Resolutie over het verslag van het Europees Monetair Instituut inzake de convergentie van de wetgeving in de lidstaten van de Europese Unie (stand van augustus 1997 (C4- 0560/97)
Resolutie over het verslag van het Europees Monetair Instituut inzake de convergentie van de wetgeving in de lidstaten van de Europese Unie (stand van augustus 1997 (C4- 0560/97)
Resolutie over het verslag van het Europees Monetair Instituut inzake de convergentie van de wetgeving in de lidstaten van de Europese Unie (stand van augustus 1997 (C4- 0560/97)
Publicatieblad Nr. C 104 van 06/04/1998 blz. 0076
A4-0070/98
Resolutie over het verslag van het Europees Monetair Instituut inzake de convergentie van de wetgeving in de lidstaten van de Europese Unie (stand van augustus 1997 (C4-0560/97)
Het Europees Parlement,
- gezien het verslag van het Europees Monetair Instituut (C4-0560/97),
- onder verwijzing naar zijn resoluties van 28 november 1996 houdende zijn advies overeenkomstig art. 109 J, lid 2 van het EG-Verdrag inzake het convergentiebesluit van de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders ((PB C 380 van 16.12.1996, blz. 56.)) en over de invloed van het monetaire beleid op de reële economie, de inflatie, de rente, de groei en de werkgelegenheid in de derde fase van de EMU, en de economische functie van convergentiecriteria ((PB C 380 van 16.12.1996, blz. 62.)),
- onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 juni 1996 ((PB C 198 van 08.07.1996, blz. 47.)) en van 10 juni 1997 ((PB C 200 van 30.06.1997, blz. 32.)) over de jaarverslagen van het Europees Monetair Instituut over 1995 en 1996,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 juni 1997 ((PB C 200 van 30.06.1997, blz. 35.)) over het verslag van het Europees Monetair Instituut over "een uniform monetair beleid in fase drie - specificatie van het operationele kader",
- gezien de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name de artikelen 105, 107, 108 en 109 J, alsmede Protocol nr. 3 over de statuten van het ESCB en de ECB,
- gezien de verslagen inzake convergentie over 1995 en 1996 van het Europees Monetair Instituut,
- gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A4-0070/98),
A. overwegende dat de fundamentele taken van de ECB en het ESCB bestaan uit de vaststelling en uitvoering van het monetair beleid van de Gemeenschap, de afhandeling van de deviezentransacties, het aanhouden en beheren van officiële deviezenreserves, de bevordering van de goede werking van de systemen voor het betalingsverkeer, en dat zij tot een vlotte uitvoering van het toezicht op het bankwezen en de financiële markten en tot stabiliteit van het financiële systeem moeten bijdragen,
B. gezien de taken en verplichtingen van de ECB ten aanzien van de niet-deelnemende lidstaten en van hun betrekkingen met de wereldwijde financiële markten en hun instellingen,
C. overwegende dat het EG-Verdrag en de statuten van het ESCB/de ECB geen harmonisatie van de nationale wetgeving vereisen, maar alleen voorzien in het uit de weg ruimen van tegenstrijdigheden tussen de nationale en de Europese wetgeving, waardoor bijzondere nationale kenmerken kunnen blijven voortbestaan,
D. overwegende dat - om aan de in artikel 108 van het EG-Verdrag genoemde eisen te voldoen - de wetgevingsprocedures die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de nationale wetgeving verenigbaar is met het Verdrag, uiterlijk op de datum van oprichting van het ESCB moeten zijn afgerond,
E. gezien zijn reeds eerder geuite bedenkingen in zijn bovengenoemde resolutie van 28 november 1996 inzake het convergentiebesluit ten aanzien van het "gebrek aan institutioneel evenwicht van de ECB",
1. stelt vast dat het de ontegenzeggelijke gemeenschappelijke taak van ECB en ESCB is om besluiten te nemen over een uniform Europees monetair beleid, en deze in de praktijk ten uitvoer te leggen en te toetsen aan de economische en maatschappelijke realiteit;
2. verlangt duidelijkheid over de integratie van de nationale centrale banken in het ESCB en een concrete invulling en precisering van de taken die aan de nationale centrale banken worden overgelaten;
3. dringt aan op een interpretatie van de institutionele onafhankelijkheid van nationale centrale banken als bestanddelen van het ESCB die een proces van wederzijdse consultatie en dialoog met andere instellingen niet uitsluit;
4. stelt vast dat een dialoog tussen de nationale centrale banken en de betrokken politieke instellingen verenigbaar is met het EG-Verdrag en met het statuut van de ESCB, mits dit niet leidt tot aantasting van de onafhankelijkheid van de leden van de besluitvormende organen van de nationale centrale banken en mits de bevoegdheden van de ECB, haar democratische plicht tot verantwoording op communautair niveau alsmede de bijzondere status van de President in zijn verantwoordelijkheid als lid van haar besluitvormende organen wordt gerespecteerd;
5. herhaalt het in zijn bovengenoemde resolutie van 10 juni 1997 over het verslag van het EMI inzake een uniform monetair beleid in fase drie geformuleerde standpunt dat artikel 105, lid 1, en artikel 2 van het EG-Verdrag ter bevordering van groei, welvaart, werkgelegenheid en stabiliteit het verbindende element voor het toekomstige monetair beleid moeten vormen;
6. dringt aan op een scheiding in het verslag van het EMI inzake de convergentie van de wetgeving in de lidstaten van de Europese Unie tussen wel en niet verenigbare voorschriften over taken van nationale centrale banken; dringt met name aan op een concrete definitie van belemmeringen bij het vervullen van de taken in het kader van het ESCB;
7. neemt ter kennis dat het EMI belangrijke voorbereidingen ter discussie heeft gesteld op grond waarvan de toekomstige ECB een besluit zal kunnen nemen over de vraag wat zij als al dan niet met het EG-Verdrag verenigbaar beschouwt waar het gaat om voorschriften over boekhouding, accountantscontrole, inschrijving op het kapitaal, overdracht van buitenlandse monetaire reserves en monetaire inkomsten;
8. verwacht eveneens van het EMI een toelichting op de criteria aan de hand waarvan het de verenigbaarheid of niet-verenigbaarheid van andere terreinen van de wetgeving die bij de overgang van de tweede naar de derde fase betrokken zijn, wil beoordelen;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Raad van het EMI, de parlementen van de lidstaten en de nationale centrale banken.