstellen uitwerken ter vereenvoudiging van de interne marktwetgeving in brede zin. In 1996 zijn in het kader van een proefproject vier teams ingesteld, waarvan één zich heeft beziggehouden met de wetgeving inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. Dit team heeft in oktober 1996 zijn verslag gepresenteerd, waarvan de belangrijkste punten als volgt kunnen worden samengevat:
- de sectorale richtlijnen moeten worden gehandhaafd;
- de raadgevende comités dienen in beginsel te blijven bestaan, maar de benoemingsprocedure moet worden vereenvoudigd, het ledental verminderd en de werkwijze verbeterd;
- de in sommige lid-staten met de erkenningsprocedure verbonden juridische en administratieve formaliteiten dienen nader te worden bekeken en, indien nodig, te worden vereenvoudigd of verduidelijkt;
- de procedure voor het bijwerken van de lijsten van diploma's die voor automatische erkenning in aanmerking komen, moet worden vereenvoudigd;
- de in de sectorale richtlijnen opgenomen bepalingen betreffende de algemene en beroepsopleiding zouden meer gericht moeten worden op bekwaamheden en op de praktijk in plaats van strenge criteria voor de inhoud van de opleiding te geven.
Met de onderhavige ontwerprichtlijn wordt een deel van de voorstellen van het SLIM-team omgezet. Verder geeft de Commissie in de algemene overwegingen aan, voornemens te zijn in 1998 officiële besluiten te nemen waarmee de voorstellen voor rationalisering van de raadgevende comités kunnen worden omgezet.
2. Algemene opmerkingen
2.1. Het Comité juicht de door de Commissie voorgestelde richtlijn toe. Deze draagt bij tot een doorzichtigere en efficiëntere gang van zaken in de EU zonder afbreuk te doen aan te beschermen belangen van de burger.
Daarnaast beschouwt het Comité het Commissievoorstel als een wezenlijke bijdrage tot het Europees Vertrouwenspact voor de werkgelegenheid.
2.2. In de algemene overwegingen van het onderhavige voorstel gaat de Commissie uitvoerig in op de hervorming van de raadgevende comités voor beroepen in de gezondheidszorg.
De volgende punten komen daarbij aan de orde:
- vereenvoudiging van de benoemingsprocedure;
- vermindering van het ledental;
- verlenging van de ambtstermijn;
- uitbreiding van de bevoegdheden.
2.3. Het normatieve gedeelte van de ontwerprichtlijn omvat voornamelijk de volgende onderdelen:
- het begrip "gereglementeerde opleiding", dat reeds in de zgn. "Tweede erkenningsrichtlijn" (92/51/EEG) voorkomt, wordt in de zgn. "Eerste erkenningsrichtlijn" (89/48/EEG) opgenomen (artikel 1);
- de Coördinatiegroep wordt gemachtigd om adviezen uit te brengen (artikel 2);
- de vereenvoudigde procedure die in de artsenrichtlijn is voorzien voor de bijwerking van automatisch te erkennen diploma's wordt uitgebreid tot alle sectorale richtlijnen, m.u.v. de "Architectenrichtlijn", die al een eigen regeling heeft die goed blijkt te werken (artikel 3);
- er dient duidelijkheid te komen in de positie van migranten die uit een andere EU-lid-staat komen, maar hun opleiding buiten de EU hebben genoten (artikel 5);
- er zal een mogelijkheid worden gecreëerd om in beroep te gaan tegen een beslissing betreffende een verzoek om erkenning (artikel 6).
3. Bijzondere opmerkingen
Onderhavig document, dat het Comité voor advies is voorgelegd, bevat informatie van uiteenlopend rechtsgehalte. Het gedeelte waarin de hervorming van de raadgevende comités wordt besproken, heeft slechts een informatief karakter, omdat de besluiten dienaangaande nog niet zijn genomen. De ontwerprichtlijn daarentegen bevat al concrete voorstellen voor een juridisch bindende tekst.
3.1. Hervorming van de raadgevende comités
Alvorens nader in te gaan op de concrete voorstellen van de Commissie acht het Comité het nuttig de samenstelling en werkmethoden van de op het gebied van de sectorale richtlijnen werkzame raadgevende comités uiteen te zetten.
De raadgevende comités bestaan uit deskundigen die een adviserende functie hebben. Destijds zijn de comités voornamelijk ingesteld om een omstandige uitwisseling van informatie over de opzet en inhoud van de opleidingsmethoden op gang te brengen en mogelijk te maken. Inmiddels is uiteraard grotendeels voorzien in de behoefte aan informatie. Het bevoegde SLIM-team adviseert dan ook, in de toekomst voor een meer praktijk- en beroepsgerichte benadering te kiezen.
De hervormingsvoorstellen hebben geen consequenties voor de Comités van hooggeplaatste ambtenaren, die qua werkmethode verschillen van de raadgevende comités. In tegenstelling tot laatstgenoemden zijn de Comités van hooggeplaatste ambtenaren bevoegd om besluiten te nemen en komen zij ook bij de comitologieprocedure in actie.
3.1.1. Vereenvoudiging van de benoemingsprocedure
Momenteel deelt elke lid-staat zijn lijst van deskundigen aan de Raad mee, die dan tot de officiële benoeming moet overgaan. Gebleken is dat deze procedure zeer veel tijd in beslag neemt. In het ongunstigste geval is de procedure pas afgerond als de ambtstermijn van het betrokken comité al weer bijna is afgelopen, omdat de Raad met het nemen van een besluit wacht tot de laatste lid-staat zijn lijst heeft doorgegeven. In een aantal gevallen was het al vanaf het begin om formele redenen onzeker of een comité wel zijn werk kon verrichten.
Het Comité steunt daarom nadrukkelijk het voorstel van de Commissie, om de benoemingsprocedure zo te vereenvoudigen dat de lid-staten de namen van de deskundigen die hen in het comité vertegenwoordigen, rechtstreeks doorgeven aan de Commissie.
3.1.2. Vermindering van het ledental
Momenteel vaardigt elke lid-staat drie gewone leden af (te weten één van de betrokken beroepsgroep, één van de onderwijsinstellingen en één van de bevoegde autoriteiten) en drie plaatsvervangers, zodat elk comité thans 90 leden telt.
Het Comité deelt het standpunt van de SLIM-deskundigen en de Commissie dat de comités kleiner moeten worden om doelmatiger te kunnen werken. Bij deze overwegingen speelt ook de kostenfactor sterk mee: als de EU wordt uitgebreid, krijgt elk comité per nieuwe lid-staat 6 leden erbij!
Het voorstel van de Commissie om het aantal leden te beperken tot één gewoon lid en één plaatsvervanger (waarvan één uit de beroepspraktijk en één van de onderwijsinstellingen) per lid-staat is volgens het Comité een adequate oplossing, die recht doet aan de taken van de comités.
Zoals hierboven reeds uiteengezet, is de taakstelling van de raadgevende comités in de loop der tijd veranderd, en heeft de Commissie hieruit terecht de conclusie getrokken dat het mandaat van de comités moet worden uitgebreid en meer op de praktijk moet worden gericht. In dit geval is het niet meer dan logisch dat de lid-staten als gewoon lid van de raadgevende comités vertegenwoordigers van de beroepsgroepen moeten afvaardigen. Het lijkt weinig zinvol en bovendien niet in overeenstemming met de door de Commissie beoogde praktijkgerichtere aanpak, om de lid-staten zelf te laten bepalen of zij als gewoon lid deskundigen van de beroepsgroepen of van de onderwijsinstellingen afvaardigen.
Daarom dient uitdrukkelijk te worden genoteerd dat de Commissie met het overnemen van de desbetreffende SLIM-voorstellen het mandaat van de raadgevende comités (dat tot nu voornamelijk gericht was op de coördinatie van de inhoud van opleidingen) fundamenteel wijzigt en uitbreidt met taken die gelet op de beoogde doelstelling beter door vertegenwoordigers van de beroepsgroepen kunnen worden vervuld.
Het Comité verzoekt de Commissie de door haar gekozen duidelijke aanpak ook naar dit punt door te trekken en bij de lid-staten erop aan te dringen, als gewoon lid in eerste instantie vertegenwoordigers van de betrokken beroepsgroepen af te vaardigen.
De deskundigen van de bevoegde autoriteiten zijn al vertegenwoordigd in de desbetreffende Comités van hooggeplaatste ambtenaren, waarmee de raadgevende comités toch al contact onderhouden. Daardoor gaat ook de door vele lid-staten gewenste corrigerende werking van overheidswege niet verloren als het ledental van de raadgevende comités gereduceerd wordt.
Wel vindt het Comité dat er organisatorische voorzieningen voor een nauwere en duurzame samenwerking tussen de beide comités moeten komen. Er zou bijvoorbeeld ten minste één keer per jaar een gemeenschappelijke vergadering moeten worden gehouden.
3.1.3. Met het oog op de hervorming van de raadgevende comités acht het Comité verlenging van de ambtstermijn van de comités van drie tot zes jaar noodzakelijk: problemen in de aanloopfase van de nieuw benoemde comités wegen dan minder zwaar door.
3.1.4. De maatregel om de bevoegdheid van de raadgevende comités uit te breiden tot het behandelen van alle verzoeken om advies inzake het vrije verkeer van de beroepsbeoefenaren die onder de verschillende sectorale richtlijnen vallen, getuigt van consistentie. Alle maatregelen die in het kader van het SLIM-initiatief worden genomen of daaruit voortvloeien, dienen immers te worden gezien in het licht van het "één grote interne markt"-concept van de Commissie.
3.2. Gereglementeerde opleiding (artikel 1)
Met het oog op de uniformering van de terminologie is de opneming van het begrip "gereglementeerde opleiding" in de zgn. "Eerste erkenningsrichtlijn" principieel toe te juichen, omdat dit begrip al in de recentere "Tweede erkenningsrichtlijn" wordt gehanteerd.
Inhoudelijk gezien komt de opneming van dit begrip in Richtlijn 89/48/EEG ook tegemoet aan de wens om in het algemeen stelsel van erkenning meer praktijkgericht (beroepsgericht) te werk te gaan. Dit vergemakkelijkt het vrije verkeer van jonge burgers die naar een andere lid-staat willen migreren.
3.3. Adviezen van de coördinatoren (artikelen 1 en 2)
Het Comité is ingenomen met de pragmatische aanpak waarop de Commissie aanstuurt. Volgens het Comité is het zinvol een beroep te doen op de ervaring van instanties die de richtlijn in de praktijk toepassen, teneinde sneller tot een meer uniforme toepassing en interpretatie te komen.
Het Comité kan zich vinden in de ontwikkeling om van de Coördinatiegroep een soort adviescollege van de Commissie te maken.
3.4. Bijwerking van de lijsten van diploma's (artikelen 3 en 4)
Het voorstel op dit punt houdt in dat de lid-staten de Commissie in kennis stellen van alle nationale regelingen voor diploma's, certificaten en andere titels; de Commissie publiceert vervolgens de door de respectieve lid-staten erkende benamingen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze regeling blijkt t.a.v. huisartsen reeds goed te functioneren, zodat het het Comité een efficiënt en adequaat idee lijkt om de regeling uit te breiden tot de andere sectorale richtlijnen op het gebied van de gezondheidszorg.
3.5. Behandeling van door ingezetenen van een EU-lid-staat in een derde land behaalde diploma's (artikel 5)
Conform de jurisprudentie memoreert de Commissie in de overwegingen ter motivering van artikel 5 dat het iedere lid-staat vrijstaat om buiten de Europese Unie gevolgde opleidingen te erkennen en dat andere lid-staten in geval van erkenning niet hierdoor gebonden zijn.
De Commissie volgt daarmee de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Het Hof heeft uitdrukkelijk bepaald dat lid-staten niet gebonden zijn door de erkenning van een in een derde land behaald diploma door een andere lid-staat, maar in het geval van erkenning wel de in de betrokken lid-staat opgedane beroepservaring als een voor de Gemeenschap relevant gegeven in aanmerking dienen te nemen (). In de zaak Tawil-Albertini () heeft het Hof zich nog explicieter uitgedrukt door vast te stellen dat "de erkenning door een lid-staat van door derde staten afgegeven titels, zelfs indien deze in één of meer lid-staten als gelijkwaardig zijn erkend, de andere lid-staten niet bindt".
Volgens het Comité dient artikel 5 nauwkeuriger te worden geformuleerd, omdat uit de huidige formulering niet duidelijk naar voren komt dat een gastland niet automatisch gebonden is door de erkenning van een in een derde land behaald diploma door een andere lid-staat.
Weliswaar is het zo dat het woord "in aanmerking nemen" c.q. "rekening houden met" waarvoor in artikel 5 is geopteerd, een zekere ruimte tot interpretatie biedt, omdat naar de algemene rechtsopvatting "in aanmerking nemen" c.q. "rekening houden met" slechts een deelaspect van het besluitvormingsproces is.
Toch stelt het Comité voor, de eerste zin van artikel 5 duidelijkheidshalve als volgt te vervolledigen:
"De lid-staten nemen bij de toetsing van de gelijkwaardigheid van beroepskwalificaties de buiten de Europese Unie behaalde diploma's, certificaten en andere titels van [...] in aanmerking..."
3.6. Rechtsmiddelen (artikel 6)
Het Comité juicht het nadrukkelijk toe dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om in beroep te gaan, wanneer men het niet eens met het besluit van een lid-staat of er geen besluit wordt genomen. Het equivalent van dit democratische grondrecht van de burger is in de algemene rechtsbeginselen van het Gemeenschapsrecht opgenomen.
3.7. Artikelen 7 t/m 21
Het Comité is bewust niet nader ingegaan op de specifieke wijzigingen van de sectorale richtlijnen. Het Comité acht het van primair belang zo geconcerteerd mogelijk stelling te nemen t.a.v. de wezenlijke wijzigingsvoorstellen van de Commissie. Om deze reden is het Comité van mening, te kunnen afzien van de bespreking van de bepalingen betreffende de aanpassingen van de richtlijn, aangezien deze onomstreden zijn.
4. Conclusies
Het Comité steunt principieel het onderhavige Commissievoorstel, omdat dit naar zijn mening een belangrijk instrument is om vereenvoudiging van de wetgeving en meer transparantie te bewerkstelligen.
De voorgestelde maatregelen ter vereenvoudiging van de formaliteiten zullen naast een betere kosten-batenverhouding ook leiden tot een snellere afwikkeling van zaken en daardoor het vertrouwen van de burger in Europa doen toenemen.
Brussel, 27 mei 1998.
De voorzitter
van het Economisch en Sociaal Comité
T. JENKINS
() PB C 28 van 26.1.1998, blz. 1.
() Arrest van het HvJ van 9 februari 1994. Salomone Haim versus Kassenzahnärztliche Vereinigung Nordrhein. Zaak C-319/92.
() Arrest van het HvJ van 9 februari 1994. Abdullah Tawil-Albertni versus Ministre des Affaires sociales. Zaak C-154/93, ingevolge Haim, punt 21.