Home

Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's (C4-0422/98 96/0031(COD)) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's (C4-0422/98 96/0031(COD)) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's (C4-0422/98 96/0031(COD)) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Publicatieblad Nr. C 328 van 26/10/1998 blz. 0156


A4-0319/98

Besluit betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's (C4-0422/98 - 96/0031(COD))(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C4-0422/98 - 96/0031(COD)) ((PB C 262 van 19.8.1998, blz. 12.)),

- gezien zijn in eerste lezing uitgebrachte advies ((PB C 85 van 17.3.1997, blz. 114.)) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(96)0022) ((PB C 115 van 19.4.1996, blz. 16.)),

- het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(97)0363) ((PB C 264 van 30.8.1997, blz. 5.)),

- gelet op artikel 189 B, lid 2 van het EG-Verdrag,

- gelet op artikel 72 van zijn Reglement,

- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger (A4-0319/98),

1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2. verzoekt de Commissie in haar overeenkomstig artikel 189 B, lid 2, sub d) van het EG-Verdrag uit te brengen advies in te stemmen met de amendementen van het Parlement;

3. verzoekt de Raad zijn goedkeuring te hechten aan het amendement van het Parlement, zijn gemeenschappelijk standpunt dienovereenkomstig te wijzigen en het besluit definitief vast te stellen;

4. verzoekt zijn Voorzitter onderhavig besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(Amendement 1)

Artikel 3, lid 1

>Oorspronkelijke tekst>

1. Onverminderd artikel 4 mag een lidstaat een onderdaan van een andere lidstaat de toegang tot of uitoefening van de in bijlage A, deel 1, genoemde activiteiten onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, zonder de kennis en vaardigheden die worden aangetoond door middel van diploma's, certificaten, andere titels betreffende formele kwalificaties die de begunstigde met het oog op de uitoefening van dezelfde activiteit elders in de Gemeenschap heeft verworven, te vergelijken met die welke krachtens de nationale voorschriften vereist zijn. Indien uit het vergelijkend onderzoek blijkt dat de kennis en vaardigheden waarvan een door een andere lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel betreffende formele kwalificaties getuigt, overeenstemmen met die welke krachtens de nationale voorschriften vereist zijn, mag de ontvangende lidstaat de houder van de kwalificatie het recht om de betrokken activiteit uit te oefenen, niet ontzeggen. Indien uit de vergelijking evenwel een wezenlijk verschil tussen de bedoelde kennis en vaardigheden blijkt, moet de ontvangende lidstaat de begunstigde de mogelijkheid bieden om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, door, naar keuze van de ontvangende lidstaat, een aanpassingsstage te volbrengen of een proeve van bekwaamheid te ondergaan, naar analogie van de richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG. De lidstaten trachten rekening te houden met de voorkeur van de begunstigde ten aanzien van deze alternatieven.

>Tekst na stemming van het EP>

1. Onverminderd artikel 4 mag een lidstaat een onderdaan van een andere lidstaat de toegang tot of uitoefening van de in bijlage A, deel 1, genoemde activiteiten onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, zonder de kennis en vaardigheden die worden aangetoond door middel van diploma's, certificaten, andere titels betreffende formele kwalificaties die de begunstigde met het oog op de uitoefening van dezelfde activiteit elders in de Gemeenschap heeft verworven, te vergelijken met die welke krachtens de nationale voorschriften vereist zijn. Indien uit het vergelijkend onderzoek blijkt dat de kennis en vaardigheden waarvan een door een andere lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel betreffende formele kwalificaties getuigt, overeenstemmen met die welke krachtens de nationale voorschriften vereist zijn, mag de ontvangende lidstaat de houder van de kwalificatie het recht om de betrokken activiteit uit te oefenen, niet ontzeggen. Indien uit de vergelijking evenwel een wezenlijk verschil tussen de bedoelde kennis en vaardigheden blijkt, moet de ontvangende lidstaat de begunstigde de mogelijkheid bieden om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven

.In dat geval moet de ontvangende lidstaat de aanvrager de keuze bieden tussen de aanpassingsstage ende proeve van bekwaamheid naar analogie van de richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG.