Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad over het communautair statistisch programma"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad over het communautair statistisch programma"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad over het communautair statistisch programma"

Publicatieblad Nr. C 235 van 27/07/1998 blz. 0060


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad over het communautair statistisch programma"

(98/C 235/14)

De Raad heeft op 31 maart 1998 besloten, overeenkomstig artikel 198 van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor economische, financiële en monetaire vraagstukken, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 mei 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Cal.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 355e Zitting (vergadering van 27 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 118 stemmen vóór, bij 5 onthoudingen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. De Commissie presenteert haar vijfde vijfjarenprogramma dat door Eurostat is opgesteld. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek zal dit programma in een beschikking van de Raad worden vastgesteld. In genoemde verordening is bepaald dat "de Gemeenschap voor het formuleren en toepassen van, het toezicht op en de evaluatie van het in het Verdrag vastgestelde beleid haar besluiten moet kunnen baseren op actuele, betrouwbare en relevante communautaire statistieken die van lid-staat tot lid-staat vergelijkbaar zijn".

1.2. Met dit programma - Verordening (EG) nr. 322/97 schrijft voor dat de richtsnoeren, de voornaamste sectoren en doelstellingen van de voor ten hoogste vijf jaar geplande maatregelen moeten worden omschreven - streeft de Commissie in de eerste plaats naar continuïteit, namelijk "een kwalitatief hoogstaande dienstverlening aan de Europese Unie op het gebied van statistieken mogelijk maken". Daarbij dient aan drie vereisten te worden voldaan: inspelen op de behoeften van het communautair beleid, verbeteren van de samenwerking tussen Eurostat en de nationale diensten voor de statistiek (die samen het ESS, het Europees statistisch systeem vormen) en het stellen van prioriteiten.

1.3. De Commissie noemt vier categorieën van prioriteiten:

- politieke prioriteiten van de Gemeenschap;

- belangrijke projecten inzake statistiek of infrastructuur;

- continuering en vervolmaking van systemen die inspelen op de bestaande politiek behoeften;

- overige onontbeerlijke statistische indicatoren.

1.4. De met het programma gemoeide kosten bedragen 83 tot 95 miljoen euro per jaar.

1.5. Het programma voorziet in maatregelen voor onderstaande belangrijke beleidsgebieden:

- vrij verkeer van goederen;

- landbouw;

- vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal;

- vervoer;

- algemene regels inzake mededinging, fiscaliteit en onderlinge afstemming van de wetgevingen;

- economisch en monetair beleid;

- gemeenschappelijk handelsbeleid;

- sociaal beleid, onderwijs, beroepsopleiding en jeugd;

- cultuur;

- volksgezondheid;

- consumentenbescherming;

- trans-Europese netwerken;

- bedrijfsleven;

- economische en sociale samenhang;

- onderzoek en technologische ontwikkeling;

- milieu;

- ontwikkelingssamenwerking;

- werkzaamheden die niet onder het Verdrag vallen.

1.6. Deze beleidsgebieden zijn niet in rangorde van prioriteit opgesomd. Zij volgen gewoon de titels van het Unieverdrag. De Commissie heeft evenwel duidelijk prioriteiten gesteld, namelijk:

- de economische en monetaire unie;

- concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid;

- de uitbreiding van de Europese Unie.

1.7. Ten slotte geeft de Commissie voor elk statistisch gebied aan waar volgens haar de prioriteiten liggen en voor welke maatregelen Eurostat bij gebrek aan middelen vertraging oploopt of de voortzetting van de maatregelen moet uitstellen.

2. Eerdere werkzaamheden

2.1. Het Comité heeft zich in april 1994 () uitgesproken over het voorstel van de Commissie, dat definitieve vorm kreeg in de verordening van 17 februari 1997 () van de Raad betreffende de communautaire statistiek. De Raad heeft er dus bijna drie jaar over gedaan om een besluit over deze belangrijke materie te nemen. Het Comité had indertijd geen principiële bezwaren tegen het voorstel van de Commissie geuit.

2.2. Het Comité heeft in november 1992 een belangrijk advies, onder meer over een "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het kaderprogramma van prioritaire maatregelen op het gebied van de statistische informatie 1993-1997" () uitgebracht. In dit advies werd een zekere onevenwichtigheid tussen de politieke en de methodologische prioriteiten geconstateerd en werd gepleit voor "het nader tot elkaar brengen van het prestatievermogen van de afzonderlijke stelsels op het hoogst mogelijke niveau". Verder werden vraagtekens bij de haalbaarheid van dit "ambitieuze" programma van de Commissie geplaatst.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het Economisch en Sociaal Comité verheugt zich over de kans die wordt geboden om zich over dit vijfde statistische programma van de Gemeenschap uit te spreken. Ook in zijn dagelijkse werkzaamheden beseft het Comité maar al te goed hoe belangrijk het is om op Europees en nationaal niveau over een degelijk toegerust en goed functionerend statistisch systeem te kunnen beschikken. Het Comité komt in dit advies niet terug op de basiskenmerken van een dergelijk systeem. Die zijn uitvoerig behandeld in Verordening (EG) nr. 322/97 en in het advies dat het Comité over het desbetreffende voorstel van de Commissie heeft uitgebracht. Wel benadrukt het Comité dat de Europese Unie behoefte heeft aan een statistisch systeem dat voldoende onafhankelijk is en met adequate middelen is toegerust.

3.2. Het Comité meent dat de Commissie, in het voorliggende voorstel, terecht een duidelijk onderscheid maakt tussen de methodologische activiteiten en de ter ondersteuning van het communautaire beleid genomen maatregelen. Het Comité vindt evenwel dat de Europese Unie nog onvoldoende voortgang op het gebied van de onderlinge afstemming van de nationale statistische systemen heeft geboekt. Over het algemeen kan men constateren dat eerst de EU-beleidslijnen worden uitgestippeld en uitgevoerd en pas dan de communautaire statistieken worden geharmoniseerd.

3.3. Met name betreurt het Comité dat de nationale diensten statistische gegevens blijven verspreiden die helemaal niet vergelijkbaar zijn ondanks de inspanningen die worden gedaan om Eurostat de nodige gegevens voor het opstellen van vergelijkbaar cijfermateriaal aan te leveren. Dit probleem komt met name heel duidelijk naar voren op het gebied van werkgelegenheid en werkloosheid. Maar al te vaak worden in de lid-staten gegevens verzameld op grond van uiteenlopende interpretaties van de op EU-niveau afgesproken geharmoniseerde regels voor gegevensverzameling. Dat kan ertoe leiden dat discriminatie in de uitvoering van de EU-beleidslijnen ontstaat.

3.4. Het Comité kan zich vinden in de keuzes die de Commissie heeft gemaakt om, tegen de achtergrond van de ontoereikende begrotingslijn t.b.v. Eurostat, een aantal prioriteiten te stellen. Het dringt er evenwel op aan dat de economische en sociale samenhang aan de drie, in artikel 2 van het voorstel voor een beschikking genoemde prioriteiten wordt toegevoegd. Betrouwbare en snel beschikbare regionale () statistieken zijn immers essentieel voor de inkomensoverdrachten tussen landen en regio's, welke noodzakelijk zijn voor de economische en sociale samenhang, nog steeds één van de prioritaire doelstellingen van de Europese Unie.

3.5. Het Comité betreurt dat bepaalde statistische gebieden, bij gebrek aan personeel of geldmiddelen, vertraging oplopen of worden uitgesteld. Een voorbeeld hiervan is de vertraging bij de statistieken ten aanzien van investeringen, waarvan de verwerking nochtans essentieel is voor het macro-economisch beleid en dus voor het welslagen van het in artikel 103 van het Unieverdrag vastgestelde beleid inzake (monetaire) stabiliteit en (economische) groei. Dat zou wel eens ernstige gevolgen kunnen hebben wanneer aan bepaalde landen boetes uit hoofde van het Stabiliteits- en Groeipact worden opgelegd.

3.6. Het Comité keurt het voorstel voor een beschikking van de Raad goed, zij het dat in voorgaande algemene opmerkingen en onderstaande bijzondere opmerkingen een aantal kanttekeningen worden geplaatst.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Het Comité is van mening dat de Commissie in Titel VI "Het economisch en monetair beleid" duidelijker moet aangeven waarom zij een gemeenschappelijke methodiek voor de verzameling van statistische gegevens over de ontwikkeling van de consumptieprijzen en over de koopkrachtpariteiten wenselijk acht. Met name de koopkrachtpariteiten op regionaal vlak, incl. die van steden verdienen bijzondere aandacht. Deze gegevens zijn niet alleen noodzakelijk om te kunnen nagaan in hoeverre de lid-staten beleidsmatig naar elkaar toegroeien (artikel 130 van het EG-Verdrag), maar ook om te voldoen aan de in Titel XIV "Economische en sociale samenhang" vermelde behoefte aan statistische informatie.

4.2. Het Comité vraagt zich af of de Commissie niet duidelijker zou kunnen zijn over de statistische behoeften om tot invoering van een definitieve BTW-regeling in de Gemeenschap te komen.

4.2.1. Door te kiezen voor een definitieve BTW-regeling waarbij de heffing in het land van oorsprong en niet in het land van verbruik plaatsvindt, zijn de lid-staten immers verplicht een vereffeningssysteem af te spreken om derving van belastingopbrengsten te voorkomen. In het licht daarvan is een verdere harmonisering van de in de nationale rekeningen gebruikte macro-economische clusters nodig om het verlies aan informatie, zoals die door de huidige BTW-regeling wordt verstrekt, te compenseren.

4.3. Het Comité is zich ervan bewust dat met het aanleveren van statistische gegevens voor de ondernemingen, met name voor het MKB, hoge kosten gemoeid kunnen zijn. De kosten voor de ondernemingen zouden evenwel aanzienlijk kunnen worden gedrukt wanneer:

- de door de verschillende diensten opgevraagde gegevens worden geclusterd;

- gebruik gemaakt wordt van nieuwe informatietechnologie (Internet enz.), waarbij vertrouwelijke gegevens eventueel moeten worden beschermd.

4.4. Meestal zijn aan die kosten evenwel ook baten verbonden, aangezien de ondernemingen de statistieken waaraan zij hebben meegewerkt, kunnen gebruiken voor marktverkenningen enz. Voorlichtingscampagnes in de vorm van seminars maar ook via Internet, kunnen de ondernemers beter doordringen van het nut van statistieken en van het profijt dat zij daar voor hun eigen onderneming uit kunnen halen. De lid-staten zouden de sectorale beroepsorganisaties kunnen helpen bij het ontwikkelen van softwareprogramma's, waardoor de statistische gegevens kunnen worden omgevormd tot echte beheersinstrumenten voor de ondernemer.

4.5. Het Comité is van mening dat de vergelijkbare statistieken over werkloosheid en werkgelegenheid in de Unie volkomen ontoereikend zijn. Niet alleen verschilt de wijze waarop de lid-staten de gegevens verzamelen, maar bovendien ontbreken precieze gegevens over de verschillende stelsels inzake deeltijdwerk, de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur en de individuele voorkeuren van werknemers t.a.v. arbeidsduur en duur van arbeidsovereenkomst. Dergelijke gegevens zijn evenwel essentieel voor een Europees werkgelegenheidsbeleid en voor de in dit verband door de lid-staten op te stellen banenplannen.

4.6. Het Comité stemt in met de uitspraak dat de "kwaliteit van de communautaire statistiek wordt bepaald door de kwaliteit van de aan Eurostat verstrekte gegevens" en dat het "uiteindelijke doel van het CSS is om op geïntegreerde en geharmoniseerde wijze in alle statistische behoeften van de EU te voorzien" (zie 2.2 van het Commissiedocument). Daarom beklemtoont het Comité dat het CSS, met inbegrip van de nationale bureaus voor de statistiek, verbeterd en verder uitgebouwd moet worden en nieuwe werkmethoden moeten worden vastgesteld om tijdig de nodige statistieken voor belangrijke beleidsbeslissingen in de EU beschikbaar te kunnen stellen

Brussel, 27 mei 1998.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB C 195 van 18.7.1994.

() PB L 52 van 22.2.1997.

() PB C 19 van 25.1.1993.

() Incl. stedelijke gebieden in het licht van de nieuwe voorstellen tot wijziging van de Structuurfondsenverordeningen.