Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad inzake een vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten die tijdelijk in de uitoefening van hun activiteit zijn beperkt
Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad inzake een vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten die tijdelijk in de uitoefening van hun activiteit zijn beperkt
Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad inzake een vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten die tijdelijk in de uitoefening van hun activiteit zijn beperkt /* COM/98/0464 def. - CNS 98/0244 */
Publicatieblad Nr. C 273 van 02/09/1998 blz. 0003
Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad inzake een vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten die tijdelijk in de uitoefening van hun activiteit zijn beperkt (98/C 273/03) COM(1998) 464 def. - 98/0244(CNS)
(Door de Commissie ingediend op 22 juli 1998)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende dat, toen in 1984 de regeling inzake de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten werd ingesteld, bij de vaststelling van de communautaire voorschriften voor de toewijzing van de individuele referentiehoeveelheden geen rekening werd gehouden met de situatie van de producenten die als gevolg van een verbintenis op grond van Verordening (EEG) nr. 1078/77 van de Raad van 17 mei 1977 tot invoering van een stelsel van premies voor het niet in de handel brengen van melk en zuivelproducten en voor de omschakeling van het melkveebestand (1) in het door de lidstaat gekozen referentiejaar geen melk hadden geleverd of verkocht dan wel in dat jaar onderworpen waren geweest aan beperkingen wat de geleverde of verkochte hoeveelheden betreft;
Overwegende dat, na het arrest van het Hof van Justitie van 19 mei 1992 in de gevoegde zaken C-104/89 en C-37/90, de instellingen van de Gemeenschap zich ertoe hebben verbonden volledige uitvoering aan die uitspraak te geven voor alle betrokken producenten van wie de omstandigheden voldeden aan de in het arrest bepaalde voorwaarden ten aanzien van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap op het punt van het vergoeden van de schade die deze producenten hadden geleden doordat de oorspronkelijke communautaire regelgeving niet in de toewijzing van een individuele referentiehoeveelheid aan hen voorzag; dat het daarbij in hoofdzaak ging om de producenten die het recht hadden een specifieke referentiehoeveelheid aan te vragen op grond van de bepalingen die aan Verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad (2) waren toegevoegd bij Verordening (EEG) nr. 764/89 van de Raad (3) of Verordening (EEG) nr. 1639/91 van de Raad (4); dat bij Verordening (EEG) nr. 2187/93 van de Raad van 22 juli 1993 inzake het vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk of zuivelproducten die hun activiteit tijdelijk niet hebben kunnen uitoefenen (5) een vergoedingsregeling voor deze producenten is ingesteld, welke regeling inhield dat aan alle in aanmerking komende producenten die een aanvraag indienden, een forfaitair berekend voorstel werd gedaan dat voor definitieve afrekening aangenomen dan wel afgewezen kon worden;
Overwegende dat het Gerecht van Eerste Aanleg op verzoek van twee producenten in zijn arrest van 9 december 1997 in de gevoegde zaken T-195/94 en T-202/94 de Gemeenschap heeft gelast de schade te vergoeden die deze producenten hebben geleden doordat de oorspronkelijke communautaire regelgeving tot instelling van de regeling inzake de extra heffing niet voorzag in de toewijzing van een individuele referentiehoeveelheid voor bedrijven waarvoor overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1078/77 een verbintenis was aangegaan, en doordat latere wijzigingen van de regelgeving uitsloten dat specifieke referentiehoeveelheden werden toegewezen aan cessionarissen van een overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1078/77 toegekende premie die een referentiehoeveelheid hadden ontvangen op grond van artikel 2 en/of artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 857/84;
Overwegende dat er een aanzienlijk aantal andere producenten is van wie de omstandigheden voldoen aan de in het arrest bepaalde voorwaarden ten aanzien van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap en die hetzij reeds een beroep tegen de Raad en de Commissie hebben ingesteld, hetzij een eis tot schadevergoeding bij de instellingen van de Gemeenschap hebben ingediend; dat het daarbij in hoofdzaak gaat om de producenten die het recht hadden een specifieke referentiehoeveelheid aan te vragen op grond van Verordening (EEG) nr. 2055/93 van de Raad (6); dat het derhalve dienstig is een regeling vast te stellen voor de afhandeling van deze eisen tot schadevergoeding;
Overwegende dat het door het grote aantal producenten die in aanmerking kunnen komen, niet mogelijk is de eis van elke producent afzonderlijk te beoordelen; dat daarom met een forfaitaire benadering moet worden gewerkt; dat het dienstig is zoveel mogelijk uit te gaan van de bij Verordening (EEG) nr. 2187/93 vastgestelde regeling;
Overwegende dat een rechtstreeks verband dient te worden gelegd tussen de aanvaarding van het recht op een specifieke referentiehoeveelheid op grond van Verordening (EEG) nr. 2055/93 en het bestaan van schade als gevolg van de beperking van de melkproductie tegen de wens van de betrokken producent in; dat, om te voorkomen dat een producent voordeel kan behalen door een specifieke referentiehoeveelheid te verwerven met als enig doel op de veronderstelde vermogenswaarde van de toegewezen referentiehoeveelheid te speculeren, rekening dient te worden gehouden met het verdere handelen van de producent tijdens de bij Verordening (EEG) nr. 2055/93 vastgestelde periode waarin beperkingen golden;
Overwegende dat moet worden bepaald op welke basis de jaarlijkse hoeveelheid moet worden berekend in het geval van concessionarissen van een deel van een bedrijf waarvoor een verbintenis op grond van Verordening (EEG) nr. 1078/77 was aangegaan; dat de jaarlijkse hoeveelheid in de regel zal worden bepaald op basis van het aandeel van de overgedragen grond in het totale areaal van het oorspronkelijke bedrijf; dat echter, als gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 16 oktober 1997 in zaak C-165/95, in het geval dat het oorspronkelijke bedrijf een gemengd bedrijf was, de betrokken bepaling dient te geschieden, voor zover de nodige bewijzen voorhanden zijn, naar rato van het gedeelte van het bedrijf dat direct of indirect voor de melkproductie werd gebruikt op het tijdstip dat de verbintenis op grond van Verordening (EEG) nr. 1078/77 werd aangegaan; dat dezelfde beginselen dienen te worden toegepast in het geval dat de concessionaris van een onder een dergelijke verbintenis vallend bedrijf, vóór de toewijzing van een specifieke referentiehoeveelheid;
Overwegende dat, onder voorbehoud van het bovenstaande, de voor de vergoeding in aanmerking te nemen hoeveelheid moet worden berekend overeenkomstig de beginselen die zijn omschreven in de rechtsoverwegingen van het arrest van het Hof van Justitie van 19 mei 1992 en het arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 december 1997;
Overwegende dat moet worden aangegeven voor welke periode een vergoeding wordt aangeboden; dat de schade die de betrokken producenten hebben geleden, in overeenstemming met de bovenbedoelde beginselen mag worden geacht te zijn geëindigd op de datum van vaststelling van Verordening (EEG) nr. 2055/93 of, indien dat eerder was, op de datum van toewijzing van een specifieke referentiehoeveelheid; dat het in artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie bepaalde met betrekking tot de verjaring van eisen tot schadevergoeding na vijf jaar moet worden toegepast; dat de instellingen in antwoord op de verzoeken van producenten die na de datum van het arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 december 1997 zijn ontvangen, tijdelijk hebben afgezien van hun recht zich op de verjaringsregeling te beroepen; dat daarom moet worden bepaald onder welke omstandigheden de verjaringstermijn weer zal gaan lopen;
Overwegende dat om administratieve redenen de vaststelling noodzakelijk is van een termijn waarbinnen de vergoedingsaanvragen door de producenten bij de bevoegde autoriteiten moeten worden ingediend om in aanmerking te kunnen worden genomen, alsmede van de termijnen voor de toezending van de vergoedingsvoorstellen en voor de aanneming daarvan; dat aan de Commissie de bevoegdheid dient te worden verleend om de termijn voor de toezending van de voorstellen te verlengen als de omstandigheden dit rechtvaardigen;
Overwegende dat de lidstaten de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke administratieve taken in overeenstemming met deze verordening dienen te verrichten op grond van een specifiek mandaat dat tot de uitvoering van die taken beperkt blijft; dat, aangezien het aannemen van een voorstel dient te betekenen dat van alle verdere eisen tot schadevergoeding tegen de Gemeenschap wegens de niet-toewijzing van referentiehoeveelheden wordt afgezien, de bevoegde autoriteit van een lidstaat het vergoedingsvoorstel aan de producenten moet doen namens en voor rekening van de Raad en de Commissie;
Overwegende dat de vergoedingsbedragen in ECU per 100 kg melk die bij Verordening (EEG) nr. 2187/93 voor elk van de jaren 1984/1985 tot en met 1990/1991 zijn vastgesteld, zijn gedifferentieerd naar de omvang van het bedrijf volgens de melkproductie; dat het bij deze bedragen gaat om de alomvattende raming per jaar, en volgens de bedrijfsomvang, van het verschil tussen de inkomsten die de betrokken producenten door de verkoop van melk hadden kunnen behalen als zij in de uitoefening van die activiteit niet beperkt waren geweest, en de inkomsten die zij tijdens dezelfde periode hebben behaald of met redelijke inzet hadden kunnen behalen; dat op grond van de ervaring die met de toepassing van die verordening is opgedaan, mag worden geconcludeerd dat het objectieve karakter van de voor de berekening van de bedragen gebruikte methode is aangetoond en dat deze bedragen een aanvaardbare raming van de door de producenten geleden verliezen vormen;
Overwegende dat het daarom dienstig is om bij de vergoedingsregeling voor de producenten in het kader van de onderhavige verordening dezelfde bedragen te hanteren; dat echter de differentiatie naar bedrijfsomvang niet relevant is voor producenten die concessionaris zijn van een niet-leveringspremie of van een deel van een aan een niet-leveringsverbintenis onderworpen bedrijf; dat mag worden aangenomen dat dergelijke producenten over het algemeen een bedrijf exploiteerden waarop de melkproductie aan het toenemen was en dat beschikte over een referentiehoeveelheid die boven het gemiddelde lag; dat het daarom dienstig is de bedragen voor de grootste bedrijfsomvang te gebruiken; dat ook voor de jaren 1991/1992 tot en met 1993/1994 bedragen moeten worden vastgesteld; dat deze bedragen kunnen worden berekend op basis van de bedragen voor de voorgaande jaren met aanpassingen in verband met de schommelingen van de melkprijs in de lidstaten waar de meesten van de betrokken producenten hun bedrijf hebben;
Overwegende dat niet-aanneming door de producent van het voorstel dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat in overeenstemming met deze verordening heeft gedaan, zou neerkomen op een afwijzing van het aanbod van de Gemeenschap; dat een gerechtelijke procedure die daarna door de producent zou worden voortgezet of ingesteld, derhalve onder de jurisdictie van de Gemeenschap zou vallen;
Overwegende dat de bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 2187/93 opgedane ervaring heeft uitgewezen dat het aanbeveling verdient een bevoegdheid te verlenen om toestemming te geven voor de toezending van vergoedingsvoorstellen aan producenten die niet voldoen aan bepaalde voorwaarden van de in de verordening vastgestelde regeling, maar van wie de omstandigheden niettemin voldoen aan de in de arresten van het Hof van Justitie of het Gerecht van Eerste Aanleg bepaalde voorwaarden ten aanzien van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden wordt een vergoeding toegekend aan de producenten die concessionaris waren van een bedrijf dat onder een overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1078/77 aangegane verbintenis viel ("SLOM-bedrijf") of van een deel van een dergelijk bedrijf en die nadeel hebben geleden doordat op grond van die verbintenis de geleverde of verkochte hoeveelheden melk of zuivelproducten aan een beperking onderhevig waren in het referentiejaar dat de betrokken lidstaat had gekozen voor de toepassing van de regeling inzake de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten.
Artikel 2
Een vergoedingsaanvraag wordt in aanmerking genomen als zij is ingediend door een producent aan wie op grond van artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2055/93 een specifieke referentiehoeveelheid is toegewezen of aan wie overeenkomstig artikel 1, lid 2, van die verordening is toegewezen hetzij een aandeel in een specifieke referentiehoeveelheid die eerder op grond van artikel 3 bis van Verordening (EEG) nr. 857/84 was toegewezen, hetzij een overeenkomstige hoeveelheid uit de in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 bedoelde nationale reserve in het geval dat de lidstaat overeenkomstig artikel 1, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 2055/93 heeft besloten de cessionaris op deze wijze zijn rechten te verlenen.
Artikel 3
Onverminderd de toepassing van de nationale bepalingen van de lidstaten, wordt de aanvraag ingediend door degene aan wie de in artikel 2 bedoelde specifieke referentiehoeveelheid is toegewezen, dan wel door zijn erfgenaam of erfgenamen.
Artikel 4
In afwijking van artikel 2 wordt de aanvraag niet in aanmerking genomen als de producent aan wie de specifieke referentiehoeveelheid overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2055/93 is toegewezen, vóór 1 oktober 1996 heeft deelgenomen aan welke maatregel tot definitieve opheffing van referentiehoeveelheden ook of vóór die datum zijn hele bedrijf heeft verkocht of verpacht.
Artikel 5
1. De in artikel 9 bedoelde bevoegde autoriteit stelt de jaarlijkse hoeveelheid waarvoor een vergoeding moet worden toegekend, vast op basis van de hoeveelheid die is gebruikt voor de berekening van de overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1078/77 toegekende premie, verhoogt met 1 % en verlaagd met een percentage dat overeenkomt met de kortingen die in elke lidstaat zijn toegepast op de overeenkomstig de artikelen 2 en 6 van Verordening (EEG) nr. 857/84 vastgestelde referentiehoeveelheden van de producenten.
2. Voor de producenten die concessionaris waren van een geheel SLOM-bedrijf, wordt de overeenkomstig lid 1 berekende jaarlijkse hoeveelheid zo nodig overeenkomstig lid 4 verlaagd.
3. Voor de producenten die concessionaris waren van een deel van een SLOM-bedrijf, wordt de overeenkomstig lid 1 berekende jaarlijkse hoeveelheid verlaagd naar evenredigheid van het niet overgedragen areaal van het oorspronkelijke SLOM-bedrijf. Was het oorspronkelijke SLOM-bedrijf een gemengd bedrijf, dan wordt de verlaging berekend op basis van het tot het oorspronkelijke SLOM-bedrijf behorende areaal dat direct of indirect voor de melkproductie werd gebruikt, op voorwaarde dat dit gebruik ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan worden aangetoond. De verkregen hoeveelheid wordt zo nodig overeenkomstig lid 4 verder verlaagd.
4. Als de producent afstand heeft gedaan van een deel van het geheel of gedeeltelijk aan hem overgedragen SLOM-bedrijf vóór de toewijzing van een specifieke referentiehoeveelheid op grond van Verordening (EEG) nr. 2055/93, wordt de in lid 2, respectievelijk lid 3 bedoelde jaarlijkse hoeveelheid waarvoor een vergoeding moet worden toegekend, verlaagd naar evenredigheid van het areaal waarvan afstand is gedaan. Was het oorspronkelijke SLOM-bedrijf een gemengd bedrijf, dan wordt bij de berekening van de verlaging uitsluitend rekening gehouden met het areaal dat direct of indirect voor de melkproductie werd gebruikt, op voorwaarde dat dit gebruik ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan worden aangetoond.
Artikel 6
Indien een deel van het bedrijf van de producent vóór 1 oktober 1996 is verkocht of verpacht, wordt de overeenkomstig artikel 5 bepaalde jaarlijkse hoeveelheid waarvoor een vergoeding moet worden toegekend, verlaagd met het deel van de specifieke referentiehoeveelheid dat weer in de nationale reserve is opgenomen.
Artikel 7
1. De vergoeding wordt slechts aangeboden voor de periode waarvoor het recht op de vergoeding niet is verjaard.
2. Met betrekking tot de periode waarvoor de vergoeding wordt aangeboden, geldt het volgende:
a) de datum waarop de bij artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie vastgestelde verjaringstermijn van vijf jaar wordt gestuit, is de vroegste van de volgende data:
- in het geval van een bij het Hof van Justitie of het Gerecht van Eerste Aanleg ingesteld beroep, de datum waarop het verzoek in het register van het Hof of Gerecht is ingeschreven,
- in het geval van een aan een instelling van de Gemeenschap gericht verzoek, de datum waarop de Raad of de Commissie het verzoek heeft ontvangen (in voorkomend geval de vroegste van beide data), op voorwaarde hetzij dat de verzoeker vervolgens binnen de in artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie bepaalde termijn van twee maanden een beroep heeft ingesteld bij het Gerecht van Eerste Aanleg, hetzij dat de instelling van de Gemeenschap schriftelijk heeft erkend dat het verzoek de verjaring heeft gestuit;
b) de begindatum van de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend, ligt vijf jaar vóór de datum waarop de verjaring is gestuit, maar kan niet eerder zijn dan 2 april 1984 en evenmin dan de datum waarop de verbintenis tot niet-levering of tot omschakeling afliep;
c) de einddatum van de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend, is 1 augustus 1993 of de datum waarop aan de producent een specifieke referentiehoeveelheid is toegewezen indien deze laatste datum eerder is.
Artikel 8
Indien de producent tijdens de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend, en vóór de toewijzing van de specifieke referentiehoeveelheid zijn productie zo heeft verhoogd dat de voor hem beschikbare referentiehoeveelheid werd overschreden, wordt de hoeveelheid waarvoor een vergoeding moet worden toegekend, voor het betrokken tijdvak verlaagd met de hoeveelheden die boven die referentiehoeveelheid zijn geleverd of rechtstreeks zijn verkocht. Voor een deel van een tijdvak van twaalf maanden worden de geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheden en de beschikbare referentiehoeveelheid bepaald als een evenredig deel van de totale hoeveelheden die in het hele tijdvak van twaalf maanden zijn geleverd of rechtstreeks zijn verkocht, respectievelijk van de referentiehoeveelheid die voor dat hele tijdvak beschikbaar was. Bij de bepaling van de beschikbare referentiehoeveelheid worden de in artikel 2, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2055/93 bedoelde referentiehoeveelheden niet meegerekend.
Artikel 9
Elke vergoedingsaanvraag moet bij de in elke betrokken lidstaat daartoe aangewezen bevoegde autoriteit worden ingediend met gebruikmaking van een formulier dat volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad (7) is opgesteld. De aanvraag moet uiterlijk op 30 november 1998 door de bevoegde autoriteit zijn ontvangen om in aanmerking te kunnen worden genomen.
Artikel 10
De in artikel 9 bedoelde bevoegde autoriteit controleert of de door de producent verstrekte gegevens juist zijn, en berekent het bedrag van de vergoeding op basis van de hoeveelheid en de periode waarvoor een vergoeding moet worden toegekend, met gebruikmaking van de in de bijlage vastgestelde bedragen.
Artikel 11
Het bedrag van de vergoeding wordt verhoogd met rente ten belope van 6 % op jaarbasis voor de periode van 9 december 1997 tot de datum van betaling van de vergoeding. Wordt de betaling van de vergoeding evenwel vertraagd doordat de producent door de bevoegde autoriteiten gevraagde gegevens of documenten met betrekking tot de vergoedingsaanvraag niet heeft verstrekt of het in artikel 13, lid 3, tweede alinea, bedoelde bewijs van de intrekking van het beroep niet heeft geleverd, dan wordt geen rente betaald voor de duur van de vertraging.
Artikel 12
Het totaalbedrag van de vergoeding wordt in nationale valuta omgerekend aan de hand van de landbouwomrekeningskoers die geldt op de datum waarop deze verordening in werking treedt.
Artikel 13
1. Binnen vier maanden na ontvangst van een vergoedingsaanvraag doet de in artikel 9 bedoelde bevoegde autoriteit een overeenkomstig deze verordening berekend vergoedingsvoorstel, vergezeld van een kwitantie voor definitieve afrekening, aan de aanvrager toekomen. Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van een lidstaat kan de Commissie deze termijn volgens de in artikel 16 bedoelde procedure verlengen. Het voorstel moet namens en voor rekening van de Raad en de Commissie worden gedaan.
2. Indien de aanvrager de cessionaris van een deel van een SLOM-bedrijf is en de overeenkomstig artikel 1, lid 1 of lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2055/93 toegewezen specifieke referentiehoeveelheid door de nationale autoriteiten wordt herzien, bedraagt de in lid 1 bedoelde termijn twee maanden te rekenen vanaf de datum van de eindbeslissing van de nationale autoriteiten over de herziening van de specifieke referentiehoeveelheid.
3. Het voorstel wordt aangenomen door de naar behoren ondertekende kwitantie aan de bevoegde autoriteit terug te zenden. Deze kwitantie moet uiterlijk drie maanden na de datum van toezending van het voorstel in het bezit van de bevoegde autoriteit zijn om bindend te zijn.
De vergoeding wordt betaald zodra het voorstel is aangenomen. Voor producenten die tegen de instellingen van de Gemeenschap een beroep hebben ingesteld, moet echter aan de bevoegde autoriteit ook het bewijs zijn geleverd dat het beroep is ingetrokken, voordat de vergoeding wordt betaald.
Wordt het voorstel niet binnen de vastgestelde termijn aangenomen, dan is het niet langer bindend voor de Raad en de Commissie.
Aanneming van het voorstel houdt in dat wordt afgezien van enigerlei verdere eis tot schadevergoeding van welke aard ook tegen de Gemeenschap in verband met welk geleden nadeel als bedoeld in artikel 1 dan ook, inclusief rente en kosten.
Artikel 14
Voor alle in artikel 1 bedoelde producenten die niet overeenkomstig artikel 9 een vergoedingsaanvraag hebben ingediend, begint de in artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde verjaringstermijn weer te lopen vanaf 1 december 1998, tenzij de verjaring is gestuit door het instellen van een beroep dat nog steeds aanhangig is.
Voor producenten die op grond van artikel 13, lid 1 of lid 2, een vergoedingsvoorstel hebben ontvangen, begint de verjaringstermijn weer te lopen op de dag volgende op het verstrijken van de bij artikel 13, lid 3, vastgestelde termijn voor het aannemen van het voorstel, tenzij de verjaring is gestuit door het instellen van een beroep dat nog steeds aanhangig is.
Artikel 15
De Commissie kan volgens de in artikel 16 bedoelde procedure besluiten toestemming te geven voor de toezending van vergoedingsvoorstellen aan producenten van wie de omstandigheden zodanig zijn dat zij voldoen aan de eisen voor het constateren van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap, maar die geen vergoeding hebben gekregen op grond van Verordening (EEG) nr. 2187/93 of op grond van de voorgaande bepalingen van de onderhavige verordening. Het aan te bieden vergoedingsbedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 2187/93 of in de onderhavige verordening, al naar het geval. De hoogte van de toe te voegen rente en de periode waarover deze moet worden berekend, kunnen worden aangepast om rekening te houden met specifieke omstandigheden. Tevens worden de noodzakelijke termijnen met betrekking tot de vergoedingsvoorstellen en de aanneming daarvan vastgesteld.
Artikel 16
De bepalingen ter uitvoering van deze verordening, en met name de bepalingen inzake de betaling van de kosten van gemachtigden van de producenten, worden door de Commissie volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 vastgesteld.
Artikel 17
De financiering van de krachtens deze verordening gedane betalingen wordt beschouwd als een interventie in de zin van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad (8).
Artikel 18
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat.
(1) PB L 131 van 26.5.1977, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1300/84 (PB L 125 van 12.5.1984, blz. 23).
(2) PB L 90 van 1.4.1984, blz. 13. Verordening ingetrokken bij Verordening (EEG) nr. 3950/82 (PB L 405 van 31.12.1992, blz. 1).
(3) PB L 84 van 29.3.1989, blz. 2.
(4) PB L 150 van 15.6.1991, blz. 35.
(5) PB L 196 van 5.8.1993, blz. 6.
(6) PB L 187 van 29.7.1993, blz. 8.
(7) Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (PB L 148 van 28.6.1968, blz. 13). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1587/96 (PB L 206 van 16.8.1996).
(8) Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94 van 28.4.1970, blz. 13). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1287/95 (PB L 125 van 8.6.1995, blz. 1).
BIJLAGE
Krachtens artikel 10 aan te bieden vergoeding
>RUIMTE VOOR DE TABEL>