Resolutie over de onafhankelijkheid, rol en status van de Unité de coordination de la lutte antifraude (UCLAF) (speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer over de diensten van de Commissie die specifiek zijn betrokken bij de fraudebestrijding) (C4-0483/98)
Resolutie over de onafhankelijkheid, rol en status van de Unité de coordination de la lutte antifraude (UCLAF) (speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer over de diensten van de Commissie die specifiek zijn betrokken bij de fraudebestrijding) (C4-0483/98)
Resolutie over de onafhankelijkheid, rol en status van de Unité de coordination de la lutte antifraude (UCLAF) (speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer over de diensten van de Commissie die specifiek zijn betrokken bij de fraudebestrijding) (C4-0483/98)
Publicatieblad Nr. C 328 van 26/10/1998 blz. 0095
A4-0297/98
Resolutie over de onafhankelijkheid, rol en status van de Unité de coordination de la lutte antifraude (UCLAF) (speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer over de diensten van de Commissie die specifiek zijn betrokken bij de fraudebestrijding) (C4-0483/98)
Het Europees Parlement,
- gelet op artikel 206 van het EG-Verdrag,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 oktober 1997 over het jaarverslag 1996 (COM(97)0200 - C4-0230/97) en het werkprogramma 1997/1998 van de Commissie betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en fraudebestrijding (COM(97)0199 - C4-0231/97) ((PB C 339 van 10.11.1997, blz. 68.)),
- gezien het speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer over de diensten van de Commissie die specifiek zijn betrokken bij de fraudebestrijding, met name de "Unité de coordination de la lutte antifraude" (UCLAF), vergezeld van de antwoorden van de Commissie (C4-0483/98) ((PB C 230 van 22.7.1998, blz. 1.)),
- gezien de mededeling van de Commissie over een goed en gezond financieel beheer - de verbetering van maatregelen tegen incompetentie, financiële onregelmatigheden, fraude en corruptie (SEC(97)2198 - C4-0001/98),
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken (A4-0297/98),
A. verontrust over de resultaten van het onderzoek van de Rekenkamer waaruit blijkt dat ondanks de inspanningen, die in de afgelopen jaren zijn gedaan, de voor fraudebestrijding bevoegde dienst van de Commissie slechts in beperkte mate handelingsbekwaam is,
B. overwegende dat de tot dusverre door de UCLAF bij de fraudebestrijding behaalde resultaten, ondanks incidentele successen, ver zijn achtergebleven bij haar eigen verwachtingen, maar ook bij de door de Commissie afgebakende doelstellingen, en niet zijn afgestemd op de toenemende eisen op dit gebied,
C. overwegende dat van de circa 130 personeelsleden bij de UCLAF slechts 30 voor opsporingstaken kunnen worden ingezet en dat derhalve de door de Rekenkamer aangetoonde lacunes grotendeels verband houden met de kwantitatief en kwalitatief ontoereikende personeelsformatie van de UCLAF,
D. overwegende dat de door de Rekenkamer aangetoonde lacunes tevens zijn terug te voeren op het nog steeds bestaande beperkte juridische en organisatorische kader waarbinnen de UCLAF moet opereren,
E. overwegende dat de door de Rekenkamer beschreven misstanden ten dele verband houden met tekortkomingen in de algemene koers en de administratieve leiding van de UCLAF,
F. overwegende dat het beleid van de Commissie bij corruptiegevallen in haar eigen gelederen nog steeds niet duidelijk en consequent is en dat derhalve de tendens bestaat dergelijke gevallen zo veel mogelijk in de doofpot te stoppen,
G. overwegende dat al deze omstandigheden een demoraliserende uitwerking hebben op het met fraudebestrijding belaste personeel en dat de indruk kan ontstaan dat de UCLAF eigenlijk slechts een vijgenblad is,
H. overwegende dat het bij de UCLAF steeds weer erop heeft aangedrongen naast de coördinatie van de inspanningen van de lidstaten zelf onderzoek te verrichten, vooral wanneer het gaat om internationale misdaad ten koste van de financiële belangen van de Unie of om de opheldering van misdrijven waarbij EU-personeel betrokken is,
I. overwegende dat het dringend noodzakelijk is de euro van het begin af aan doelmatig tegen vervalsingen en ander bedrog te beschermen en dat hiertoe een geconcentreerde inspanning op communautair niveau noodzakelijk is,
J. overwegende dat reeds vóór de uitbreiding van de Unie geloofwaardige inspanningen met het oog op de fraudebestrijding moeten worden gedaan om meteen voor afschrikking te zorgen,
K. overwegende dat vanuit het oogpunt van de georganiseerde misdaad ten nadele van de Europese Unie de taken van de UCLAF en Europol elkaar grotendeels aanvullen,
L. overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie de ontwikkeling vereist van een Europese strafrechtruimte en de invoering van een Openbaar Ministerie van de EU,
M. overwegende dat het doel, zoals geformuleerd in paragraaf 7 van zijn resolutie van 31 maart 1998 over rechtsvervolging met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Unie ((PB C 138 van 4.5.1998, blz. 61.)), van de instelling van een Europees Openbaar Ministerie niet meteen en in één keer politiek verwezenlijkbaar is, doch dat op korte termijn stappen in deze richting nodig en mogelijk zijn en dat de UCLAF hierbij van het begin af aan moet worden betrokken,
N. overwegende dat de door de Rekenkamer beschreven problemen bij onderzoek tegen EU-functionarissen ook verband houden met het feit dat de UCLAF momenteel als speciale eenheid onder het Secretariaat-generaal van de Commissie valt en derhalve niet over de nodige onafhankelijkheid voor dergelijke onderzoeken beschikt,
O. met inachtneming van de aanbeveling van de Raad van 9 maart 1998 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1996 (C4-0168/98), waarin de Raad op de noodzaak wijst de UCLAF, indien nodig, in alle Europese instellingen voor het verrichten van onderzoek bevoegd te verklaren,
P. overwegende dat dergelijke onderzoeken niet mogen worden geïmproviseerd noch ad hoc mogen worden verricht, maar volgens duidelijk vastgelegde regels en procedures,
Q. overwegende dat de ambtenaren die worden belast met de bestrijding van bedrog, corruptie en andere misdrijven ten koste van de financiële belangen van de Unie, moeten beschikken over een grote mate aan onafhankelijkheid en vrijheid om zelf beslissingen te nemen teneinde snel, flexibel en doeltreffend te kunnen optreden,
R. overwegende dat tegelijkertijd ervoor moet worden gezorgd dat hun optreden wordt onderworpen aan een democratische en gerechtelijke controle,
S. overwegende dat het welslagen van hun werk grotendeels afhangt van een nauwe en op vertrouwen gebaseerde samenwerking met de financieel controleurs van de instellingen,
T. overwegende dat in het kader van de kwijtingsbevoegdheid een doeltreffende politieke verantwoording moet worden gewaarborgd,
U. overwegende dat het Europese Hof van Justitie de organisatiebevoegdheid van de Gemeenschap heeft bevestigd waardoor de oprichting van ondergeschikte instanties en diensten mogelijk is dankzij handelingen van secundair en afgeleid Gemeenschapsrecht,
V. overwegende dat dankzij artikel 280 van het Verdrag van Amsterdam nieuwe mogelijkheden worden geboden om de voorwaarden voor een doeltreffende fraudebestrijding op communautair niveau doorslaggevend te verbeteren, en dat het derhalve van realiteitszin getuigt om over te gaan tot een hernieuwde behandeling van niet-geratificeerde overeenkomsten en aanvullende protocollen ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap met het oog op goedkeuring van delen hiervan op grond van dit nieuwe artikel 280,
1. betreurt dat uit bovengenoemd speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer ernstige lacunes in de werking van de UCLAF zijn gebleken en stelt vast dat de voorstellen van de Commissie in haar mededeling over de verbetering van maatregelen tegen incompetentie, financiële onregelmatigheden, fraude en corruptie, niet aan alle geconstateerde behoeften voldoen;
2. verzoekt derhalve de Commissie om uiterlijk 1 december 1998 aan het Parlement een voorstel voor te leggen voor een gemeenschappelijk besluit van het Europees Parlement, de Raad, het Europese Hof van Justitie en de Europese Rekenkamer betreffende de oprichting van het Bureau voor de fraudebestrijding (OLAF: Office de lutte antifraude);
3. verzoekt de Commissie om in dit voorstel met de volgende punten rekening te houden:
a) in aanvulling op de huidige bevoegdheden van de UCLAF wordt het OLAF uitdrukkelijk bevoegd om de interne corruptie en fraude te bestrijden in alle instellingen van de Europese Unie die zich achter dit besluit hebben geschaard.
b) over de wenselijkheid van een intern onderzoek beslist de directeur van het OLAF. Hij neemt dit besluit op verzoek van de betrokken instelling of op eigen initiatief.
c) de instellingen doen al het mogelijke om het OLAF bij de uitvoering van zijn taken te ondersteunen. Ten behoeve van een intern onderzoek stellen de EU-instellingen alle informatie ter beschikking die het OLAF noodzakelijk acht.
d) het resultaat van de onderzoeken wordt aan de bevoegde gerechtelijke instanties doorgegeven. Hiertoe wordt binnen het OLAF een afdeling opgezet met deskundigen die door de nationale parketten zijn uitgezonden en die de door te geven dossiers voorbereiden en zo nodig de nationale justitiële autoriteiten bijstaan. Deze afdeling wordt geraadpleegd over besluiten om een onderzoek te starten.
e) het OLAF dient onverwijld over te gaan tot uitvoering van gemeenschappelijke regels voor de registratie en de archivering van dossiers, zodat de mogelijkheid om dossiers naar eigen goeddunken te vernietigen wordt uitgesloten.
f) de werkzaamheden van het OLAF staan onder leiding van een directie waarvan de leden door de instellingen worden benoemd.
g) de werkzaamheden van het OLAF staan onder toezicht van een controle-orgaan bestaande uit vijf door het Parlement met instemming van de andere instellingen benoemde prominenten, die alle garanties voor onafhankelijkheid bieden en die voldoen aan de voorwaarden vereist voor de uitoefening van hoge rechterlijke functies of juristen zijn met algemeen erkende uitzonderlijke kwaliteiten.
h) de benoemingsbevoegdheid ligt bij de Commissie, die alle besluiten neemt inzake benoemingen, tuchtmaatregelen, aanstellingen en overplaatsingen betreffende het personeel van het OLAF op voorstel van de directeur en na voorafgaande toestemming van de directie.
i) de directeur van het OLAF wordt door de Commissie na instemming van het Europees Parlement benoemd. De Commissie legt hiertoe aan het Parlement een lijst met ten minste drie geschikte kandidaten voor. Ook de andere instellingen kunnen kandidaten voorstellen.
j) de ambtstermijn van de directeur van het OLAF bedraagt vijf jaar en kan volgens de onder i) beschreven procedure worden verlengd. De directeur kan slechts voortijdig van zijn taken worden ontheven op verzoek van de directie.
k) de directeur van het OLAF brengt aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement regelmatig en volledig verslag uit over zijn werkzaamheden. De nadere voorwaarden voor deze verslaglegging worden door het Parlement in zijn Reglement vastgelegd.
l) de begroting van het OLAF, die onder andere de uitgaven voor administratieve en personeelskosten omvat, wordt als bijlage bij deel A van de begroting van de Commissie gepubliceerd.
m) in de personeelsformatie van het OLAF worden 300 posten opgenomen waarvan in de eerste tijd de helft voor tijdelijke functionarissen en een evenredig percentage in de B-categorie. Bij het bezetten van deze posten wordt erop gelet dat bij voorkeur ervaren speurders en op het terrein van de strafvervolging werkzame personen uit vergelijkbare diensten van de lidstaten worden aangeworven. Hiertoe worden speciale aanwervingsmethoden vastgesteld.
n) het OLAF opereert volgens het beginsel van decentralisatie. Het heeft diensten in Brussel en Luxemburg. Naar gelang de behoeften worden vaste of tijdelijke dependances in de lidstaten of in derde landen opgezet;
4. verzoekt de Commissie om onverwijld na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op basis van het nieuwe artikel 280 van het EG-Verdrag voorstellen voor verordeningen in te dienen ter regeling van
a) de kwestie van de samenwerking van de instellingen van de Unie met de nationale gerechtelijke instanties,
b) de uitoefening van de bevoegdheden van het OLAF die nog niet expliciet zijn geregeld, met name de dagvaardingsbevoegdheid, de bescherming van dossiers en de vaststelling van besluiten tot vrijheidsberoving,
c) de kwestie van de gerechtelijke controle op de werkzaamheden van het OLAF,
d) de plicht tot eedsaflegging voor het personeel van het OLAF;
5. verzoekt de Commissie om op grond van het nieuwe artikel 280 van het EG-Verdrag met voorstellen te komen voor verordeningen die in de plaats kunnen treden van niet-geratificeerde overeenkomsten en aanvullende protocollen;
6. wijst de Commissie erop dat het een afzonderlijk verslag zal wijden aan het vraagstuk van de toekomstige zwaartepunten van de fraudebestrijding;
7. verzoekt de Commissie en Europol aan het Parlement voorstellen te doen over de wijze waarop hun samenwerking intensiever en doelmatiger gestalte kan worden gegeven;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de andere instellingen van de Unie.