Home

Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (98/C 176/01) COM(98) 131 def. - 98/0090 (AVC)

(Door de Commissie ingediend op 19 maart 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 D,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de regio's,

(1) Overwegende dat in artikel 130 A van het Verdrag wordt bepaald, dat de Gemeenschap zich met het oog op de versterking van de economische en sociale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen, en dat in artikel 130 B wordt bepaald, dat de verwezenlijking van dat doel wordt ondersteund door het optreden van de Gemeenschap via de Structuurfondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten;

(2) Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94 (2), krachtens artikel 19 ervan tegen uiterlijk 31 december 1999 door de Raad, op voorstel van de Commissie, aan een heronderzoek moet worden onderworpen; dat het met het oog op een grotere doorzichtigheid van de Gemeenschapswetgeving wenselijk is, dat de bepalingen inzake de Structuurfondsen in één verordening worden samengebracht en dat Verordening (EEG) nr. 2052/88 en Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94, bijgevolg moeten worden ingetrokken;

(3) Overwegende dat op grond van artikel 5 van het bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden gevoegde Protocol nr. 6 betreffende bijzondere tijdelijke bepalingen inzake de activiteiten uit hoofde van de Structuurfondsen in Finland en Zweden, het bepaalde in dit Protocol uiterlijk voor het einde van 1999 samen met Verordening (EEG) nr. 2052/88 moet worden herzien;

(4) Overwegende dat met het oog op een grotere concentratie en op vereenvoudiging van het optreden van de Structuurfondsen het aantal prioritaire doelstellingen ten opzichte van die van Verordening (EEG) nr. 2052/88 moet worden verminderd; dat als doelstellingen moeten worden gesteld, de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand, de economische en sociale omschakeling van de zones die in structurele moeilijkheden verkeren, en de aanpassing en modernisering van het beleid en de stelsels op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid;

(5) Overwegende dat de Gemeenschap bij haar optreden met het oog op versterking van de economische en sociale samenhang ook streeft naar bevordering van een harmonische, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische activiteiten, een groot concurrentievermogen, met name bij de kleine en middelgrote ondernemingen, een hoog werkgelegenheidspeil, gelijke behandeling van mannen en vrouwen en een hoge mate van bescherming en verbetering van het milieu; dat dit optreden in het bijzonder moet bijdragen tot de opheffing van ongelijkheden en de bevordering van gelijke kansen van mannen en vrouwen, en dat bij de vaststelling en de tenuitvoerlegging van de actie van de Structuurfondsen in het kader van dat optreden milieueisen moeten worden gesteld;

(6) Overwegende dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) hoofdzakelijk bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van ontwikkeling en structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand en economische en sociale omschakeling van de zones die in structurele moeilijkheden verkeren;

(7) Overwegende dat de taken van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in overeenstemming moeten zijn met de Europese werkgelegenheidsstrategie;

(8) Overwegende dat de structuurmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid sedert 1993 in de werkingssfeer van de Structuurfondsen zijn opgenomen; dat de tenuitvoerlegging van de betrokken maatregelen in het kader van de Structuurfondsen via het financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV) moet worden voortgezet;

(9) Overwegende dat in de Gemeenschap een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gaande is, die structuurmaatregelen en begeleidende maatregelen ten behoeve van de plattelandsontwikkeling omvat; dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie, in dat verband tot de verwezenlijking van de prioritaire doelstelling van ontwikkeling en structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand moet blijven bijdragen door verbetering van de doeltreffendheid van de structuren voor de productie, de verwerking en de afzet van landbouw- en bosbouwproducten en door ontwikkeling van het eigen potentieel van de plattelandsgebieden; dat het EOGFL, afdeling Garantie, dient bij te dragen tot de verwezenlijking van prioritaire doelstelling van economische en sociale omschakeling van de zones die in structurele moeilijkheden verkeren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. . . . ./. . van de Raad (inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL);

(10) Overwegende dat de regels die op elk van de Fondsen in het bijzonder van toepassing zijn, worden vastgesteld in op grond van artikel 43, 125 en 130 E van het Verdrag genomen uitvoeringsbepalingen;

(11) Overwegende dat criteria moeten worden vastgesteld ter bepaling welke regio's en zones in aanmerking komen; dat in dat verband voor de afbakening van de op communautair niveau als prioritair aan te merken zones gebruik moet worden gemaakt van de "Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS)", de door het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen in samenwerking met de nationale bureaus voor de statistiek opgestelde gemeenschappelijke indeling van de regio's;

(12) Overwegende dat het wenselijk is, als regio's met een ontwikkelingsachterstand aan te merken, de regio's waarvan het BBP per inwoner lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde; dat het, om een doelmatige concentratie van de bijstandsverlening te waarborgen, noodzakelijk is dat dit criterium door de Commissie strikt wordt toegepast op basis van objectieve statistische gegevens; dat het wenselijk is dat de ultraperifere gebieden en de in de periode 1995-1999 voor de in Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden neergelegde doelstelling 6 in aanmerking komende zones met een zeer geringe bevolkingsdichtheid eveneens onder de in de onderhavige verordening neergelegde doelstelling 1 vallen;

(13) Overwegende dat het wenselijk is, dat als zones in een proces van economische en sociale omschakeling worden aangemerkt, de zones waar de industrie en de dienstensector ingrijpende sociaal-economische veranderingen ondergaan, de in verval geraakte plattelandszones, de in moeilijkheden verkerende stedelijke zones en de van de visserij afhankelijke zones die een crisis doormaken; dat een daadwerkelijke concentratie van de bijstandsverlening op de hardst getroffen zones van de Gemeenschap moet worden gewaarborgd; dat het dienstig is dat de betrokken zones op voorstel van en in nauw overleg met de lidstaten door de Commissie worden vastgesteld;

(14) Overwegende dat het, om het communautaire karakter van het optreden van de Fondsen te waarborgen, dienstig is dat de zones waar sociaal-economische veranderingen in de industrie plaatsvinden en de plattelandszones die door achteruitgang worden getroffen, zoveel mogelijk worden vastgesteld aan de hand van objectieve indicatoren die op communautaire schaal worden toegepast; dat bovendien de bevolking die door deze prioritaire doelstelling wordt bestreken, voor de industriezones 10 % van de bevolking van de Gemeenschap moet uitmaken, voor de plattelandszones 5 %, voor de stedelijke zones 2 % en voor de visserijzones 1 %; dat, om te waarborgen dat elke lidstaat op billijke wijze aan de totale concentratie-inspanning bijdraagt, het deel van de bevolking dat in 2006 door de nieuwe doelstelling 2 wordt bestreken, inclusief de zones waar overgangssteun in het kader van doelstelling 1 wordt verleend en die voldoen aan de criteria om voor de in deze verordening neergelegde doelstelling 2 in aanmerking te komen, ten opzichte van het in 1999 door de in Verordening (EEG) nr. 2052/88 neergelegde doelstellingen 2 en 5 b bestreken deel van de bevolking niet meer dan een derde kleiner mag zijn;

(15) Overwegende dat het voor een doeltreffende programmering noodzakelijk is dat de regio's met een ontwikkelingsachterstand waarvan het BBP per inwoner lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde dezelfde zijn als die welke steun van de lidstaten op grond van artikel 92, lid 3, onder a), van het Verdrag ontvangen; dat het tevens dienstig is dat, overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan de lidstaten over het regionaal beleid en het mededingingsbeleid, de zones die ingrijpende sociaal-economische veranderingen ondergaan zoveel mogelijk overeenstemmen met de zones die steun van de lidstaten ontvangen op grond van artikel 92, lid 3, onder c), van het Verdrag, en derhalve dat de lidstaten voornamelijk de zones die zij aan de Commissie melden op grond van artikel 92, lid 3, onder c), van het Verdrag, voordragen als zones die in aanmerking komen wegens de economische en sociale omschakeling;

(16) Overwegende dat uit hoofde van de doelstelling van aanpassing en modernisering van het beleid en de stelsels op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid financiële bijstand wordt verleend aan de regio's en de zones die niet door de andere twee prioritaire doelstellingen worden bestreken; dat deze doelstelling tevens een referentiekader vormt dat beoogt de samenhang met alle andere in een lidstaat ten behoeve van de menselijke hulpbronnen ondernomen acties te waarborgen;

(17) Overwegende dat voor de in 1999 onder een prioritaire doelstelling vallende regio's die niet voldoen aan de bijstandscriteria, moet worden voorzien in overgangssteun die geleidelijk kleiner wordt;

(18) Overwegende dat een regeling moet worden ingesteld voor de verdeling van de beschikbare middelen; dat deze middelen jaarlijks worden verdeeld en in een verhouding van circa twee derde worden geconcentreerd op de regio's met een ontwikkelingsachterstand, met inbegrip van de regio's die overgangssteun ontvangen;

(19) Overwegende dat het wenselijk is, dat de Commissie, zich daarbij baserend op adequate objectieve criteria, indicatieve verdelingen vaststelt voor 90 % van de vastleggingskredieten die beschikbaar zijn voor de prioritaire doelstellingen; dat de bij de vaststelling van de indicatieve verdelingen niet toegewezen 10 % van de kredieten door de Commissie halverwege de programmeringsperiode dient te worden toegewezen;

(20) Overwegende dat van de totale beschikbare vastleggingskredieten 5 % voor communautaire initiatieven en 1 % voor innoverende acties en technische bijstand worden gereserveerd;

(21) Overwegende dat het wenselijk is, dat de beschikbare kredieten van de Structuurfondsen met het oog op de programmering forfaitair worden geïndexeerd, en dat deze indexering zo nodig vóór 31 december 2003 aan een technische herziening wordt onderworpen;

(22) Overwegende dat de aan de hervorming van de Structuurfondsen van 1988 ten grondslag liggende beginselen op het optreden van de Fondsen van toepassing moeten blijven tot in het jaar 2006; dat uit de ervaring is gebleken dat aanpassingen nodig zijn om dit optreden eenvoudiger en doorzichtiger te maken, en dat in het bijzonder het streven naar doelmatigheid als grondbeginsel moet worden aangemerkt;

(23) Overwegende dat het voor de doelmatigheid en de doorzichtigheid van het optreden van de Structuurfondsen nodig is dat de bevoegdheden van de lidstaten en van de Gemeenschap precies worden afgebakend en dat deze bevoegdheden voor elk stadium van de programmering, het toezicht, de evaluatie en de controle nader moeten worden omschreven; dat, onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de tenuitvoerlegging van en de controle op de bijstandsverlening, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel in eerste instantie bevoegdheden van de lidstaten zijn;

(24) Overwegende dat de actie van de Gemeenschap complementair is aan die van de lidstaten is of deelneming aan nationale maatregelen behelst en dat het dienstig is, om een wezenlijke toegevoegde waarde te scheppen, het partnerschap te versterken; dat dit partnerschap de gewestelijke en plaatselijke autoriteiten, de andere bevoegde autoriteiten, met inbegrip van die welke verantwoordelijk zijn voor het milieu en voor het bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, de economische en sociale partners, en de overige betrokken instanties omvat; dat al deze partners bij de voorbereiding van, het toezicht op en de evaluatie van de bijstandspakketten moeten worden betrokken;

(25) Overwegende dat het dienstig is, de programmeringswerkzaamheden, van ontwerp tot eindbegunstigde, te omschrijven en de uitvoering van deze werkzaamheden in de lidstaten te vergemakkelijken door middel van door de Commissie op te stellen richtsnoeren die erop gericht zijn te verduidelijken welke prioritaire oogmerken de Gemeenschap met het optreden van de Structuurfondsen nastreeft;

(26) Overwegende dat de programmering moet zorgen voor de coördinatie van steunverlening tussen de Structuurfondsen onderling en met die van de overige bestaande financieringsinstrumenten en van de EIB; dat deze coördinatie ook gericht moet zijn op de combinatie van subsidies en leningen;

(27) Overwegende dat de activiteiten van de Fondsen en de verrichtingen aan de financiering waarvan zij bijdragen, verenigbaar moeten zijn met het beleid en de wetgeving van de Gemeenschap; dat hiervoor bijzondere bepalingen moeten worden vastgesteld;

(28) Overwegende dat eenvoudigere criteria en regels moeten worden vastgesteld voor de toetsing en de tenuitvoerlegging van het additionaliteitsbeginsel;

(29) Overwegende dat de opzet van de programmering moet worden vereenvoudigd door te werken met nog slechts een enkele programmeringsduur van zeven jaar; dat daartoe tevens het aantal vormen van bijstandsverlening en het aantal bijstandspakketten moeten worden beperkt, door in de regel te werken met één geïntegreerd bijstandspakket per regio, door voor sommige prioritaire doelstellingen het gebruik van enkelvoudige programmeringsdocumenten algemeen te maken en door grote projecten en globale subsidies in andere vormen van bijstandsverlening te integreren;

(30) Overwegende dat met het oog op een sterker geïntegreerde aanpak van de ontwikkeling, rekening houdend met de specifieke regionale situaties, moet worden gezorgd voor de nodige samenhang tussen de acties van de verschillende Fondsen en de prioritaire doelstellingen van de Gemeenschap, de werkgelegenheidsstrategie, het economische en sociale beleid van de lidstaten en het regionale beleid van de lidstaten;

(31) Overwegende dat het, om de programmeringsprocedures sneller en eenvoudiger te laten verlopen, dienstig is de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de lidstaten af te bakenen; dat te dien einde moet worden bepaald dat de Commissie, op voorstel van de lidstaten, de ontwikkelingsstrategieën en -prioriteiten van de programmering, alsmede de daarmee samenhangende financiële bijdrage van de Gemeenschap en uitvoeringsvoorwaarden vaststelt, en dat de lidstaten over de toepassing daarvan beslissen; dat het eveneens noodzakelijk is de inhoud van de verschillende vormen van bijstandsverlening nader te bepalen;

(32) Overwegende dat de gedecentraliseerde tenuitvoerlegging van de acties van de Structuurfondsen door de lidstaten gepaard moet gaan met de nodige garanties inzake de wijze van tenuitvoerlegging en de kwaliteit ervan, inzake de resultaten en de evaluatie ervan, alsmede inzake een deugdelijk financieel beheer en het erop uit te oefenen toezicht;

(33) Overwegende dat het wenselijk is, dat grote investeringsprojecten met een zekere financiële omvang ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Commissie, die daarbij zo nodig de EIB betrekt, om haar in staat te stellen de gevolgen van de betrokken projecten en het voorgenomen gebruik van middelen van de Gemeenschap te beoordelen;

(34) Overwegende dat de acties met een communautair belang die de Commissie op eigen initiatief neemt, de acties uit hoofde van de prioritaire doelstellingen dienen te completeren;

(35) Overwegende dat de communautaire initiatieven dienen te worden gericht op de bevordering van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking, te financieren uit het EFRO, op plattelandsontwikkeling, te financieren uit het EOGFL, afdeling Oriëntatie, en op de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen met waarborging van gelijke kansen, te financieren uit het ESF; dat de samenhang van de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking met de uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 753/96 (5) ondernomen acties moet worden gewaarborgd;

(36) Overwegende dat bijstand uit de Structuurfondsen moet worden verleend voor studies, proefprojecten en uitwisselingen van ervaringen ter bevordering van innovatieve benaderingen en methoden in combinatie met een eenvoudige en doorzichtige uitvoering;

(37) Overwegende dat, om het hefboomeffect van de Gemeenschapsbijdrage te vergroten, daarbij zoveel mogelijk het gebruik van particuliere financieringsbronnen stimulerend en meer rekening houdend met de rentabiliteit van de projecten, de bijstandsvormen van de Structuurfondsen moeten worden gediversifieerd en de bijstandspercentages gedifferentieerd teneinde het communautair belang te bevorderen, het gebruik van gediversifieerde financieringsbronnen aan te moedigen en de bijdrage van de Structuurfondsen te beperken door het gebruik van adequate bijstandsvormen te bevorderen; dat het te dien einde dienstig is te voorzien in kleinere bijdragepercentages voor de financiering van investeringen in ondernemingen en investeringen in infrastructuur die aanzienlijke inkomsten opleveren; dat het voor de toepassing van deze verordening dienstig is de aanzienlijke netto-inkomsten bij wijze van indicatie te definiëren als zijnde de inkomsten die 25 % of meer van de totale kosten van de betrokken investering bedragen;

(38) Overwegende dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, op de subsidiabele uitgaven de relevante nationale bepalingen van toepassing moeten zijn wanneer communautaire bepalingen ontbreken, welke door de Commissie kunnen worden vastgesteld indien zulks noodzakelijk blijkt om te waarborgen dat de bijstandsverlening van de Structuurfondsen in de Gemeenschap op een eenvormige en billijke wijze wordt toegepast; dat het evenwel noodzakelijk is te bepalen onder welke voorwaarden uitgaven voor financiering in aanmerking komen, met name wat betreft de uiterste data voor de subsidiabiliteit en het duurzame karakter van de investeringen; dat derhalve, om de doeltreffendheid en het blijvende effect van de actie van de Fondsen te verzekeren, het geheel of een deel van de bijstand die uit de Fondsen voor een verrichting wordt verleend, slechts behouden mag blijven, mits noch de aard van de verrichting noch de uitvoeringsvoorwaarden ervan een belangrijke verandering ondergaat die strijdig is met haar aanvankelijke doel;

(39) Overwegende dat de voorschriften en de procedures voor vastlegging en betaling moeten worden vereenvoudigd; dat het daartoe dienstig is dat de begrotingsmiddelen jaarlijks in één keer worden vastgelegd, in overeenstemming met de meerjarige financiële vooruitzichten en met het financieringsplan voor de bijstandspakketten, en dat de bijdragen worden betaald door middel van een voorschot en vervolgens vergoedingen van de gedane uitgaven; dat de eventueel door het voorschot voortgebrachte rente overeenkomstig de geldende rechtspraak moet worden aangemerkt als middelen van de betrokken lidstaat die, om het effect van de Fondsen te versterken, voor dezelfde doeleinden als het voorschot zelf dienen te worden gebruikt;

(40) Overwegende dat de nodige garanties voor een deugdelijk financieel beheer moeten worden verkregen door zich ervan te vergewissen dat de uitgaven rechtmatig zijn en geldig worden verklaard, en door de betalingen afhankelijk te stellen van de nakoming van de fundamentele verplichtingen inzake toezicht op de programmering, financiële controle en toepassing van het gemeenschapsrecht;

(41) Overwegende dat het voor een goed beheer van de middelen van de Gemeenschap noodzakelijk is dat de raming en de uitvoering van de uitgaven worden verbeterd; dat het daartoe dienstig is dat de lidstaten hun vooruitzichten met betrekking tot het gebruik van de communautaire middelen regelmatig aan de Commissie meedelen en dat vertraging bij de financiële uitvoering aanleiding geeft tot terugbetaling van het voorschot en tot annulering van de kredieten;

(42) Overwegende dat elke verwijzing naar de euro in de overgangsperiode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 als algemene regel als verwijzing naar de euro als munteenheid in de zin van artikel 2, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. . . . ./. . moet worden beschouwd;

(43) Overwegende dat één van de waarborgen voor een doeltreffende actie van de Structuurfondsen een effectief toezicht is; dat het noodzakelijk is het toezicht te verbeteren en de verantwoordelijkheden in dat verband preciezer te omschrijven; dat in het bijzonder de taken van beheer en van toezicht van elkaar moeten worden gescheiden;

(44) Overwegende dat het noodzakelijk is, voor elk bijstandspakket slechts één voor het beheer bevoegde autoriteit aan te stellen en de bevoegdheden ervan nauwkeurig vast te stellen; dat deze laatste in hoofdzaak het verzamelen en de doorzending aan de Commissie van gegevens inzake de bereikte resultaten, het waarborgen van een goede financiële uitvoering, het organiseren van de evaluatie en de toepassing van de verplichtingen inzake openbaarmaking en van de uit het Gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen behelzen; dat in het verband van het toezicht op het bijstandspakket moet worden voorzien in regelmatige ontmoetingen tussen de Commissie en de beheersautoriteit;

(45) Overwegende dat moet worden gepreciseerd dat het toezichtcomité een orgaan van de betrokken lidstaat is dat het bijstandspakket begeleidt, het beheer ervan door de beheersautoriteit controleert, de naleving van de voor de tenuitvoerlegging vastgestelde richtsnoeren en voorwaarden waarborgt en de evaluatie ervan onderzoekt;

(46) Overwegende dat indicatoren en jaarverslagen over de uitvoering essentieel zijn voor het toezicht en dat het noodzakelijk is deze elementen nauwkeuriger te bepalen, opdat zij een getrouw beeld geven van de voortgang van de uitvoering van de bijstandspakketten en van de kwaliteit van de programmering;

(47) Overwegende dat het ter waarborging van een doeltreffende en regelmatige tenuitvoerlegging noodzakelijk is de verplichtingen van de lidstaten inzake beheers- en controlesystemen, geldigverklaring van de uitgaven en voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden en overtredingen van het Gemeenschapsrecht nader te bepalen;

(48) Overwegende dat het, onverminderd de bevoegdheden welke de Commissie thans inzake financiële controle reeds heeft, wenselijk is de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit gebied te versterken en met name te voorzien in regelmatig overleg tussen de lidstaten en de Commissie om de door de lidstaten genomen maatregelen te onderzoeken en de Commissie, in voorkomend geval, de gelegenheid te bieden om corrigerende maatregelen te verzoeken;

(49) Overwegende dat het noodzakelijk is, de verantwoordelijkheden van de lidstaten inzake vervolging van en corrigerend optreden naar aanleiding van onregelmatigheden en overtredingen, en die van de Commissie wanneer de lidstaten in gebreke blijven, af te bakenen;

(50) Overwegende dat de doeltreffendheid en de gevolgen van de acties van de Structuurfondsen afhankelijk zijn van een betere en grondigere evaluatie, en dat het dienstig is de verantwoordelijkheden van de lidstaten en die van de Commissie in dit verband, alsmede de voorwaarden, die de betrouwbaarheid van de evaluatie waarborgen, nader te bepalen;

(51) Overwegende dat een evaluatie van de bijstandspakketten moet plaatsvinden ten behoeve van de voorbereiding en de goedkeuring, van de herziening halverwege de looptijd en van de effectbeoordeling, alsmede dat de evaluatie en het toezicht op de uitvoering van de bijstandspakketten moeten worden geïntegreerd; dat te dien einde de doelstellingen en de inhoud van elk der verschillende evaluatiefasen nader moeten worden bepaald, en de evaluatie ten aanzien van de situatie op milieugebied en op het gebied van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen meer moet worden verdiept;

(52) Overwegende dat het verrichten van een evaluatie halverwege de looptijd en het in reserve houden van een deel van de kredieten, het mogelijk maken extra middelen toe te wijzen afhankelijk van de bij de uitvoering van de bijstandspakketten geleverde prestaties, en dat deze toewijzing moet plaatsvinden op basis van objectieve, eenvoudige en doorzichtige criteria die de doeltreffendheid, het beheer en de financiële uitvoering weerspiegelen;

(53) Overwegende dat driejaarlijks verslag moet worden uitgebracht over de bij de totstandbrenging van de economische en sociale samenhang geboekte vooruitgang, en dat dit verslag een analyse moet bevatten van de situatie en de ontwikkeling op economisch en sociaal gebied van de regio's van de Gemeenschap;

(54) Overwegende dat het voor een doelmatige werking van het partnerschap en om de bijstandsverlening door de Gemeenschap naar behoren te bevorderen, noodzakelijk is dat hieraan via voorlichting en informatieverstrekking een zo ruim mogelijke bekendheid wordt gegeven; dat de voor het beheer van de bijstandspakketten bevoegde autoriteiten hiervoor verantwoordelijk zijn, alsmede voor het ter kennis van de Commissie brengen van de genomen maatregelen;

(55) Overwegende dat de werkwijze van de comités die de Commissie bij tenuitvoerlegging van deze verordening zullen bijstaan, nader moet worden geregeld;

(56) Overwegende dat bijzondere overgangsbepalingen moeten worden vastgesteld, die het mogelijk maken de nieuwe programmering vanaf de inwerkingtreding van deze verordening voor te bereiden en die waarborgen dat de bijstandsverlening aan de lidstaten niet wordt onderbroken in afwachting dat de plannen en bijstandspakketten volgens de nieuwe regeling worden opgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMENE BEGINSELEN

HOOFDSTUK I DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 1 Doelstellingen

De actie die de Gemeenschap door middel van de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, de afdeling Garantie van het EOGFL, de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten voert, is gericht op de verwezenlijking van de in de artikelen 130 A en 130 C van het Verdrag omschreven algemene doelstellingen. De Structuurfondsen, de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten dragen elk op passende wijze bij tot de verwezenlijking van de volgende drie prioritaire doelstellingen:

1. bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand, hierna "doelstelling 1" genoemd;

2. ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones, hierna "doelstelling 2" genoemd;

3. ondersteuning van de aanpassing en de modernisering van het beleid en de systemen op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, hierna "doelstelling 3" genoemd. Deze doelstelling waarvoor financiële bijstand wordt verleend buiten de onder doelstelling 1 of 2 vallende regio's of zones, dient als beleidsreferentiekader voor alle acties ten behoeve van de menselijke hulpbronnen op een nationaal grondgebied, onverminderd de specifieke regionale kenmerken.

Bij het nastreven van deze doelstellingen draagt de Gemeenschap door de Fondsen bij tot de bevordering van een harmonische, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische bedrijvigheid, en in het bijzonder de ontwikkeling van het concurrentievermogen en de innovatie, met name in kleine en middelgrote ondernemingen, tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de menselijke hulpbronnen, tot de bescherming en de verbetering van het milieu en tot de opheffing van de ongelijkheden, alsmede de bevordering van de gelijkheid, tussen mannen en vrouwen.

Artikel 2 Middelen en taken

1. In deze verordening wordt onder "Structuurfondsen" verstaan het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), hierna "Fondsen" genoemd.

2. Overeenkomstig de artikelen 39, 123 en 130 C van het Verdrag draagt elk der Fondsen volgens zijn specifieke voorschriften bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen 1, 2 en 3 volgens de onderstaande taakverdeling:

a) doelstelling 1: EFRO, ESF, afdeling Oriëntatie van het EOGFL en FIOV;

b) doelstelling 2: EFRO, ESF en FIOV;

c) doelstelling 3: ESF.

3. De afdeling Garantie van het EOGFL draagt tot de verwezenlijking van doelstelling 2 bij overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. . . . ./. . (inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL).

4. De Fondsen dragen bij aan de financiering van communautaire initiatieven en aan de ondersteuning van innovatieve acties en de verlening van technische hulp.

De maatregelen inzake technische hulp worden uitgevoerd in het kader van de programmering zoals bedoeld in de artikelen 12 tot en met 26, of op initiatief van de Commissie overeenkomstig artikel 22.

5. De andere middelen uit de Gemeenschapsbegroting die ter verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen kunnen worden gebruikt, zijn met name de middelen die worden bestemd voor de overige structurele acties en voor het Cohesiefonds.

De Commissie en de lidstaten dragen zorg voor de coherentie tussen het optreden van de Fondsen en andere beleidstakken en vormen van optreden van de Gemeenschap, in het bijzonder op het gebied van de werkgelegenheid, de gelijkheid van mannen en vrouwen, de sociale politiek, het beleid inzake onderwijs en beroepsopleiding, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het vervoer, energie en de transeuropese netwerken, alsmede voor de integratie van de eisen inzake milieubescherming in de omschrijving en tenuitvoerlegging van het optreden van de Fondsen.

6. De EIB werkt in overeenstemming met haar statuten mee aan de verwezenlijking van de in artikel 1 omschreven doelstellingen.

De andere bestaande financieringsinstrumenten die, elk volgens zijn specifieke voorschriften, bijstand kunnen verlenen voor de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen, zijn met name het Europees Investeringsfonds en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) (leningen, garanties), hierna "andere financieringsinstrumenten" genoemd.

HOOFDSTUK II VOOR DE PRIORITAIRE DOELSTELLINGEN IN AANMERKING KOMENDE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN

Artikel 3 Doelstelling 1

1. De onder doelstelling 1 vallende regio's zijn regio's van het niveau II van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS II) met een bruto binnenlands product (BBP) per inwoner, gemeten in koopkrachtstandaard en berekend aan de hand van de communautaire gegevens over de laatste drie jaren waarvoor dergelijke gegevens beschikbaar zijn, dat lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde.

Onder deze doelstelling vallen voorts de ultraperifere regio's (de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden) en de zones die in de periode 1995-1999 op grond van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, onder doelstelling 6 vielen.

2. Het bepaalde in lid 1, eerste alinea, strikt toepassend, stelt de Commissie, onverminderd artikel 6, lid 1, de lijst van de onder doelstelling 1 vallende regio's vast.

Deze lijst geldt voor zeven jaar met ingang van 1 januari 2000.

Artikel 4 Doelstelling 2

1. De regio's waarop doelstelling 2 betrekking heeft, zijn zones die met structurele problemen in verband met economische en sociale omschakeling te kampen hebben en een bevolking of oppervlakte van enige omvang hebben. Zij omvatten de zones waar sociaal-economische veranderingen in de industrie en de dienstensector plaatsvinden, de plattelandszones die door achteruitgang worden getroffen, de in moeilijkheden verkerende stedelijke zones en de van de visserij afhankelijke zones die zich in een crisissituatie bevinden.

2. De Commissie en de lidstaten spannen zich in, om ervoor te zorgen dat de bijstandsverlening daadwerkelijk op de ergst getroffen zones van de Gemeenschap wordt geconcentreerd, zulks op het meest geschikte geografische niveau. De bevolking van de in lid 1 bedoelde zones maakt niet meer dan 18 % van de totale bevolking van de Gemeenschap uit. Op basis hiervan stelt de Commissie een bevolkingsplafond per lidstaat vast aan de hand van de volgende elementen:

a) de totale bevolking in de NUTS III-regio's van elke lidstaat die voldoen aan de in de leden 5 en 6 genoemde criteria;

b) de ernst van de structurele problemen op nationaal niveau in elke lidstaat in vergelijking met de andere betrokken lidstaten. Deze ernst wordt beoordeeld op basis van de totale werkloosheid en de langdurige werkloosheid buiten de regio's van doelstelling 1;

c) de noodzaak te waarborgen dat elke lidstaat op billijke wijze tot de in deze alinea vastgestelde totale concentratie-inspanning bijdraagt; de onder doelstelling 2 vallende bevolking, met inbegrip van de in artikel 6, lid 1, tweede alinea bedoelde zones, mag niet met meer dan met één derde van de in 1999 onder de doelstellingen 2 en 5b vallende bevolking worden verlaagd.

De Commissie verstrekt de lidstaten alle gegevens waarover zij met betrekking tot de in de leden 5 en 6 bepaalde criteria beschikt.

3. Binnen de grenzen van de in lid 2 bedoelde plafonds stellen de lidstaten aan de Commissie de lijst voor van de volgende zones van enige omvang:

a) de NUTS III-regio's die voldoen aan de in lid 5 genoemde criteria dan wel de in lid 6 genoemde criteria, of de ergst getroffen zones binnen elk van deze regio's;

b) de andere zones die het ergst zijn getroffen, beoordeeld volgens de in de leden 7 tot en met 9 genoemde criteria; voor de toepassing van deze criteria kunnen de lidstaten ook de specifieke reële situaties die van invloed zijn op de werkelijke participatie- of werkgelegenheidsgraad van de bevolking, als referentiegrondslag nemen.

De lidstaten verstrekken de Commissie de statistische en andere gegevens op het meest geschikte geografische niveau, die de Commissie voor de evaluatie van deze voorstellen nodig heeft.

4. Op basis van de in lid 3 bedoelde gegevens stelt de Commissie, onverminderd artikel 6, lid 2, in nauw overleg met de betrokken lidstaat en met inachtneming van de nationale prioriteiten de lijst van de onder doelstelling 2 vallende zones vast.

De industrie- en plattelandszones die voldoen aan de criteria van de leden 5 en 6, omvatten ten minste 50 % van de in elke lidstaat onder doelstelling 2 vallende bevolking, tenzij objectieve omstandigheden voldoende gronden opleveren voor een uitzondering.

5. De in lid 1 bedoelde industriezones moeten overeenkomen met of behoren tot een territoriale eenheid van het niveau NUTS III die voldoet aan de volgende criteria:

a) een gemiddelde werkloosheid die in de laatste drie jaren boven het communautaire gemiddelde lag;

b) een aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid dat in een uit de periode vanaf 1985 gekozen referentiejaar niet kleiner was dan het communautaire gemiddelde;

c) een vastgestelde achteruitgang van de werkgelegenheid in de industrie ten opzichte van het voor punt b) gekozen referentiejaar.

6. De in lid 1 bedoelde plattelandszones moeten overeenkomen met of behoren tot een territoriale eenheid van het niveau NUTS III die aan de volgende criteria voldoet:

a) hetzij een bevolkingsdichtheid van minder dan 100 inwoners/km2, hetzij een aandeel van de landbouw in de totale werkgelegenheid dat in een uit de periode vanaf 1985 gekozen referentiejaar ten minste tweemaal zo groot was als het communautaire gemiddelde;

b) hetzij een gemiddelde werkloosheid in de laatste drie jaren die in dat tijdvak boven het communautaire gemiddelde lag, hetzij een bevolking die sinds 1985 is gedaald.

7. De in lid 1 bedoelde stedelijke zones zijn dichtbevolkte zones die voldoen aan ten minste één van de onderstaande criteria:

a) een langdurige werkloosheid die hoger is dan het communautaire gemiddelde;

b) een hoog armoedepeil, welk criterium mede betrekking heeft op slechte woonomstandigheden;

c) een bijzonder slechte situatie op milieugebied;

d) een hoog misdaadcijfer;

e) een laag onderwijspeil van de bevolking.

8. De in lid 1 bedoelde van de visserij afhankelijke zones zijn kustzones waar de visserijsector een belangrijk aandeel heeft in de totale werkgelegenheid en die zich geplaatst zien voor structurele sociaal-economische problemen in verband met de herstructurering van de visserijsector waardoor het aantal arbeidsplaatsen in deze sector in belangrijke mate afneemt.

9. De bijstandsverlening van de Gemeenschap kan worden uitgebreid tot zones met een bevolking of oppervlakte van enige omvang die tot een van de volgende typen behoren:

a) de zones die aan de criteria van lid 5 voldoen en grenzen aan een industriezone; de zones die aan de criteria van lid 6 voldoen en grenzen aan een plattelandszone; de zones die voldoen aan de criteria van hetzij lid 5, hetzij lid 6 en die grenzen aan een onder doelstelling 1 vallende regio;

b) de plattelandszones die zich voor ernstige sociaal-economische problemen geplaatst zien als gevolg van de vergrijzing van de landbouwberoepsbevolking;

c) de zones waar een hoge werkloosheid heerst of dreigt te gaan heersen als gevolg van een aan de gang zijnde of geplande herstructurering van een activiteit van beslissende betekenis in de sector landbouw, industrie of dienstverlening.

10. Een zelfde zone kan slechts voor één van de doelstellingen 1 en 2 in aanmerking komen.

11. De lijst van de zones is geldig gedurende zeven jaar met ingang van 1 januari 2000.

Op voorstel van een lidstaat kan de Commissie in 2003 in geval van een ernstige crisis in een regio de lijst van de zones overeenkomstig de leden 1 tot en met 10 wijzigen, zonder daarbij het deel van de bevolking dat in elk van de onderscheiden regio's als bedoeld in artikel 12, lid 2, wordt bestreken, te verhogen.

Artikel 5 Doelstelling 3

De zones waar financieringen uit hoofde van doelstelling 3 plaatsvinden, zijn de zones die niet onder doelstelling 1 of doelstelling 2 vallen, onverminderd artikel 6, lid 2.

Artikel 6 Overgangssteun

1. Niettegenstaande artikel 3 wordt in de regio's die in 1999 op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 onder doelstelling 1 vallen, maar niet in de in artikel 3, lid 1, tweede alinea, en lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde lijst zijn opgenomen, bij wijze van overgangsmaatregel van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 steun uit de Fondsen uit hoofde van doelstelling 1 verleend.

Bij de vaststelling van de in artikel 3, lid 2, bedoelde lijst stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4, leden 5 en 6, de lijst vast van de tot de bovenbedoelde regio's behorende zones van het niveau NUTS III waar bij wijze van overgangsmaatregel in het jaar 2006 steun uit de Fondsen uit hoofde van doelstelling 1 wordt verleend.

De tot de betrokken regio's behorende zones die niet zijn opgenomen in de in de tweede alinea bedoelde lijst, blijven in 2006 alleen steun uit het ESF, het FIOV en de afdeling Oriëntatie van het EOGFL ontvangen binnen hetzelfde bijstandspakket.

2. Niettegenstaande artikel 4 wordt in de zones die in 1999 op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 onder doelstelling 2 of 5 b vallen, maar niet in de in artikel 4, lid 4, van de onderhavige verordening bedoelde lijst zijn opgenomen, bij wijze van overgangsmaatregel van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 steun uit het EFRO uit hoofde van doelstelling 2 van de onderhavige verordening verleend.

Van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006 wordt in deze zones steun verleend door het ESF uit hoofde van doelstelling 3 en door de afdeling Garantie van het EOGFL uit hoofde van haar steun voor de plattelandsontwikkeling en haar structurele acties in de visserijsector in de hele Gemeenschap.

HOOFDSTUK III FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 7 Financiële middelen en concentratie

1. De voor vastlegging door de Fondsen beschikbare financiële middelen, uitgedrukt in prijzen van 1999, bedragen voor de periode 2000-2006 218,4 miljard euro.

De verdeling van deze financiële middelen over de betrokken jaren is opgenomen in de bijlage.

2. De begrotingsmiddelen worden in belangrijke mate geconcentreerd op de regio's die onder doelstelling 1 vallen. De middelen die beschikbaar zijn voor vastlegging ten behoeve van deze regio's maken ongeveer twee derde van de kredieten van de Fondsen uit.

3. De Commissie stelt volgens doorzichtige procedures de indicatieve verdelingen over de lidstaten vast van 90 % van de vastleggingskredieten die beschikbaar zijn voor de in de artikelen 12 tot en met 18 bedoelde programmering, daarbij voor de doelstellingen 1 en 2 ten volle rekening houdend met een of meer van de objectieve criteria die op overeenkomstige wijze voor de voorgaande periode zijn gehanteerd, namelijk de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en de relatieve ernst van de structurele problemen, waaronder met name het werkloosheidspeil.

Voor doelstelling 3 wordt de verdeling over de lidstaten in hoofdzaak gebaseerd op de in aanmerking komende bevolking, de werkgelegenheidssituatie en de ernst van de problemen zoals sociale uitsluiting, lage onderwijs- en opleidingspeilen en een geringe participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Bij deze verdelingen worden de toewijzingen van kredieten aan de regio's en zones waar overgangssteun wordt verleend, afzonderlijk vermeld. Deze toewijzingen worden bepaald aan de hand van de in de eerste alinea bedoelde criteria. De aldus toegewezen kredieten worden op degressieve wijze over de betrokken jaren verdeeld.

4. De 10 % aan vastleggingskredieten die bij de in lid 3 bedoelde indicatieve verdelingen niet is toegewezen, wordt halverwege de looptijd door de Commissie toegewezen overeenkomstig artikel 43.

5. Voor de in lid 1 genoemde periode wordt 5 % van de in lid 1 genoemde vastleggingskredieten van de Fondsen bestemd voor de financiering van de communautaire initiatieven. Van de in lid 1 genoemde kredieten wordt 1 % bestemd voor de financiering van innovatieve acties en technische hulp als bedoeld in de artikelen 21 en 22.

6. De in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen worden met het oog op de programmering en de latere opvoering op de Gemeenschapsbegroting ervan vanaf 1 januari 2000 met 2 % per jaar geïndexeerd.

De indexering van de voor de jaren 2004 tot en met 2006 geplande toewijzingen wordt zo nodig uiterlijk op 31 december 2003 door de Commissie bij wijze van technische aanpassing herzien op basis van de meest recente economische gegevens die dan beschikbaar zijn. Het verschil ten opzichte van de oorspronkelijke programmering wordt verdisconteerd in het in lid 4 bedoelde bedrag.

HOOFDSTUK IV ORGANISATIE

Artikel 8 Complementariteit en partnerschap

1. De communautaire actie is bedoeld als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige nationale acties. Zij komt tot stand door nauw overleg, hierna "partnerschap" genoemd, tussen de Commissie, de lidstaat en:

a) de gewestelijke en plaatselijke autoriteiten en de andere bevoegde autoriteiten;

b) de economische en sociale partners;

c) de overige betrokken instanties.

Elke lidstaat wijst, in het kader van zijn eigen institutionele, juridische en financiële stelsel, de op nationaal, gewestelijk, het plaatselijk of ander vlak meest representatieve partners als bedoeld in de eerste alinea aan, en streeft daarbij naar een zo breed mogelijke deelneming, die, zo nodig, ook de instanties omvat, die op het gebied van het milieu en de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen werkzaam zijn.

Alle aangewezen partijen zijn partners die een gemeenschappelijk doel nastreven, hierna "partners" genoemd.

2. De lidstaten zien op de inschakeling van elk van de partners toe; deze inschakeling vindt plaats in alle stadia van de programmering op het passende territoriale vlak. Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de financiering van, het toezicht op en de evaluatie van de bijstandspakketten.

3. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en onverminderd de bevoegdheden van de Commissie valt de tenuitvoerlegging van de bijstandspakketten onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten op het passende territoriale vlak.

4. De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de financiële middelen van de Gemeenschap volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.

5. Elk jaar raadpleegt de Commissie de op Europees vlak georganiseerde sociale partijen over het structuurbeleid van de Gemeenschap.

Artikel 9 Programmering en coördinatie

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a) "programmering": het proces van organisatie, besluitvorming en financiering dat in verscheidene fasen plaatsvindt en erop is gericht, het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten voor de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen op een meerjarenbasis ten uitvoer te leggen;

b) "plan": de door de betrokken lidstaat opgestelde analyse van de situatie in het licht van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en van de prioritaire behoeften waarin voor het bereiken van deze doelstellingen moet worden voorzien, alsmede de overwogen strategie en actieprioriteiten, de specifieke doelstellingen daarvan en de bijbehorende indicatieve financiële middelen;

c) "communautair bestek": het document dat door de Commissie is goedgekeurd na beoordeling van het door de lidstaat ingediende plan, en waarin de strategie en de prioriteiten voor het optreden van de Fondsen en de lidstaat zijn opgenomen, alsmede de specifieke doelstellingen ervan, de bijdragen van de Fondsen en de overige financiële middelen. Dit document wordt ingedeeld in prioritaire zwaartepunten en wordt door middel van één of meer operationele programma's ten uitvoer gelegd;

d) "bijstandspakket": de vorm van bijstandsverlening van de Fondsen, waarbij worden onderscheiden:

i) het operationele programma of het enkelvoudig programmeringsdocument;

ii) het programma in het kader van een communautair initiatief;

iii) de steun voor maatregelen op het gebied van technische hulp en voor innovatieve acties;

e) "operationeel programma": het door de Commissie goedgekeurde document dat erop is gericht een communautair bestek ten uitvoer te leggen en waarin een coherent geheel van prioritaire zwaartepunten is opgenomen die bestaan uit meerjarenmaatregelen, voor de uitvoering van welke zwaartepunten een beroep kan worden gedaan op één of meer Fondsen en op één of meer andere bestaande financieringsinstrumenten alsmede op de EIB. Een geïntegreerd operationeel programma is een operationeel programma dat wordt gefinancierd door verscheidene Fondsen;

f) "enkelvoudig programmeringsdocument": één enkel document dat door de Commissie is goedgekeurd en waarin de in een communautair bestek op te nemen gegevens en de in een operationeel programma op te nemen gegevens zijn samengebracht;

g) "prioritair zwaartepunt": één van de prioriteiten van de strategie die is bepaald in een communautair bestek of in een bijstandspakket. Bij een prioritair zwaartepunt horen een bijdrage van de Fondsen en van de andere financieringsinstrumenten en de daartegenover te stellen financiële middelen van de lidstaat, alsmede specifieke doelstellingen;

h) "maatregel": het middel waarmee een prioritair zwaartepunt in een meerjarenaanpak wordt vertaald en dat het mogelijk maakt verrichtingen te financieren. Elke steunmaatregel in de zin van artikel 92 van het Verdrag en elke steunverlening door een instantie die door de lidstaat is aangewezen, worden aangemerkt als een maatregel;

i) "verrichting": elk project dat of elke actie die door de eindbegunstigden van de bijstandspakketten wordt uitgevoerd;

j) "eindbegunstigde": de instantie die of het overheids- of privé-bedrijf dat verantwoordelijk is voor het geven van de opdracht tot de verrichting. In het geval van steunmaatregel in de zin van artikel 92 van het Verdrag en in het geval van steunverlening door instanties die door de lidstaat zijn aangewezen, is de eindbegunstigde de instantie die de steun verleent.

2. De coördinatie tussen de verschillende Fondsen vindt met name plaats op het niveau van:

a) de in lid 4 bedoelde richtsnoeren,

b) de communautaire bestekken,

c) de financiële programmering en de tenuitvoerlegging van de bijstandspakketten,

d) het toezicht op en de evaluatie van de bijstandspakketten in het kader van een doelstelling.

3. Met inachtneming van het partnerschap draagt de Commissie zorg voor de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Fondsen, enerzijds, en van deze bijstandsverlening met die van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten, anderzijds.

Om het stimuleringseffect van de aangewende begrotingsmiddelen met gebruikmaking van de adequate financieringsinstrumenten zo groot mogelijk te maken, wordt de communautaire bijstandsverlening in de vorm van subsidies op passende wijze gecombineerd met leningen. Deze combinatie wordt met medewerking van de EIB bepaald bij de vaststelling van het communautaire bestek of van het enkelvoudige programmeringsdocument. Daarbij wordt rekening gehouden met het evenwicht in het voorgestelde financieringsplan, met de bijdrage van de Fondsen en met de nagestreefde ontwikkelingsdoelstellingen.

4. Vóór de indiening van de plannen, en vóór de in artikel 41 bedoelde herziening halverwege de looptijd stelt de Commissie richtsnoeren vast, waarin voor elk der in artikel 1 bedoelde doelstellingen de communautaire prioriteiten worden aangegeven. De richtsnoeren worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De lidstaten en de Commissie houden in de verschillende fasen van de programmering met deze richtsnoeren rekening.

Artikel 10 Additionaliteit

1. Om een werkelijk economisch effect te waarborgen mogen de kredieten van de Fondsen niet in de plaats komen van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaat.

2. De Commissie en de betrokken lidstaat stellen in de communautaire bestekken of enkelvoudige programmeringsdocumenten voor doelstelling 1 het peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven vast, dat de lidstaat gedurende de programmeringsperiode in de onder doelstelling 1 vallende regio's als geheel handhaaft.

In de enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de doelstellingen 2 en 3 stellen de Commissie en de betrokken lidstaat het peil van de uitgaven voor een actief arbeidsmarktbeleid vast, dat de lidstaat gedurende de periode 2000-2006 op nationaal vlak handhaaft.

Het gemiddelde jaarlijkse uitgavenpeil zoals bedoeld in de eerste en de tweede alinea moet in de regel ten minste gelijk zijn aan het in de voorgaande, onder Verordening (EEG) nr. 2052/88 vallende programmeringsperiode, bereikte peil.

3. In de loop van de programmeringsperiode vinden drie additionaliteitstoetsingen plaats:

a) een voorafgaande toetsing vóór de vaststelling van de communautaire bestekken of enkelvoudige programmeringsdocumenten, die voor de hele programmeringsperiode als referentiepunt zal dienen,

b) een toetsing halverwege de looptijd vóór 31 december 2003, waarna de Commissie en de lidstaat een herziening van het te bereiken niveau van structurele uitgaven kunnen overeenkomen indien de economische situatie heeft geleid tot een ontwikkeling van de overheidsontvangsten of de werkgelegenheid in de lidstaat die aanzienlijk verschilt van die waarvan bij de voorafgaande toetsing was uitgegaan,

c) een toetsing uiterlijk op 31 december 2005.

De lidstaat verstrekt de Commissie bij de indiening van de plannen, bij de toetsing halverwege de looptijd en bij de toetsing uiterlijk op 31 december 2005 de passende gegevens.

Los van deze toetsingen stelt de lidstaat de Commissie op ieder tijdstip van de programmeringsperiode in kennis van de ontwikkelingen die zijn vermogen om het in lid 2 bedoelde uitgavenpeil te handhaven in gevaar kunnen brengen.

Artikel 11 Verenigbaarheid

De door de Fondsen of door de EIB of een ander financieringsinstrument gefinancierde verrichtingen moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en de op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten, alsmede met het communautair beleid, waaronder met name het beleid inzake de mededingingsregels, in het bijzonder die inzake staatssteun, het beleid inzake de plaatsing van overheidsopdrachten, het beleid inzake milieubescherming en -verbetering en het beleid inzake de opheffing van de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen en de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen.

TITEL II PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE DOELSTELLINGEN 1 TOT EN MET 3

Artikel 12 Geografische werkingssfeer

1. De uit hoofde van doelstelling 1 ingediende plannen voor regionale ontwikkeling moeten in de regel een regio van het niveau NUTS II bestrijken. De lidstaten kunnen evenwel een algemeen ontwikkelingsplan voor al hun in de in artikel 3, lid 2, en artikel 6, lid 1, bedoelde lijst opgenomen regio's indienen, mits dit plan de in artikel 15 bedoelde elementen bevat.

2. De uit hoofde van doelstelling 2 ingediende plannen voor regionale omschakeling moeten in beginsel alle binnen eenzelfde regio van het niveau NUTS II gelegen zones die in de in artikel 4, lid 4, en in artikel 6, lid 2, bedoelde lijst zijn opgenomen, bestrijken. In de plannen moet onderscheid worden gemaakt tussen de acties die in de zones van doelstelling 2 worden ondernomen, en die welke elders in dezelfde regio worden ondernomen, en moet worden aangetoond dat de acties stroken met het op regionaal niveau gevoerde beleid.

3. De uit hoofde van doelstelling 3 ingediende plannen bestrijken het grondgebied van een lidstaat voor financieringen buiten de onder doelstelling 1 of doelstelling 2 vallende regio's of zones, en verschaffen, onverminderd de specifieke regionale kenmerken, voor het hele nationale grondgebied een referentiekader op het gebied van de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen.

Artikel 13 Geldigheidsduur en herziening

1. Elk plan, communautair bestek, operationeel programma en enkelvoudig programmeringsdocument bestrijkt een periode van zeven jaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6.

De programmeringsperiode begint op 1 januari 2000.

2. De plannen, communautaire bestekken, operationele programma's en enkelvoudige programmeringsdocumenten worden overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk herzien naar aanleiding van de in artikel 41 bedoelde evaluatie halverwege de looptijd en de in artikel 43 bedoelde toewijzing van de prestatiereserve.

Zij kunnen volgens dezelfde bepalingen ook worden herzien bij belangrijke veranderingen van de sociaal-economische situatie, inclusief op de arbeidsmarkt.

Artikel 14 Voorbereiding en goedkeuring

1. De plannen voor de doelstellingen 1, 2 en 3 worden opgesteld door de autoriteiten die de lidstaat daartoe op het nationale, het gewestelijke of een ander vlak heeft aangewezen, en worden na het advies van de partners door de lidstaat bij de Commissie ingediend.

Elke partner brengt binnen een termijn die het mogelijk maakt de in de derde alinea bedoelde termijn in acht te nemen, zijn advies uit.

Tenzij met de betrokken lidstaat anders wordt overeengekomen, worden de plannen uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de lijsten van de in artikel 3, lid 2, en in artikel 4, lid 4, bedoelde zones ingediend.

2. De Commissie beoordeelt de plannen in het licht van de vraag of zij stroken met de doelstellingen van deze verordening, waaronder het in artikel 1, punt 3, bedoelde referentiekader, met in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren, alsmede met het communautair beleid en het bepaalde in artikel 40. Zij houdt rekening met de voor de inschakeling van de partners gevolgde werkwijze en met de adviezen die de partners bij de in lid 1 bedoelde raadpleging hebben uitgebracht.

De Commissie beoordeelt elk voor doelstelling 3 voorgesteld plan in het licht van de vraag of de overwogen acties stroken met het in artikel 15, lid 2, tweede alinea, bedoelde nationale plan voor de tenuitvoerlegging van de Europese werkgelegenheidsstrategie.

3. Op basis van de plannen stelt de Commissie in overeenstemming met de betrokken lidstaat volgens de procedures van de artikelen 47 tot en met 50 de communautaire bestekken voor doelstelling 1 vast. De EIB wordt bij de uitwerking van de communautaire bestekken betrokken. Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie het betrokken plan of de betrokken plannen heeft ontvangen, geeft zij, indien in dat plan of die plannen alle in artikel 15 bedoelde elementen zijn opgenomen, een beschikking over de bijdrage van de Fondsen.

De Commissie beoordeelt de door de lidstaat ingediende voorstellen voor operationele programma's voor doelstelling 1 in het licht van de vraag of deze voorstellen stroken met de doelstellingen van het desbetreffende communautaire bestek en of zij verenigbaar zijn met de takken van communautair beleid. In overeenstemming met de betrokken lidstaat geeft zij overeenkomstig artikel 27, lid 1, een beschikking over de bijdrage van de Fondsen, voor zover de voorstellen alle in artikel 17 bedoelde gegevens bevatten.

De lidstaten kunnen hun plannen vergezeld doen gaan van de aanvragen van een financiële bijdrage voor de operationele programma's teneinde het onderzoek van de aanvragen en de uitvoering van de programma's te bespoedigen. Bij de beschikking over het communautaire bestek keurt de Commissie tevens, overeenkomstig artikel 27, lid 1, de tegelijk met de plannen ingediende operationele programma's goed, voor zover deze programma's alle in artikel 17 bedoelde gegevens bevatten.

In geval van toepassing van artikel 15, lid 1, geeft de Commissie bij een enkelvoudige beschikking haar goedkeuring enerzijds aan een enkelvoudig programmeringsdocument waarin tegelijk de in artikel 16 en de in artikel 17 bedoelde elementen zijn opgenomen, en anderzijds aan de in artikel 27, lid 1, bedoelde bijdrage van de Fondsen.

4. Op basis van de plannen stelt de Commissie in overeenstemming met de betrokken lidstaat volgens de procedures van de artikelen 47 tot en met 50 de enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de doelstellingen 2 en 3 vast. De EIB wordt bij de uitwerking van de enkelvoudige programmeringsdocumenten betrokken. Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie het desbetreffende plan heeft ontvangen, geeft zij, indien dit plan alle in de artikelen 16 en 17 bedoelde elementen bevat, overeenkomstig artikel 27, lid 1, een enkelvoudige beschikking over de bijdrage van de Fondsen.

5. Binnen drie maanden nadat de Commissie de beschikking tot goedkeuring van een operationeel programma of een enkelvoudig programmeringsdocument heeft gegeven, stelt de beheersautoriteit, na de instemming van het in artikel 34 bedoelde toezichtcomité te hebben verkregen, de aanvullende programmeringselementen vast, die zij in één enkel document uiterlijk één maand na de beschikking van de Commissie aan de Commissie doet toekomen. Dit document wordt hierna "de aanvulling op de programmering" genoemd.

6. De beschikkingen van de Commissie over een communautair bestek of een enkelvoudig programmeringsdocument worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Op verzoek van het Europees Parlement verstrekt de Commissie dit Parlement ter informatie deze beschikkingen alsmede de communautaire bestekken die zij goedkeurt.

HOOFDSTUK II INHOUD VAN DE PROGRAMMERING VOOR DE DOELSTELLINGEN 1 TOT EN MET 3

Artikel 15 Plannen

1. In het geval dat bij doelstelling 1 de communautaire toewijzing lager of niet veel hoger is dan 1 miljard euro, dienen de lidstaten een plan in, dat in één enkel document de in de leden 2, 3 en 4 en in artikel 17 bedoelde elementen bevat.

Bij de doelstellingen 2 en 3 dienen de lidstaten eveneens een plan in, dat in één enkel document deze elementen bevat.

In alle gevallen moet in de plannen onderscheid worden gemaakt tussen de totaalbedragen die worden gepland voor de zones waar overgangssteun wordt verleend, en de totaalbedragen voor de andere onder doelstelling 1 of 2 vallende zones.

2. In de voor de doelstellingen 1, 2 en 3 ingediende plannen wordt rekening gehouden met de in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren en met de door de betrokken regio's geformuleerde prioriteiten en deze plannen bevatten:

a) een gekwantificeerde beschrijving van de huidige situatie op het gebied van hetzij ontwikkelingsverschillen, -achterstanden en -mogelijkheden in de regio's van doelstelling 1, hetzij omschakeling in de zones van doelstelling 2, hetzij de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen en het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaat en in de zones van doelstelling 3; de in de voorgaande programmeringsperiode aangewende financiële middelen en de voornaamste resultaten die in die periode zijn geboekt, mede gelet op de beschikbare resultaten van de evaluaties;

b) een beschrijving van een passende strategie voor de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en van de zwaartepunten die zijn gekozen voor de ontwikkeling en de duurzame omschakeling van de regio's en zones, waaronder de plattelandszones, alsmede voor de bijbehorende ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen, of voor de aanpassing en de modernisering van het beleid en de systemen op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid; het resultaat van de voorafgaande evaluatie als bedoeld in artikel 40;

De voor doelstelling 3 ingediende plannen bevatten niet alleen deze elementen, maar verzekeren daarnaast de coherentie van de strategie voor werkgelegenheid en de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen voor het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat, zulks met name in het licht van het nationale plan voor de tenuitvoerlegging van de Europese werkgelegenheidsstrategie; zij bevatten een beschrijving van de voornaamste doelstellingen van deze strategie en gegevens over de voornaamste middelen om deze doelstellingen te bereiken;

c) indicatieve gegevens over de voorgenomen aanwending van de financiële bijdragen van de Fondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten; voor doelstelling 1 worden deze gegevens aangevuld met een algemene indicatieve financiële tabel die voor elk van de in het plan opgenomen zwaartepunten een samenvattend overzicht geeft van de beoogde nationale openbare en particuliere financiële middelen en van de communautaire financiële middelen; de verwachte behoeften op het gebied van technische hulp;

d) de resultaten van de in artikel 14, lid 1, bedoelde raadpleging en de voor de inschakeling van de partners gevolgde werkwijze en overwogen voorzieningen.

3. Voor de regio's van doelstelling 1 worden in de plannen voor regionale ontwikkeling alle acties voor de economische en sociale omschakeling, voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen met inachtneming van het in artikel 1, punt 3, bedoelde referentiekader en voor de plattelandsontwikkeling opgenomen.

Voor lidstaten die in hun geheel onder doelstelling 1 vallen, worden in de plannen de in lid 2, onder b) en tweede alinea, bedoelde elementen opgenomen.

4. De lidstaten vermelden de voor elk Fonds specifieke elementen, met inbegrip van de omvang van de gevraagde financiële bijdrage, en geven tevens een overzicht van de geplande operationele programma's, waarbij met name de specifieke doelstellingen ervan en de voornaamste overwogen typen maatregelen worden vermeld.

Artikel 16 Communautaire bestekken voor doelstelling 1

1. Het communautaire bestek voor doelstelling 1 verzekert de coördinatie van alle structurele steun van de Gemeenschap in de betrokken regio's, met inbegrip van de steun voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen overeenkomstig artikel 1, punt 3, vooral in het geval dat het grondgebied van de lidstaat in zijn geheel onder doelstelling 1 valt.

2. Elk communautair bestek bevat:

a) de voor het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de betrokken lidstaat gekozen strategie en prioritaire zwaartepunten, de specifieke doelstellingen ervan, gekwantificeerd indien de aard van deze doelstellingen zich daartoe leent, de evaluatie van het verwachte effect overeenkomstig artikel 40, alsmede elementen inzake de coherentie ervan met de in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren en met het economische beleid, het beleid op het gebied van de strategie inzake werkgelegenheid en inzake ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen en, in voorkomend geval, het regionale beleid van de lidstaat;

b) een overzicht, onder vermelding van de duur, van de operationele programma's die niet tegelijk met het communautaire bestek worden vastgesteld, waarin met name de specifieke doelstellingen ervan en de gekozen prioriteiten worden vermeld;

c) een indicatief financieringsplan waarin, overeenkomstig de artikelen 27 en 28, voor elk prioritair zwaartepunt en voor elk jaar worden vermeld het beoogde totaalbedrag van de bijdrage van elk Fonds, van de EIB en van de andere financieringsinstrumenten indien deze rechtstreeks tot het financieringsplan bijdragen, alsmede de tegenover de bijdrage van elk Fonds te stellen subsidiabele nationale totaalbedragen van overheid en privé-sector.

In dit financieringsplan worden de geplande kredieten voor de regio's waar overgangssteun wordt verleend, afzonderlijk vermeld.

De totale bijdrage van de Fondsen die per jaar voor elk communautair bestek wordt gepland, is verenigbaar met de van toepassing zijnde financiële vooruitzichten, onverminderd de in artikel 7, lid 3, derde alinea, bedoelde degressieve ontwikkeling van kredieten;

d) een voorafgaande additionaliteitstoetsing overeenkomstig artikel 10 en passende informatie over de doorzichtigheid van de betrokken geldstromen, in het bijzonder van de geldstromen van de betrokken lidstaat naar de begunstigde regio's;

e) de voorzieningen voor de tenuitvoerlegging van het communautaire bestek, die bestaan uit:

i) de aanwijzing door de lidstaat van een voor het beheer van het communautaire bestek verantwoordelijke autoriteit of instantie zoals bedoeld in artikel 33;

ii) de bepaling en het gebruik in samenwerking met de Commissie van compatibele computersystemen voor het beheer, het toezicht en de evaluatie. Deze systemen moeten garanties bieden ten aanzien van een doeltreffend beheer en betrouwbare gegevens over de tenuitvoerlegging en over de resultaten en moeten voldoen aan het bepaalde in de artikelen 35, 41 en 42;

iii) de beoogde voorzieningen voor de inschakeling van de partners;

f) in voorkomend geval, informatie over de benodigde kredieten voor maatregelen op het gebied van de voorbereiding van, het toezicht op en de evaluatie van de bijstandspakketten.

Artikel 17 Operationele programma's voor doelstelling 1

1. De bijstandsverlening in het kader van een communautair bestek voor doelstelling 1 wordt in de regel uitgevoerd in de vorm van één geïntegreerd operationeel programma per regio.

2. Elk operationeel programma bevat:

a) de prioritaire zwaartepunten van het programma, gegevens over de coherentie ervan met het desbetreffende communautaire bestek, de gekwantificeerde specifieke doelstellingen van deze zwaartepunten en de evaluatie van het verwachte effect overeenkomstig artikel 40, alsmede gegevens over de coherentie van deze zwaartepunten met de in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren;

b) een beschrijving van de maatregelen die worden overwogen voor de tenuitvoerlegging van de prioritaire zwaartepunten, met inbegrip van de elementen die nodig zijn voor de beoordeling van de steunregelingen in de zin van artikel 92 van het Verdrag; in voorkomend geval, de maatregelen die nodig zijn voor de voorbereiding van, het toezicht op en de evaluatie van het operationele programma;

c) een financieringsplan waarin, overeenkomstig artikel 27, voor elk prioritair zwaartepunt en voor elk jaar worden vermeld het beoogde totaalbedrag van de bijdrage van elk Fonds, van de EIB en van de andere financieringsinstrumenten, alsmede de tegenover de bijdrage van elk Fonds te stellen subsidiabele nationale totaalbedragen van overheid en privé-sector.

In dit financieringsplan worden de geplande kredieten voor de regio's waar overgangssteun wordt verleend, afzonderlijk vermeld.

De per jaar geplande totale bijdrage van de Fondsen is verenigbaar met de van toepassing zijnde financiële vooruitzichten, onverminderd de in artikel 7, lid 3, derde alinea, bedoelde degressieve ontwikkeling van kredieten;

d) de voorzieningen voor de tenuitvoerlegging van het operationele programma, die bestaan uit:

i) de aanwijzing door de lidstaat van een voor het beheer van het operationele programma verantwoordelijke autoriteit of instantie als bedoeld in artikel 33;

ii) een beschrijving van de wijze van beheer van het operationele programma;

iii) een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen;

iv) de bepaling en het gebruik in samenwerking met de Commissie van compatibele computersystemen voor het beheer, het toezicht en de evaluatie. Deze systemen moeten garanties bieden ten aanzien van een doeltreffend beheer en betrouwbare en beschikbare gegevens over de tenuitvoerlegging en over de resultaten en moeten voldoen aan het bepaalde in de artikelen 35, 41 en 42;

v) de bepaling van regels inzake de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, die de doorzichtigheid van de geldstromen verzekeren;

vi) een overzicht van de specifieke controlevoorschriften voor het operationele programma, met inbegrip van een omschrijving van de respectieve taken en een overzicht van de voorschriften voor de controle op de naleving van de bepalingen inzake steunmaatregelen van de staten;

vii) een omschrijving van de respectieve taken en verantwoordelijkheden van de partners wat het toezicht op en de evaluatie van het operationele programma betreft.

3. De aanvulling op de programmering bevat:

a) de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de desbetreffende prioritaire zwaartepunten van het operationele programma; de voorafgaande evaluatie ervan overeenkomstig artikel 40; de desbetreffende toezichtindicatoren overeenkomstig artikel 35;

b) de bepaling van de categorieën van eindbegunstigden van de maatregelen;

c) de criteria voor de selectie van de in het kader van elk van de maatregelen te financieren verrichtingen, met inbegrip van de methode voor de voorafgaande beoordeling van de haalbaarheid ervan;

d) het financieringsplan waarin, overeenkomstig de artikelen 27 en 28, voor elke maatregel zijn vermeld het beoogde totaalbedrag van de bijdrage van de Fondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten, alsmede het tegenover de bijdrage van de Fondsen te stellen subsidiabele nationale totaalbedrag van overheid en privé-sector; de procentuele bijdrage van een Fonds voor een maatregel wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 28 en in overeenstemming met de totale communautaire kredieten die voor het betrokken prioritaire zwaartepunt zijn toegekend.

In dit financieringsplan worden de geplande kredieten voor de regio's waar overgangssteun wordt verleend, afzonderlijk vermeld;

e) de voorgenomen maatregelen om overeenkomstig artikel 45 te zorgen voor passende publiciteit met betrekking tot het operationele programma.

Indien verscheidene partners bijdragen tot de financiering van het bijstandspakket op het nationale, het regionale, het plaatselijke of een ander niveau, wordt over hun respectieve verplichtingen een onderlinge overeenkomst gesloten om te garanderen dat de financiële middelen ter beschikking worden gesteld op een doeltreffende wijze en in overeenstemming met het financieringsplan voor het bijstandspakket. Deze overeenkomst wordt bij de aanvulling op de programmering gevoegd.

Artikel 18 Enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de doelstellingen 2 en 3

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, tweede alinea, zijn de bijstandspakketten voor de doelstellingen 2 en 3 enkelvoudige programmeringsdocumenten.

Het enkelvoudige programmeringsdocument voor doelstelling 2 verzekert de coördinatie van alle structurele steun van de Gemeenschap, met inbegrip van de steun voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen en voor de plattelandsontwikkeling, in alle zones van doelstelling 2 binnen elke regio als bedoeld in artikel 12, lid 2, met inbegrip van de zones waar overgangssteun uit het EFRO wordt toegekend.

Het enkelvoudige programmeringsdocument voor doelstelling 3 verzekert de coördinatie van alle structurele steun van de Gemeenschap voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen in de in artikel 5 bedoelde zones, met inbegrip van de zones waar steun uit het ESF wordt verleend op grond van artikel 6, lid 2, tweede alinea.

HOOFDSTUK III COMMUNAUTAIRE INITIATIEVEN

Artikel 19 Inhoud

1. De communautaire initiatieven hebben betrekking op de volgende terreinen:

a) grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling en ruimtelijke ordening in Europa;

b) plattelandsontwikkeling;

c) transnationale samenwerking ten behoeve van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van discriminaties en ongelijkheden van welke aard ook wat de toegang tot de arbeidsmarkt betreft.

2. De programma's die in het kader van de communautaire initiatieven worden goedgekeurd, kunnen betrekking hebben op andere zones dan die welke in de artikelen 3 en 4 zijn bedoeld.

Artikel 20 Uitwerking, goedkeuring en tenuitvoerlegging

1. Volgens de procedure van artikel 51 stelt de Commissie, na mededeling ter informatie aan het Europees Parlement, richtsnoeren vast waarin voor elk initiatief de doelstellingen, het toepassingsgebied en een passende benadering voor de tenuitvoerlegging worden beschreven. De richtsnoeren worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2. Elk terrein als bedoeld in artikel 19, lid 1, wordt gefinancierd door één enkel Fonds, respectievelijk het EFRO, de afdeling Oriëntatie van het EOGFL en het ESF. Om de maatregelen te bestrijken die voor de tenuitvoerlegging van het betrokken programma in het kader van een communautair initiatief nodig zijn, kan bij de beschikking over de bijdrage van de Fondsen het in de specifieke verordening betreffende elk Fonds vastgestelde toepassingsgebied worden verruimd, zonder dat daarbij verder kan worden gegaan dan op grond van die specifieke bepalingen mogelijk is.

3. Op basis van overeenkomstig de richtsnoeren uitgewerkte voorstellen en de voorafgaande evaluatie ervan overeenkomstig artikel 40, beslist de Commissie overeenkomstig artikel 27 over de programma's in het kader van een communautair initiatief.

4. De programma's in het kader van een communautair initiatief worden door de Commissie naar aanleiding van de in artikel 41 bedoelde evaluatie halverwege de looptijd opnieuw bezien.

HOOFDSTUK IV INNOVATIEVE ACTIES EN TECHNISCHE HULP

Artikel 21 Innovatieve acties

1. Op initiatief van de Commissie kunnen de Fondsen, binnen de grenzen van 0,7 % van hun respectieve jaarlijkse toewijzing, innovatieve acties op communautair niveau financieren. Deze acties omvatten studies, proefprojecten en uitwisselingen van ervaring.

De innovatieve acties dragen bij tot de uitwerking van innovatieve methoden en handelwijzen die tot doel hebben de kwaliteit van de bijstandspakketten in het kader van de doelstellingen 1 tot en met 3 te verbeteren. Zij worden ten uitvoer gelegd op een eenvoudige en doorzichtige wijze in overeenstemming met een goed financieel beheer.

2. Elk actieterrein voor proefprojecten wordt door één enkel Fonds gefinancierd. Om de maatregelen te bestrijken die voor de tenuitvoerlegging van het betrokken proefproject nodig zijn, kan bij de beschikking over de bijdrage van de Fondsen het in de specifieke verordening betreffende elk Fonds vastgestelde toepassingsgebied worden verruimd, zonder dat daarbij verder kan worden gegaan dan op grond van die specifieke bepalingen mogelijk is.

Artikel 22 Technische hulp

Op initiatief of voor rekening van de Commissie kunnen de Fondsen, binnen de grenzen van 0,3 % van hun respectieve jaarlijkse toewijzing, de voorbereidings-, toezicht-, evaluatie- en controlemaatregelen financieren die voor de tenuitvoerlegging van deze verordening nodig zijn. Deze maatregelen omvatten met name:

a) studies, waaronder algemene studies, over het optreden van de Fondsen;

b) acties op het gebied van technische hulp en in de vorm van uitwisselingen van ervaring en informatie die zijn bedoeld voor de partners, de eindbegunstigden van de bijstandspakketten van de Fondsen en het grote publiek; en

c) het opzetten, het doen functioneren en het onderling koppelen van de computersystemen voor het beheer, het toezicht en de evaluatie.

Artikel 23 Goedkeuring van de innovatieve acties en van de acties op het gebied van technische hulp

De Commissie beoordeelt de in het kader van de artikelen 21 en 22 ingediende aanvragen om een bijdrage van de Fondsen aan de hand van de volgende gegevens:

a) een beschrijving van het voorgestelde bijstandspakket, van het toepassingsgebied ervan, met inbegrip van de geografische werkingssfeer, en van de specifieke doelstellingen ervan,

b) een voorafgaande evaluatie,

c) de voor de uitvoering van het bijstandspakket verantwoordelijke instanties en de begunstigden,

d) het tijdschema en het financieringsplan, inclusief de bijdrage uit enigerlei andere communautaire financieringsbron,

e) de voorzieningen voor de tenuitvoerlegging, die een doeltreffende tenuitvoerlegging in overeenstemming met de voorschriften garanderen,

f) alle informatie die nodig is om de verenigbaarheid met de takken van communautair beleid en met de in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren te verifiëren.

De Commissie keurt de bijdrage van de Fondsen goed wanneer deze gegevens het mogelijk maken de aanvraag te beoordelen.

HOOFDSTUK V GROTE PROJECTEN

Artikel 24 Begripsomschrijving van grote projecten

Binnen een bijstandspakket kunnen de Fondsen uitgaven in verband met grote projecten financieren, waarbij onder een groot project wordt verstaan:

a) een geheel van economisch onscheidbare werkzaamheden die een precieze technische functie vervullen en op duidelijk omschreven doelstellingen zijn gericht, en

b) waarvan de totale voor de bepaling van de bijdrage van de Fondsen in aanmerking genomen kosten hoger zijn dan 50 miljoen euro.

Artikel 25 Goedkeuring en tenuitvoerlegging

1. Indien de lidstaat of de beheersautoriteit gedurende de tenuitvoerlegging van de bijstandspakketten een bijdrage van de Fondsen voor een groot project beoogt, stelt hij of zij de Commissie hiervan vooraf in kennis, daarbij de volgende gegevens verstrekkend:

a) de voor de tenuitvoerlegging verantwoordelijke instantie,

b) de aard van de investering en een beschrijving ervan, alsmede de kosten en de plaats van uitvoering ervan,

c) het tijdschema voor de uitvoering van het project,

d) de kosten-batenanalyse, die mede betrekking heeft op de financiële kosten en baten, en een risicoanalyse; voor infrastructuurinvesteringen, een analyse van de sociaal-economische kosten en baten van het project, inclusief een opgave van de te verwachten bezettingsgraad,

e) informatie over de economische haalbaarheid van het project; voor productieve investeringen worden in de analyse mede de marktvooruitzichten in de betrokken sector en de te verwachten rentabiliteit van het project behandeld,

f) de directe en indirecte effecten op de werkgelegenheid,

g) de elementen om zich een oordeel te kunnen vormen over de gevolgen voor het milieu en over de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt, alsmede over de toepassing van de communautaire milieuvoorschriften,

h) de elementen die nodig zijn om te kunnen beoordelen of de mededingingsregels, en met name de bepalingen inzake staatssteunmaatregelen, in acht worden genomen,

i) voor infrastructuurinvesteringen, het te verwachten effect op de ontwikkeling of omschakeling van de betrokken regio, alsmede de wijze van toepassing van de communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten,

j) informatie over de gevolgen van de bijdrage van de Fondsen voor de uitvoering van het project,

k) het financieringsplan en de totale financiële middelen die als bijdrage van de Fondsen en uit welke andere communautaire financieringsbron ook worden beoogd.

2. De Commissie beoordeelt het project, waarbij zij zo nodig de EIB raadpleegt, aan de hand van de volgende elementen:

a) het overwogen type investering en, in voorkomend geval, de verwachte ontvangsten;

b) de resultaten van de kosten-batenanalyse;

c) de milieueffectbeoordeling;

d) de coherentie van het project met de prioritaire zwaartepunten van het betrokken bijstandspakket;

e) de vraag of het project in overeenstemming is met de takken van communautair beleid;

f) de verwachte economische en sociale voordelen, met name op het gebied van werkgelegenheid, bezien in verhouding tot de aan te wenden financiële middelen;

g) de coördinatie van de bijstandsverlening van de financieringsinstrumenten en de in artikel 9, lid 3, bedoelde combinatie van subsidies en leningen.

3. Binnen drie maanden nadat de Commissie de in lid 1 bedoelde gegevens heeft ontvangen, bevestigt of wijzigt zij het communautaire bijstandspercentage. Indien zij van mening is dat het project geen rechtvaardiging lijkt te vormen voor een deel van de bijdrage van de Fondsen of voor deze bijdrage in haar geheel, kan zij deze bijdrage volledig of gedeeltelijk weigeren.

HOOFDSTUK VI GLOBALE SUBSIDIE

Artikel 26 Globale subsidie

1. De lidstaat of de beheersautoriteit kan in overeenstemming met de Commissie besluiten om geschikte bemiddelende instanties, met inbegrip van plaatselijke autoriteiten, maatschappijen voor regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, te belasten met de tenuitvoerlegging en het beheer van een deel van een bijstandspakket, hierna "globale subsidie" genoemd, bij voorkeur ten behoeve van initiatieven voor plaatselijke ontwikkeling.

In het geval van programma's in het kader van een communautair initiatief en van innovatieve acties kan de Commissie besluiten om voor het hele programma of een deel ervan met een globale subsidie te werken.

2. De bemiddelende instanties dienen over de vereiste solvabiliteit en administratieve capaciteit te beschikken, in de betrokken regio aanwezig te zijn of te zijn vertegenwoordigd, met een opdracht van openbaar nut te zijn belast en te zorgen voor een adequate inschakeling van de sociaal-economische kringen die rechtstreeks belang bij de tenuitvoerlegging van de geplande maatregelen hebben.

3. De toepassing van een globale subsidie wordt in de desbetreffende beschikking over de bijdrage van de Fondsen vermeld als bijzondere voorziening voor de tenuitvoerlegging van het bijstandspakket zoals bedoeld in artikel 17, lid 2, onder d). De nadere regels voor het gebruik van de globale subsidie worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de betrokken beheersautoriteit en de betrokken bemiddelende instantie.

Voor programma's in het kader van een communautair initiatief en voor innovatieve acties worden de nadere regels voor het gebruik van de globale subsidie vastgelegd in een overeenkomst tussen de Commissie en de betrokken bemiddelende instantie. De aanvullende programmering betreft niet het onder de globale subsidie vallende deel van het bijstandspakket.

4. In de nadere regels voor het gebruik van de globale subsidie worden met name gepreciseerd:

a) de ten uitvoer te leggen maatregelen,

b) de criteria voor de selectie van de begunstigden,

c) de toekenningsvoorwaarden voor en de percentages van de bijstand van de Fondsen, met inbegrip van het gebruik dat van eventueel verkregen rente moet worden gemaakt,

d) de nadere regels voor het toezicht op en de evaluatie van de globale subsidie,

e) eventueel, met instemming van de Commissie, het gebruik van een bankgarantie.

TITEL III BIJDRAGE EN FINANCIEEL BEHEER VAN DE FONDSEN

HOOFDSTUK I FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE FONDSEN

Artikel 27 Beschikking tot vaststelling van de bijdragen van de Fondsen

1. Voor zover aan alle in dit artikel vereiste voorwaarden is voldaan, stelt de Commissie in het algemeen binnen zes maanden na ontvangst van de bijstandsaanvraag de bijdrage van alle Fondsen in een enkele beschikking vast. De kredieten die worden toegewezen aan de regio's of de zones die overgangssteun ontvangen, worden in de beschikking afzonderlijk vermeld.

Voor elk van de prioritaire zwaartepunten van de bijstandsverlening wordt de maximumbijdrage van de Fondsen vastgesteld.

Een maatregel kan tijdens een bepaalde periode slechts uit één Structuurfonds financiële bijstand ontvangen.

Een verrichting kan niet tegelijkertijd bijstand uit een Fonds ontvangen uit hoofde van één van de doelstellingen 1 tot en met 3 en uit hoofde van een communautair initiatief.

2. De bijdrage van de Fondsen aan operationele programma's moet verenigbaar zijn met het in het desbetreffende communautaire bestek opgenomen financieringsplan.

3. De bijdrage van de Fondsen aan de tenuitvoerlegging van de maatregelen kan worden verleend in een van de volgende vormen: niet terugvorderbare directe steun (hierna "directe steun" te noemen), terugvorderbare steun, rentesubsidie, garantie, participatie, participatie in het risicodragend kapitaal of enige andere financieringsvorm.

De aan de beheersautoriteit of aan een andere openbare autoriteit teruggestorte steunbedragen worden door de betrokken autoriteit voor dezelfde doeleinden hergebruikt.

Artikel 28 Differentiatie van de bijstandspercentages

1. De bijdrage van de Fondsen wordt gedifferentieerd op grond van de volgende elementen:

a) de ernst van de specifieke, met name regionale of sociale, problemen waarop de bijstandspakketten zijn gericht;

b) de financiële draagkracht van de betrokken lidstaat, met name rekening houdend met de relatieve welvaart van die lidstaat en met de noodzaak buitensporige toename van de begrotingsuitgaven te vermijden,

c) het belang dat de bijstandspakketten en de prioritaire zwaartepunten uit communautair oogpunt hebben, als bedoeld in artikel 1, laatste alinea, in het bijzonder voor het opheffen van ongelijkheden en het bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, en voor de bescherming en de verbetering van het milieu, met name de toepassing van de beginselen van voorzorg en preventief optreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt,

d) het belang dat de bijstandspakketten en de prioritaire zwaartepunten uit regionaal en nationaal oogpunt hebben,

e) de specifieke kenmerken van het betrokken type bijstandspakket en het betrokken prioritaire zwaartepunt,

f) een optimaal gebruik van financiële middelen in de financieringsplannen, met inbegrip van een combinatie van openbare en particuliere middelen, en het gebruik van adequate financiële instrumenten overeenkomstig artikel 9, lid 3.

2. De bijdrage van de Fondsen wordt berekend in verhouding tot de totale in aanmerking komende kosten, of de totale in aanmerking komende uitgaven van de overheid of daaraan gelijkgestelde (nationale, regionale, communautaire) uitgaven voor elk bijstandspakket.

3. Voor de bijdrage van de Fondsen gelden de volgende grenzen:

a) ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele kosten, en als algemene regel, ten minste 50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor maatregelen in regio's van doelstelling 1. Indien deze regio's in een voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaat liggen, kan de bijdrage van de Gemeenschap in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen tot ten hoogste 80 % van de totale kosten bedragen, en tot ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten voor de ultraperifere regio's alsmede voor de Griekse perifere eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt,

b) ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten en, als algemene regel, ten minste 25 % van de subsidiabele overheidsuitgaven voor maatregelen in de zones van doelstelling 2 of doelstelling 3.

Voor de bijdrage van de Fondsen worden de maxima gerespecteerd die inzake steunintensiteit en cumulering voor de steunmaatregelen van de lidstaten zijn vastgesteld.

4. Indien bij het betrokken bijstandspakket investeringen worden gefinancierd die inkomsten zullen opleveren, wordt de bijdrage van de Fondsen aan deze investeringen vastgesteld rekening houdende, bij de specifieke kenmerken ervan, met de hoogte van de bruto autofinancieringsmarge waarvan normalerwijze wordt uitgegaan bij deze categorie investeringen, afhankelijk van de macro-economische omstandigheden waarin deze investeringen geschieden, en met dien verstande dat de bijdrage van de Fondsen niet tot een verhoging van de nationale begrotingsuitgaven mag leiden.

Voor de bijdrage van de Fondsen gelden de volgende grenzen:

a) in het geval van investeringen in infrastructuur die aanzienlijke inkomsten opleveren, bedraagt de bijdrage ten hoogste:

i) 40 % van de totale subsidiabele kosten in de regio's van doelstelling 1, verhoogd met maximaal 10 % voor de lidstaten die bijstand uit het Cohesiefonds ontvangen;

ii) 25 % van de totale subsidiabele kosten in de zones van doelstelling 2;

iii) deze percentages kunnen worden verhoogd in verhouding tot de mate waarin van andere financieringsvormen dan directe steun gebruik wordt gemaakt, met dien verstande dat de verhoging in geen geval meer dan 10 % van de totale subsidiabele kosten mag bedragen;

b) in het geval van investeringen in ondernemingen bedraagt de bijdrage ten hoogste:

i) 35 % van de totale subsidiabele kosten in de regio's van doelstelling 1;

ii) 15 % van de totale subsidiabele kosten in de zones van doelstelling 2;

iii) in het geval van investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen kunnen deze percentages worden verhoogd in verhouding tot de mate waarin van andere financieringsvormen dan directe steun gebruik wordt gemaakt, met dien verstande dat de verhoging in geen geval meer dan 10 % van de totale subsidiabele kosten mag bedragen;

5. De verwijzingen naar de regio's en de zones van doelstelling 1 en doelstelling 2 in lid 3 en lid 4 hebben mede betrekking op de regio's en de zones waar op grond van artikel 6, respectievelijk lid 1 en lid 2, overgangssteun wordt verleend.

6. De in artikel 21 en artikel 22 bedoelde maatregelen die op initiatief van de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % van de totale kosten worden gefinancierd. De in artikel 22 bedoelde maatregelen die voor rekening van de Commissie worden uitgevoerd, worden voor 100 % van de totale kosten gefinancierd. Voor de maatregelen op het gebied van technische bijstand in het kader van de programmering en van de communautaire initiatieven gelden de in dit artikel vermelde percentages.

Artikel 29 Subsidiabiliteit

1. De uitgaven voor verrichtingen komen slechts voor financiering uit de Fondsen in aanmerking indien de verrichtingen een integrerend deel van het betrokken bijstandspakket uitmaken.

2. Een uitgave komt niet voor financiering uit de Fondsen in aanmerking indien zij door de eindbegunstigde is verricht vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen. Deze datum is de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven.

De einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven wordt bepaald in de beschikking waarbij de bijdrage van de Fondsen wordt vastgesteld. Deze datum heeft betrekking op de door de eindbegunstigden verrichte betalingen. De subsidiabele periode kan door de Commissie op naar behoren gemotiveerd verzoek van de lidstaten worden verlengd overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 en artikel 14.

3. De relevante nationale bepalingen zijn van toepassing op de subsidiabele uitgaven, tenzij de Commissie, indien zulks nodig blijkt, zelf gemeenschappelijke subsidiabiliteitsregels vaststelt volgens de procedures van de artikelen 47 tot en met 52.

4. De lidstaten zien erop toe, dat de bijdrage van de Fondsen slechts wordt gehandhaafd indien de verrichting waarop zij betrekking heeft geen belangrijke verandering ondergaat:

a) die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden, of een onderneming of een publiekrechtelijk collectief lichaam een onrechtmatig voordeel oplevert, en

b) die, in voorkomend geval, vóór het verstrijken van een termijn van vijf jaar, voortvloeit hetzij uit een wijziging in het eigendomsstelsel van een infrastructuurvoorziening, hetzij uit de beëindiging of de overbrenging naar een andere plaats van een productieve activiteit.

Wanneer een dergelijke verandering zich voordoet, is het bepaalde in artikel 38 van toepassing.

HOOFDSTUK II FINANCIEEL BEHEER

Artikel 30 Betalingsverplichtingen

1. De betalingsverplichtingen van de Gemeenschap worden aangegaan op grond van de beschikking van de Commissie waarbij de bijdrage van de Fondsen wordt vastgesteld.

2. Betalingsverplichtingen voor bijstandspakketten met een duur van twee jaar of langer worden in de regel per jaar aangegaan. De betalingsverplichtingen voor het eerste jaar worden aangegaan wanneer de Commissie de beschikking tot goedkeuring van het bijstandspakket geeft. De betalingsverplichtingen voor de volgende jaren worden in de regel tegen uiterlijk 30 april aangegaan.

Het gedeelte van een betalingsverplichting waarvoor op het einde van het tweede jaar na dat van de vastlegging of op de in artikel 29, lid 2, bedoelde uiterste datum voor de indiening van het in artikel 36, lid 1, bedoelde eindverslag geen enkele ontvankelijke betalingsaanvraag bij de Commissie is ingediend, wordt ambtshalve door de Commissie geannuleerd; de bijdrage van de Fondsen aan het betrokken bijstandspakket wordt verhoudingsgewijs verminderd.

3. Bij bijstandspakketten met een duur van minder dan twee jaar worden de betalingsverplichtingen voor het totale bedrag van de bijdrage van de Fondsen aangegaan wanneer de Commissie de beschikking tot vaststelling van de bijdrage van de Fondsen geeft.

Artikel 31 Betalingen

1. De bijdrage van de Fondsen wordt door de Commissie overeenkomstig de aangegane betalingsverplichtingen aan de hiertoe door de betrokken lidstaat aangewezen nationale, gewestelijke of plaatselijke autoriteit of instantie (hierna ook "betalingsautoriteit" genoemd) uitbetaald.

De betalingen hebben betrekking op de vroegste, op grond van artikel 30 aangegane betalingsverplichtingen.

De uitbetaling kan geschieden in de vorm van voorschotten, van tussentijdse betalingen of van saldobetalingen. De tussentijdse of saldobetalingen hebben betrekking op daadwerkelijk verrichte uitgaven, welke moeten overeenkomen met door de eindbegunstigden gedane en met voldane facturen of boekingsbescheiden met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde betalingen.

De Commissie voert de tussentijdse betalingen uit binnen een termijn die in de regel niet meer dan twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van een ontvankelijke aanvraag, zal bedragen.

De betalingsautoriteit ziet erop toe, dat de eindbegunstigden de bedragen waarop zij uit hoofde van de bijdrage van de Fondsen recht hebben, zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen sommen of heffingen worden ingehouden, noch achteraf bijzondere kosten worden berekend waardoor deze bedragen worden verlaagd.

2. Nadat de eerste betalingsverplichting is aangegaan, maakt de Commissie een voorschot aan de betalingsautoriteit over. Dit voorschot bedraagt ten hoogste 10 % van de bijdrage van de Fondsen aan het betrokken bijstandspakket. Het kan zo nodig over één of meerdere begrotingsjaren worden gespreid, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

Gedurende de gehele duur van het bijstandspakket gebruikt de betalingsautoriteit het voorschot ter betaling van de communautaire bijdrage aan de uitgaven die daadwerkelijk zijn verricht en overeenkomstig lid 3 bij de Commissie zijn gedeclareerd.

De betalingsautoriteit stort het voorschot geheel of gedeeltelijk terug indien 18 maanden nadat de beschikking tot vaststelling van de bijdrage van de Fondsen is gegeven, geen enkele betalingsaanvraag bij de Commissie is ingediend.

De eventueel door het voorschot voortgebrachte rente wordt aan de middelen voor het bijstandspakket toegevoegd.

3. De tussentijdse betalingen worden gebruikt om de daadwerkelijk in het kader van de actie van de Fondsen verrichte en door de betalingsautoriteit gecertificeerde uitgaven te vergoeden. Zij hebben betrekking op de in de aanvulling op de programmering en in het financieringsplan voor het bijstandspakket vastgestelde maatregelen en worden slechts uitgevoerd mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de aanvulling op de programmering waarin alle in artikel 17, lid 3, genoemde elementen zijn opgenomen, is bij de Commissie ingediend,

b) het jaarverslag over de uitvoering in het voorgaande jaar, dat alle in artikel 36 genoemde elementen bevat, is aan de Commissie verstrekt,

c) de gegevens voor de bij artikel 41 voorziene evaluatie halverwege de looptijd van het bijstandspakket zijn medegedeeld,

d) de besluiten van de beheersautoriteit en het toezichtcomité houden zich aan het totale bedrag van de bijdrage van de Fondsen dat aan de betrokken prioritaire zwaartepunten is toegewezen,

e) er is binnen de gestelde termijn gevolg gegeven aan de in artikel 33, lid 3, bedoelde verzoeken om aanpassingen te doen of aan de in artikel 37, lid 4, bedoelde verzoeken om corrigerende maatregelen te nemen,

f) er is voor het betrokken bijstandspakket en voor de betrokken maatregel geen schorsing op grond van artikel 38, lid 2, eerste alinea, en er is geen besluit van de Commissie tot inleiding van een inbreukprocedure op grond van artikel 169 van het Verdrag.

De lidstaat en de aangewezen autoriteit worden onmiddellijk ervan in kennis gesteld indien niet aan alle voorwaarden is voldaan en treffen de nodige maatregelen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvragen voor tussentijdse betalingen, zoveel mogelijk gegroepeerd, drie keer per jaar, voor het laatst uiterlijk op 31 oktober, bij de Commissie worden ingediend.

In de aanvragen voor tussentijdse betalingen worden de naar prioritair zwaartepunt uitgesplitste uitgaven in de regio's of zones die overgangssteun ontvangen, van de overige uitgaven afgezonderd.

De som van de in lid 2 en in dit lid bedoelde betalingen voor een bijstandspakket bedraagt ten hoogste 95 % van de bijdrage van de Fondsen aan dat bijstandspakket.

4. De betaling van het saldo van de bijstand vindt plaats mits:

a) de betalingsautoriteit binnen zes maanden na de uiterste datum voor de betaling die is vermeld in de beschikking waarbij de bijdragen van de Fondsen wordt vastgesteld, een gecertificeerde verklaring betreffende de daadwerkelijk verrichte uitgaven bij de Commissie heeft ingediend,

b) het eindverslag over de uitvoering bij de Commissie is ingediend en door haar is goedgekeurd,

c) de lidstaat de in artikel 37, lid 1, onder f), bedoelde verklaring aan de Commissie heeft medegedeeld.

De definitieve saldobetaling is niet meer voor herziening op verzoek van de lidstaat vatbaar indien de aangewezen autoriteit geen daartoe strekkend verzoek aan de Commissie heeft gericht binnen een termijn van negen maanden ingaande op de datum waarop dit saldo wordt overgemaakt.

5. De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om de in de leden 3 en 4 bedoelde certificeringen en verklaringen af te geven.

6. Tegen uiterlijk 30 april van elk jaar doen de lidstaten de Commissie een geactualiseerde raming toekomen van de betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en voor het volgende begrotingsjaar.

7. Voor innovatieve acties als bedoeld in artikel 21 en maatregelen als bedoeld in artikel 22 stelt de Commissie adequate betalingsprocedures vast.

Artikel 32 Gebruik van de euro

De bedragen van de beschikkingen, van de betalingsverplichtingen en van de betalingen van de Commissie luiden in euro en worden in euro overgemaakt overeenkomstig de regels die de Commissie volgens de in de artikelen 47 tot en met 51 bedoelde procedures dient vast te stellen.

TITEL IV DOELTREFFENDHEID VAN DE BIJSTANDSVERLENING VAN DE FONDSEN

HOOFDSTUK I TOEZICHT

Artikel 33 Beheer door de aangewezen autoriteit

1. De door de lidstaat voor het beheer van een bijstandspakket aangewezen autoriteit of instantie, in het kader van deze verordening de "beheersautoriteit" te noemen, is verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het beheer en de tenuitvoerlegging, en in het bijzonder voor:

a) de totstandbrenging van het systeem voor de verzameling van de financiële en statistische gegevens ten behoeve van de tenuitvoerlegging en de in artikel 35 bedoelde indicatoren voor het toezicht, alsmede voor het ter beschikking stellen ervan op de met de Commissie overeengekomen wijze;

b) de opstelling van het financieringsplan voor het bijstandspakket, met name wat betreft het ter beschikking stellen van de middelen door de partners die bijdragen in de financiering op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 17, lid 3;

c) de totstandbrenging en het gebruik van compatibele informaticasystemen voor beheer, toezicht en evaluatie die borg staan voor een efficiënt beheer, alsmede voor de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de onder a) bedoelde gegevens, en die in overeenstemming zijn met het bepaalde in de artikelen 35, 41 en 42;

d) de opstelling en de indiening bij de Commissie van het jaarverslag over de uitvoering alsmede, in voorkomend geval en onverminderd artikel 31, van de betalingsaanvragen;

e) de organisatie, in samenwerking met de Commissie, van de in artikel 41 bedoelde evaluatie halverwege de looptijd;

f) het gebruik, door de instanties die deelnemen aan het beheer en de tenuitvoerlegging van het bijstandspakket, van hetzij een afzonderlijke boekhouding, hetzij een adequate boekhoudkundige codering van alle verrichtingen in het kader van het bijstandspakket;

g) de regelmatigheid van de uit hoofde van het bijstandspakket gefinancierde verrichtingen, omvattende met name de toepassing van interne controlemethoden die beantwoorden aan de beginselen van deugdelijk financieel beheer en de tenuitvoerlegging van de conclusies, aanbevelingen of verzoeken als bedoeld in lid 3 van dit artikel of in artikel 37, lid 4;

h) de overeenstemming met het door de Gemeenschap gevoerde beleid; in het kader van de toepassing van de communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten worden in de berichten die bestemd zijn voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, de referenties vermeld van de projecten waarvoor een bijdrage van de Fondsen is aangevraagd of vastgesteld;

i) het nakomen van de in artikel 45 bedoelde verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit.

2. Nadat het toezichtcomité hieraan zijn goedkeuring heeft gehecht, kan de beheersautoriteit zo nodig de aanvulling op de programmering aanpassen, zonder het totale bedrag van de bijdrage van de Fondsen voor het betrokken prioritaire zwaartepunt noch de specifieke doelstellingen ervan te wijzigen. De beheersautoriteit brengt de Commissie binnen een maand op de hoogte van de wijzigingen.

De wijzigingen die betrekking hebben op elementen die in de beschikking tot vaststelling van de bijdrage van de Fondsen zijn opgenomen, worden door de Commissie in overleg met de betrokken lidstaat vastgesteld na advies van het toezichtcomité.

3. De Commissie en de beheersautoriteit onderwerpen ten minste jaarlijks, met name naar aanleiding van de indiening van het in artikel 36 bedoelde jaarverslag over de uitvoering, de belangrijkste in het voorgaande jaar geboekte resultaten aan een onderzoek waarvan de voorwaarden in overleg met de betrokken lidstaat en de beheersautoriteit worden vastgesteld.

Na afloop daarvan formuleert de Commissie opmerkingen of aanbevelingen die aan de lidstaat en de beheersautoriteit worden gericht. Deze opmerkingen of aanbevelingen gaan in voorkomend geval vergezeld van verzoeken om aanpassingen aan te brengen ter verbetering van de kwaliteit of de doeltreffendheid van het toezicht op of het beheer van het bijstandspakket, eventueel om gevolg te geven aan de op grond van artikel 37, lid 4, geformuleerde conclusies. De beheersautoriteit past de aanvulling op de programmering binnen een door de Commissie gestelde termijn dienovereenkomstig aan, rekening houdende met het bepaalde in lid 2. Zo nodig wordt het bijstandspakket herzien overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 12, 13 en 14.

Artikel 34 Toezichtcomités

1. Elk communautair bestek of enkelvoudig programmeringsdocument en elk operationeel programma wordt door een toezichtcomité begeleid.

De toezichtcomités worden ingesteld krachtens een overeenkomst tussen de beheersautoriteit en de partners. De partners zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen.

De toezichtcomités worden samengesteld binnen een termijn van ten hoogste drie maanden nadat de beschikking tot vaststelling van de bijdrage van de Fondsen is gegeven.

De lidstaat is juridisch aansprakelijk voor de besluiten van het toezichtcomité.

2. Een vertegenwoordiger van de Commissie en, in voorkomend geval, van de EIB neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van de comités deel.

De vertegenwoordigers van alle partners die in de financiering van het bijstandspakket bijdragen en, bij acties op het gebied van de menselijke hulpbronnen, de vertegenwoordigers van de andere partners, zijn stemgerechtigd wanneer het comité besluiten moet nemen. De vertegenwoordigers van de overige partners hebben een raadgevende stem.

Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de beheersautoriteit.

3. Het toezichtcomité vergewist zich van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de tenuitvoerlegging van het bijstandspakket met het oog op het bereiken van de specifieke doelstellingen en de in artikel 1 omschreven doelstellingen. Te dien einde:

a) stelt het comité strategische richtsnoeren en prioriteiten voor de uitvoering van het bijstandspakket vast en vergewist het zich van de coherentie met de in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren, met het economische, sociale en, in voorkomend geval, regionale beleid van de lidstaat, met het in artikel 1, onder 3), bedoelde referentiekader en met het Gemeenschapsbeleid;

b) onderwerpt het comité de met de tenuitvoerlegging bereikte resultaten, met name ten aanzien van de gekwantificeerde doelstellingen op het niveau van de maatregelen, en de in artikel 41 bedoelde evaluatie halverwege de looptijd aan een onderzoek.

4. Het toezichtcomité kan aan de beheersautoriteit alle aanpassingen of herzieningen van het bijstandspakket voorstellen die ertoe bijdragen dat de in artikel 1 omschreven doelstellingen worden bereikt. De betrokken aanpassingen geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 33, lid 2.

Artikel 35 Indicatoren voor het toezicht

1. De beheersautoriteit en het toezichtcomité maken voor de uitoefening van het toezicht gebruik van materiële en financiële indicatoren die met name in de aanvulling op de programmering worden bepaald, op basis van door de Commissie opgestelde methodologische richtsnoeren en indicatieve lijsten. Deze indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter en de doelstellingen van het betrokken bijstandspakket, alsmede op de sociaal-economische, structurele en milieusituatie van de lidstaat, in voorkomend geval rekening houdende met de aanwezigheid van regio's of zones die overgangssteun ontvangen. Deze indicatoren omvatten in het bijzonder die welke worden gebruikt voor de toewijzing van de in artikel 43 bedoelde reserve.

2. De indicatoren voor het toezicht moeten zodanig zijn opgezet dat zij voor de betrokken bijstandspakketten een duidelijk beeld geven van:

a) de gekwantificeerde specifieke doelstellingen van de maatregelen en prioritaire zwaartepunten, en hun onderlinge samenhang,

b) de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de prioritaire zwaartepunten en de maatregelen, vanuit het oogpunt van materiële verwezenlijkingen, resultaten en gevolgen,

c) de voortgang bij de uitvoering van het financieringsplan.

Indien zulks gezien de aard van de bijstandspakketten relevant is, worden de statistische gegevens uitgesplitst naar geslacht en, voor ondernemingen, naar grootteklasse van de begunstigden. De uitsplitsing van de financiële en materiële indicatoren geschiedt op grond van een indeling in regio's en sectoren die de Commissie voorstelt.

3. Voor de in artikel 24 bedoelde grote projecten wordt gebruik gemaakt van afzonderlijke, aan de specifieke kenmerken aangepaste financiële en voortgangsindicatoren.

Artikel 36 Jaarverslag over de uitvoering

1. Voor ieder meerjarig bijstandspakket zendt de aangewezen beheersautoriteit de Commissie uiterlijk zes maanden na afloop van ieder volledig kalenderjaar van tenuitvoerlegging een voortgangsverslag. Uiterlijk zes maanden na de bedoelde einddatum voor de subsidiabiliteit zendt de betalingsautoriteit een eindverslag aan de Commissie.

Over ieder bijstandspakket met een duur van minder dan twee jaar dient de daartoe door de lidstaat aangewezen autoriteit uiterlijk zes maanden nadat de laatste betaling is verricht door de betalingsautoriteit, bij de Commissie een verslag in.

Voordat dit verslag bij de Commissie wordt ingediend, moet het door het bedoelde toezichtcomité zijn onderzocht en goedgekeurd.

2. Ieder jaarverslag en eindverslag over de uitvoering bevat ten minste de volgende gegevens:

a) een beschrijving van de omgeving waarin het bijstandspakket ten uitvoer wordt gelegd, met de wezenlijke sociaal-economische ontwikkelingen, de samenhang met andere nationale, regionale of sectoriële beleidsmaatregelen en met het in artikel 1, punt 3, bedoelde referentiekader, en de samenhang tussen de bijstandsverlening van de verschillende Fondsen onderling en met andere financieringsinstrumenten;

b) de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de prioritaire zwaartepunten, de maatregelen en de verrichtingen indien de aard van de bijstandspakketten zulks mogelijk maakt, voor elk Fonds, elk zwaartepunt en elke maatregel, in het licht van hun specifieke doelstellingen, door middel van kwantificering van de in artikel 35 bedoelde materiële, resultaat- en impactindicatoren;

c) de financiële uitvoering van het bijstandspakket op het niveau van de maatregelen, een opgave van de daadwerkelijk door de betalingsautoriteit verrichte uitgaven alsmede van de van de Commissie ontvangen betalingen, door middel van kwantificering van de in artikel 35 bedoelde financiële indicatoren; de financiële uitvoering in de zones die overgangssteun ontvangen, op het niveau van het prioritaire zwaartepunt, moet worden afgezonderd;

d) de door de beheersautoriteit en door het toezichtcomité getroffen voorzieningen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot:

i) het toezicht en de controle op de verrichtingen,

ii) het gebruik van technische bijstand,

iii) de genomen evaluatiemaatregelen, waarbij met name ook gegevens worden verstrekt over de verkregen resultaten en het verzamelen van de voor het toezicht benodigde informatie,

iv) de betrouwbaarheid van het beheerssysteem,

v) de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van aanbevelingen, verzoeken om aanpassingen te doen als bedoeld in artikel 33, lid 3, of verzoeken om corrigerende maatregelen te nemen als bedoeld in artikel 37, lid 4,

vi) de maatregelen die zijn genomen om de voorlichtings- en publiciteitsverplichtingen als bedoeld in artikel 45 na te komen;

g) de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de beleidsvoorschriften van de Gemeenschap te waarborgen;

h) in voorkomend geval, een afzonderlijk hoofdstuk over de voortgang en de financiering van de grote projecten.

HOOFDSTUK II FINANCIËLE CONTROLE

Artikel 37 Algemene bepalingen

1. De lidstaten zijn in eerste instantie belast met de financiële controle op de bijstandspakketten. Zij doen daartoe met name het volgende:

a) zij gaan na of er beheers- en controlesystemen zijn opgezet om een doeltreffend en regelmatig gebruik van het Gemeenschapsgeld te garanderen en of deze systemen goed functioneren;

b) zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen;

c) zij zien erop toe, dat de bijstandspakketten in overeenstemming met alle toepasselijke communautaire bepalingen worden beheerd, ook wanneer hun een aanmaning of een met redenen omkleed advies op grond van artikel 169 van het Verdrag wordt toegezonden, en dat de hun ter beschikking gestelde middelen overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer worden gebruikt;

d) zij waarborgen, dat de aangiften van uitgaven die bij de Commissie worden ingediend, juist zijn en afkomstig zijn van op controleerbare bewijsstukken gebaseerde boekhoudsystemen;

e) zij doen het nodige om onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te herstellen; overeenkomstig de geldende wetgeving stellen zij de Commissie in kennis van onregelmatigheden en van het verloop van de administratieve en gerechtelijke procedures;

f) bij de afsluiting van elk bijstandspakket dienen zij bij de Commissie een verklaring in die is opgesteld door een persoon of dienst die functioneel onafhankelijk is van de beheersautoriteit. In de verklaring worden de conclusies van de verrichte controles samengevat en wordt een oordeel gegeven over de deugdelijkheid van de aanvraag om de saldobetaling, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen waarop het eindcertificaat over de uitgaven betrekking heeft. De lidstaten laten deze verklaring vergezeld gaan van hun zienswijze indien zij zulks nodig achten;

g) zij werken samen met de Commissie om te garanderen dat de middelen van de Gemeenschap overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt;

h) zij vorderen de middelen terug die door een vastgestelde onregelmatigheid verloren zijn gegaan, in voorkomend geval verhoogd met moratoire rente.

2. De Commissie vergewist zich ervan dat er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die een doeltreffend en regelmatig gebruik van het Gemeenschapsgeld garanderen, en dat die systemen goed functioneren.

Onverminderd de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of functionarissen van de Commissie de uit de Fondsen gefinancierde verrichtingen en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, met name door middel van steekproeven. Onverminderd het bepaalde in lid 4, stelt de Commissie de betrokken lidstaat vooraf in kennis van een controle ter plaatse teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Ambtenaren of functionarissen van de lidstaat mogen aan de controles deelnemen.

De Commissie kan de betrokken lidstaat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een of meerdere verrichtingen na te gaan. Ambtenaren of functionarissen van de Commissie mogen aan de controles deelnemen.

De Commissie kan onaangekondigde controles ter plaatse uitvoeren. Ambtenaren of functionarissen van de lidstaat mogen aan de controles deelnemen.

3. De Commissie en de lidstaten werken samen om de programma's en de methodologie voor de controles te coördineren teneinde de controles een maximaal effect te laten sorteren. De betrokken lidstaat en de Commissie stellen elkaar onverwijld op de hoogte van de resultaten van de uitgevoerde controles.

4. De Commissie en de lidstaten werken samen om ten minste jaarlijks, en in elk geval vóór het jaarlijks onderzoek als bedoeld in artikel 33, lid 3, de volgende elementen te onderzoeken en te evalueren:

a) de resultaten van de door de lidstaat en de Commissie verrichte controles;

b) de eventuele opmerkingen van de andere nationale of communautaire controleorganen of -instellingen;

c) de financiële gevolgen van de vastgestelde onregelmatigheden, de voor het herstel ervan reeds genomen of nog noodzakelijke maatregelen en, in voorkomend geval, de wijzigingen van de beheers- en controlesystemen.

Onverminderd de met name overeenkomstig dit artikel en artikel 38 onverwijld door de lidstaat te nemen maatregelen, stelt de Commissie na dit onderzoek de conclusies op, die met name betrekking hebben op het financiële effect van de eventueel geconstateerde onregelmatigheden. Deze conclusies worden toegezonden aan de lidstaat en aan de autoriteiten die de betrokken bijstandspakketten beheren. In voorkomend geval gaan zij vergezeld van aanbevelingen voor of verzoeken om correctiemaatregelen die erop zijn gericht de tekortkomingen van het beheer binnen een door de Commissie gestelde termijn te verhelpen en de ontdekte onregelmatigheden die nog niet zijn gecorrigeerd, te corrigeren.

De lidstaten en de verantwoordelijke beheersautoriteiten nemen binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen om gevolg te geven aan de aanbevelingen of de verzoeken van de Commissie.

5. Onverminderd het bepaalde in dit artikel, kan de Commissie een tussentijdse betaling geheel of gedeeltelijk opschorten indien zij vaststelt dat de betrokken uitgaven het voorwerp uitmaken van een belangrijke onregelmatigheid die niet is gecorrigeerd en oordeelt dat onmiddellijk optreden vereist is. Zij brengt de betrokken lidstaat daarvan op de hoogte.

6. Gedurende drie jaar na de laatste betaling voor een bijstandspakket houden de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken van de met het bijstandspakket verband houdende uitgaven en controles ter beschikking van de Commissie. In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze termijn geschorst.

Artikel 38 Financiële correcties

1. De lidstaten zijn in eerste instantie belast met het vervolgen van onregelmatigheden, het vaststellen van de maatregelen die moeten worden getroffen ten aanzien van elke belangrijke wijziging die de aard of de voorwaarden van de tenuitvoerlegging of de controle van een bijstandspakket beïnvloedt, en het verrichten van de nodige financiële correcties.

De door de lidstaten verrichte correcties behelzen een gehele of gedeeltelijke intrekking van de communautaire bijdrage. De aldus vrijgekomen communautaire middelen kunnen door de lidstaat ten behoeve van het betrokken bijstandspakket worden hergebruikt, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 53 vast te stellen voorwaarden.

2. De Commissie schorst de betrokken tussentijdse betalingen en verzoekt de lidstaat binnen een bepaalde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken wanneer zij van mening is:

- dat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van lid 1 niet is nagekomen, of

- dat om redenen die met een geheel bijstandspakket of een deel ervan verband houden, de bijdrage van de Fondsen niet of slechts voor een deel gerechtvaardigd is, of

- dat de beheers- of controlesystemen tekortkomingen vertonen die aanleiding kunnen geven tot onregelmatigheden met een systematisch karakter, of

- dat er een ernstig, door de nodige verificaties gestaafd, vermoeden van overtreding van het Gemeenschapsrecht bestaat.

Na afloop van de in de eerste alinea gestelde termijn, en wanneer de lidstaat geen correctiemaatregelen treft, kan de Commissie:

a) het in artikel 31, lid 2, bedoelde voorschot verminderen, of

b) de bijdrage van de Fondsen aan het betrokken bijstandspakket gedeeltelijk of volledig intrekken.

De Commissie stelt het bedrag van een correctie vast met inachtneming van de aard van de onregelmatigheid of de wijziging, en van de omvang en het potentiële effect van de eventuele tekortkomingen van de beheers- of controlesystemen.

3. Elk bedrag dat wegens onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Een dergelijk bedrag wordt met moratoire rente verhoogd.

4. Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in artikel 31.

HOOFDSTUK III EVALUATIE

Artikel 39 Algemene bepalingen

1. Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de structurele bijstandsverlening wordt de actie van de Gemeenschap aan een evaluatie vooraf, een evaluatie halverwege de looptijd en een evaluatie achteraf onderworpen, teneinde het effect ervan in het licht van de doelstellingen van artikel 1 te beoordelen en het effect op de specifieke structurele problemen te ontleden.

2. De doeltreffendheid van de actie van de Fondsen wordt in drieërlei opzicht gemeten:

- het algehele effect van de acties op de in artikel 130 A van het Verdrag genoemde doelstellingen, inzonderheid de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap;

- het effect van de in de plannen voorgestelde en binnen elk communautair bestek opgenomen prioritaire zwaartepunten,

- het effect van de voor de bijstandspakketten vastgestelde specifieke prioriteiten.

3. De evaluatie geschiedt al naar gelang het geval, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 40, 41 en 42, hoofdzakelijk door de lidstaat of door de Commissie en in het kader van het partnerschap. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie treffen adequate voorzieningen en verzamelen de benodigde gegevens voor een zo doeltreffend mogelijke evaluatie. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de verschillende elementen die het toezichtsysteem kan opleveren, zo nodig aangevuld met gegevens die de relevantie ervan vergroten.

Op initiatief van de lidstaten of van de Commissie kunnen aanvullende, in voorkomend geval thematische, evaluaties worden verricht om elders herhaalbare ervaringen te identificeren.

4. De evaluatieverslagen worden op verzoek ter beschikking van het publiek gesteld.

5. Het grondbeginsel van en de werkwijze bij de evaluatie worden nader omschreven in de communautaire bestekken en in de bijstandspakketten.

Artikel 40 Evaluatie vooraf

1. De evaluatie vooraf vindt plaats ten behoeve van de voorbereiding en de vaststelling van de plannen, waarmee zij is geïntegreerd. In het kader van de evaluatie worden de troeven, de tekortkomingen en het potentieel van de betrokken lidstaat, regio of sector geanalyseerd. Voorts worden de coherentie van de gekozen strategie en doelstellingen met de kenmerken van de betrokken regio's of zones, waaronder hun demografische ontwikkeling, en het verwachte effect van de voorgenomen prioritaire acties onderzocht, waarbij de specifieke doelstellingen in het licht van de beginsituatie worden gekwantificeerd indien de aard ervan zulks mogelijk maakt.

De evaluatie vooraf heeft met name betrekking op de situatie op het gebied van concurrentievermogen en innovatie, inzonderheid van kleine en middelgrote ondernemingen, werkgelegenheid en menselijke hulpbronnen, milieu en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, en omvat in het bijzonder:

a) een evaluatie vooraf van de milieusituatie in de betrokken regio en van de voorzieningen om de milieudimensie in het bijstandspakket te integreren en de naleving van de communautaire milieuvoorschriften te waarborgen. Deze evaluatie omvat: een gekwantificeerde beschrijving van de actuele milieusituatie, een opgave van de doelstellingen op korte en middellange termijn, rekening houdende met de op nationaal, regionaal of lokaal niveau vastgestelde milieubeheersplannen, een opgave van de beschikbaar gestelde financiële middelen en van de belangrijkste in de voorgaande programmeringsperiode bereikte resultaten, en een evaluatie van het effect op de milieusituatie dat van de strategie en de bijstandspakketten wordt verwacht;

b) een evaluatie vooraf van de situatie op het gebied van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, onder andere van de specifieke problemen van elke groep en van de resultaten van de in de voorgaande programmeringsperiode ondernomen acties; een evaluatie van het effect dat van de strategie en de bijstandspakketten wordt verwacht, met name voor de doorstroming van vrouwen en mannen naar de arbeidsmarkt, voor het onderwijs en de beroepsopleiding, voor het ondernemerschap bij vrouwen en voor het combineren van beroepsloopbaan en privé-leven.

In het kader van de evaluatie vooraf worden de kwaliteit van de tenuitvoerleggings- en toezichtsvoorzieningen en de coherentie met het Gemeenschapsbeleid op andere terreinen en de in artikel 9, lid 4, bedoelde richtsnoeren onderzocht.

Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de lessen die uit de evaluaties van voorgaande programmeringsperiodes zijn getrokken.

2. De met het opstellen van de plannen belaste autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de evaluatie. Aan de hand van vooraf door haar vastgestelde criteria beoordeelt de Commissie de plannen in het licht van het bepaalde in de artikelen 14 en 15, en met name de relevantie en de kwaliteit van de evaluatie vooraf. Zo nodig wint zij aanvullende inlichtingen in.

3. De evaluatie van de in de aanvulling op de programmering opgenomen maatregelen is gericht op het onderzoek van de coherentie met de doelstellingen van de overeenkomstige prioritaire zwaartepunten, op het kwantificeren van de specifieke doelstellingen van de maatregelen en op het onderzoek van de relevantie van de selectiecriteria.

Artikel 41 Evaluatie halverwege de looptijd

1. De evaluatie halverwege de looptijd heeft betrekking op de eerste resultaten van de bijstandspakketten, de coherentie met de evaluatie vooraf, de relevantie van de doelstellingen en de manier waarop zij worden verwezenlijkt. Voorts wordt de kwaliteit van het financieel beheer, van het toezicht en van de tenuitvoerlegging beoordeeld.

2. De evaluatie halverwege de looptijd vindt plaats onder de bevoegdheid van de beheersautoriteit, die daarbij samenwerkt met de Commissie. De evaluatie wordt verricht voor elk communautair bestek en voor elk bijstandspakket. Zij wordt uitgevoerd door een van de beheersautoriteit onafhankelijke beoordelaar, overeenkomstig artikel 34, lid 3, voorgelegd aan het toezichtcomité voor het communautair bestek of het bijstandspakket, en vervolgens tegen uiterlijk 31 december 2003 aan de Commissie gezonden met het oog op het jaarlijks onderzoek als bedoeld in artikel 33, lid 3.

3. De Commissie onderzoekt de relevantie en de kwaliteit van de evaluatie aan de hand van vooraf door haar vastgestelde criteria, met het oog op de herziening van het bijstandspakket en de toewijzing van de in artikel 43 bedoelde reserve.

Artikel 42 Evaluatie achteraf

1. De evaluatie achteraf is erop gericht verslag uit te brengen over het gebruik van de middelen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bijstandspakketten en het effect ervan, en de coherentie met de evaluatie vooraf, alsmede conclusies te trekken wat betreft de doelstelling van economische en sociale samenhang. In de evaluatie dienen de factoren die tot het welslagen of het falen van de tenuitvoerlegging hebben bijgedragen, alsmede de verwezenlijkingen en de resultaten, en de duurzaamheid ervan, aan bod te komen.

In aansluiting op de evaluatie halverwege de looptijd wordt een eerste balans van elk communautair bestek en elk bijstandspakket uiterlijk op 31 december 2005 opgemaakt met het oog op de voorbereiding van de toekomstige bijstandspakketten.

2. De evaluatie achteraf vindt plaats onder de bevoegdheid van de Commissie, die daarbij samenwerkt met de lidstaat en de beheersautoriteit. Zij heeft betrekking op de bijstandspakketten en wordt uitgevoerd door onafhankelijke beoordelaars. Zij moet uiterlijk drie jaar na het einde van de programmeringsperiode zijn afgerond.

HOOFDSTUK IV PRESTATIERESERVE

Artikel 43 Toewijzing van de prestatiereserve

1. De Commissie wijst de in artikel 7, lid 4, bedoelde vastleggingskredieten halverwege de looptijd toe op grond van de naleving van de additionaliteit en van de bij tenuitvoerlegging van de operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten in elke lidstaat geleverde prestaties.

2. Overeenkomstig artikel 10, lid 3, toetst de Commissie de additionaliteit halverwege de looptijd voor doelstelling 1, enerzijds, en voor de doelstellingen 2 en 3 tezamen, anderzijds, en beoordeelt zij de prestaties in het kader van elk operationeel programma of elk enkelvoudig programmeringsdocument aan de hand van een beperkt aantal toezichtindicatoren die een beeld geven van de doeltreffendheid, het beheer en de financiële uitvoering, en die de halverwege de looptijd bereikte resultaten meten en deze toetsen aan de initiële specifieke doelstellingen welke voor de operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten zijn vastgesteld.

Deze indicatoren worden bepaald op basis van methodologische voorstellen van de Commissie en gekwantificeerd in de jaarverslagen over de uitvoering, met name in het verslag over het derde jaar van uitvoering en in het verslag van de evaluatie halverwege de looptijd.

3. De in reserve gehouden kredieten worden voor elke doelstelling toegewezen aan de operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten die een toereikend geacht prestatieniveau hebben bereikt, waarbij een vermindering zal worden toegepast wanneer de betrokken lidstaat zijn verplichtingen inzake additionaliteit niet is nagekomen. De Commissie neemt uiterlijk op 31 maart 2004 een besluit. De operationele programma's of enkelvoudige programmeringsdocumenten worden overeenkomstig artikel 12, 13 en 14 herzien.

TITEL V VERSLAGEN EN PUBLICITEIT

Artikel 44 Verslagen

1. Overeenkomstig artikel 130 B van het Verdrag brengt de Commissie om de drie jaar aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang, alsmede over de wijze waarop de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, de EIB en de andere financieringsinstrumenten daartoe hebben bijgedragen. Dit verslag omvat met name:

a) een balans van de bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang gemaakte vorderingen, met inbegrip van de situatie en de ontwikkeling op sociaal-economisch gebied van de regio's,

b) een balans over de wijze waarop de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, de EIB en de andere financieringsinstrumenten, en het beleid van de Gemeenschap op de andere terreinen tot de voltooiing van dit proces hebben bijgedragen,

c) eventuele voorstellen voor communautaire acties en beleidsmaatregelen waarvan de goedkeuring bijdraagt tot een verbetering van de economische en sociale samenhang.

2. Vóór 1 november van ieder jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verslag uit over de toepassing van deze verordening tijdens het voorafgaande jaar. Dit verslag omvat met name:

a) een balans van de activiteiten van ieder Fonds, van de besteding van hun begrotingsmiddelen en de concentratie van de bijstandspakketten, alsmede een balans van het gebruik van de overige, onder de bevoegdheid van de Commissie vallende financieringsinstrumenten en van de concentratie van de middelen van deze instrumenten; deze balans bevat een verdeling op jaarbasis over de lidstaten van de kredieten waarvoor betalingsverplichtingen zijn aangegaan en betalingen zijn verricht, inclusief uit hoofde van communautaire initiatieven en technische bijstand,

b) een balans van de coördinatie van bijstandsverlening tussen de Fondsen onderling en met die van de EIB en de overige bestaande financieringsinstrumenten;

c) de resultaten van de evaluaties als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 42, inclusief de gegevens betreffende de herziening van de bijstandspakketten, en een evaluatie van de coherentie van de acties van de Fondsen met het Gemeenschapsbeleid als bedoeld in artikel 11,

d) een lijst van de grote projecten die een bijdrage van de Fondsen hebben ontvangen,

e) de resultaten van de uitgevoerde controles, en de lessen die uit deze controles kunnen worden getrokken,

f) informatie over de adviezen van de comités op grond van het bepaalde in de artikelen 47 tot en met 51.

Artikel 45 Voorlichting en publiciteit

1. Met het oog op het inwinnen van het advies als bedoeld in artikel 14, lid 1, zien de lidstaten erop toe, dat de plannen de nodige bekendheid wordt gegeven.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 22, lid 1, zorgt de beheersinstantie voor een passende publiciteit teneinde:

a) de potentiële eindbegunstigden, de beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, de organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de niet-gouvernementele organisaties over de door het bijstandspakket geboden mogelijkheden te informeren,

b) het publiek te informeren over de rol die door de Gemeenschap in verband met het betrokken bijstandspakket en de resultaten ervan wordt vervuld.

3. Overeenkomstig artikel 36 raadplegen de lidstaten de Commissie en informeren zij haar jaarlijks over de in de leden 1 en 2 bedoelde initiatieven.

TITEL VI COMITÉS

Artikel 46 Algemene bepalingen

1. De Commissie wordt bij de tenuitvoerlegging van deze verordening bijgestaan door vijf comités.

2. De Commissie legt de in artikel 44 bedoelde verslagen aan de comités voor. Zij kan de comités om advies verzoeken over iedere andere aangelegenheid dan die bedoeld in deze titel met betrekking tot de bijstandsverlening door de Fondsen.

3. De adviezen van ieder comité worden ter kennis van de in deze titel bedoelde comités gebracht.

4. Het Europees Parlement wordt regelmatig op de hoogte gesteld van de werkzaamheden van de comités.

Artikel 47 Raadgevend Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's

Bij de Commissie wordt een Raadgevend Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's opgericht, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen beschikkingen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie over dit ontwerp advies uit, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen. Voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij met zijn advies rekening heeft gehouden.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie met betrekking tot de communautaire bestekken in het kader van doelstelling 1 en de enkelvoudige programmeringsdocumenten in het kader van doelstelling 2, alsmede over de opstelling en de herziening van de lijst van de in het kader van doelstelling 2 in aanmerking genomen zones. Bovendien kan de Commissie aan het Comité de in artikel 21 bedoelde vraagstukken voorleggen.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 48 Comité uit hoofde van artikel 124 van het Verdrag

Het in artikel 124 van het Verdrag bedoelde Comité is samengesteld uit twee vertegenwoordigers van de regering, twee vertegenwoordigers van de vakbonden en twee vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties per lidstaat. Het lid van de Commissie dat met het voorzitterschap is belast, kan deze functie aan een hoge ambtenaar van de Commissie delegeren.

Voor iedere lidstaat wordt voor elke in de eerste alinea genoemde categorie een plaatsvervanger benoemd. Bij afwezigheid van een of van beide leden neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

De leden en hun plaatsvervangers worden op voordracht van de Commissie door de Raad voor een periode van drie jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar. De Commissie streeft bij de samenstelling van het Comité naar een evenwichtige vertegenwoordiging van alle betrokken groepen. De EIB wijst, voor de haar betreffende agendapunten, een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie inzake de enkelvoudige programmeringsdocumenten in het kader van doelstelling 3, alsmede inzake de communautaire bestekken en enkelvoudige programmeringsdocumenten in het kader van de doelstellingen 1 en 2 indien deze aangelegenheden betreffen waarvoor steun wordt verleend door het Europees Sociaal Fonds.

De instemming van het Comité wordt geacht te zijn verkregen bij absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. De Commissie licht het Comité in over de wijze waarop zij met de adviezen rekening heeft gehouden.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 49 Comité van beheer voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling

Bij de Commissie wordt een Comité landbouwstructuur en plattelandsontwikkeling opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen beschikkingen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen; bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten overeenkomstig genoemd artikel gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt beschikkingen vast die onmiddellijk toepasselijk zijn. Indien de beoogde beschikkingen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

Binnen de in de derde alinea genoemde termijn kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie over de opstelling van de lijst van de in het kader van doelstelling 2 in aanmerking genomen zones, alsmede over de enkelvoudige programmeringsdocumenten in het kader van die doelstelling.

Bovendien wordt het Comité om advies gevraagd over de acties met betrekking tot de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling die zijn opgenomen in de ontwerp-beschikkingen van de Commissie over de communautaire bestekken of enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de regio's van doelstelling 1.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 50 Comité van beheer voor de visserij- en aquacultuursector

Bij de Commissie wordt een Comité van beheer voor de visserij- en aquacultuursector opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen beschikkingen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen; bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten overeenkomstig genoemd artikel gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt beschikkingen vast die onmiddellijk toepasselijk zijn. Indien de beoogde beschikkingen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

Binnen de in de derde alinea genoemde termijn kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie over de opstelling van de lijst van de in het kader van doelstelling 2 in aanmerking genomen zones, alsmede over de enkelvoudige programmeringsdocumenten in het kader van die doelstelling.

Bovendien wordt het Comité om advies gevraagd over de acties met betrekking tot de visserijstructuur die zijn opgenomen in de ontwerp-beschikkingen van de Commissie over de communautaire bestekken of enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de regio's van doelstelling 1.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 51 Comité van beheer voor de communautaire initiatieven

Bij de Commissie wordt een Comité van beheer voor de communautaire initiatieven opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordigers van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen beschikkingen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen; bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten overeenkomstig genoemd artikel gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt beschikkingen vast die onmiddellijk toepasselijk zijn. Indien de beoogde beschikkingen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

Binnen de in de derde alinea genoemde termijn kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Het Comité brengt advies uit over de in artikel 21 bedoelde voorstellen van de Commissie aan de lidstaten.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

TITEL VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 52 Overgangsbepalingen

1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gedeeltelijke of volledige intrekking, van bijstandspakketten die de Raad of de Commissie hebben goedgekeurd op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en Verordening (EEG) nr. 4253/88 of van welke andere wetgeving ook die op 31 december 1999 op de betrokken bijstandspakketten van toepassing is.

2. Aanvragen voor een bijdrage van de Fondsen voor bijstandspakketten die worden ingediend uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en van Verordening (EEG) nr. 4253/88 worden door de Commissie uiterlijk op 31 december 1999 op grond van die verordeningen onderzocht en goedgekeurd.

3. Bij de opstelling van de communautaire bestekken en de bijstandspakketten houdt de Commissie rekening met elke, door de Raad of door haar vóór het van kracht worden van deze verordening goedgekeurde actie, die een financiële weerslag heeft in de loop van de door de bestekken en bijstandspakketten bestreken periode. Het bepaalde in artikel 29, lid 2, is op de betrokken acties niet van toepassing.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 29, lid 2, kunnen uitgaven waarvoor de Commissie tussen 1 januari 2000 en 30 april 2000 een aanvraag heeft ontvangen die aan alle in deze verordening gestelde voorwaarden voldoet, met ingang van 1 januari 2000 voor een bijdrage van de Fondsen in aanmerking worden genomen.

5. De delen van de bedragen welke zijn vastgelegd voor verrichtingen of programma's die door de Commissie vóór 1 januari 1994 zijn goedgekeurd en waarvoor uiterlijk op 31 maart 2001 geen aanvraag om eindbetaling is ingediend, worden door de Commissie uiterlijk op 30 september 2001 ambtshalve geannuleerd en geven aanleiding tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen, onverminderd de behandeling van de verrichtingen of programma's waarvoor in verband met een gerechtelijke procedure een schorsing geldt.

De delen van de bedragen welke zijn vastgelegd voor programma's die door de Commissie tussen 1 januari 1994 en 31 december 1999 zijn goedgekeurd en waarvoor vóór 31 maart 2003 geen aanvraag voor eindbetaling is ingediend, worden door de Commissie uiterlijk op 30 september 2003 ambtshalve geannuleerd en geven aanleiding tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen, onverminderd de behandeling van de verrichtingen of programma's waarvoor in verband met een gerechtelijke procedure een schorsing geldt.

Artikel 53 Uitvoeringsbepalingen

De uitvoeringsbepalingen voor deze verordening worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedures van de artikelen 47 tot en met 51.

Artikel 54 Intrekking

Onverminderd het bepaalde in artikel 52, worden Verordening (EEG) nr. 2052/88 en Verordening (EEG) nr. 4253/88 met ingang van 1 januari 2000 ingetrokken.

De verwijzingen in de Gemeenschapswetgeving naar de ingetrokken verordeningen worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 55 Nieuw onderzoek

Op voorstel van de Commissie beziet de Raad deze verordening vóór 31 december 2006 opnieuw.

Hij besluit over dit voorstel volgens de procedure van artikel 130 D van het Verdrag.

Artikel 56 Inwerkingtreding

Voor de nieuwe programmering treedt deze verordening in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, met uitzondering van de artikelen 27, 30 en 31, die op 1 januari 2000 in werking treden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te . . .

Voor de Raad

. . .

(1) PB L 185 van 15.7.1988, blz. 9.

(2) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 11.

(3) PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1.

(4) PB L 375 van 23.11.1989, blz. 11.

(5) PB L 103 van 26.4.1996, blz. 5.

BIJLAGE

VASTLEGGINGSKREDIETEN VOOR DE PERIODE 2000-2006

>RUIMTE VOOR DE TABEL>