Home

Voorstel voor een verordening (EG, Euratom) van de Raad tot oprichting van een Europees Bureau voor fraude- onderzoek

Voorstel voor een verordening (EG, Euratom) van de Raad tot oprichting van een Europees Bureau voor fraude- onderzoek

Voorstel voor een verordening (EG, Euratom) van de Raad tot oprichting van een Europees Bureau voor fraude- onderzoek /* COM/98/0717 def. - CNS 98/0329 */

Publicatieblad Nr. C 021 van 26/01/1999 blz. 0010


Voorstel voor een verordening (EG, Euratom) van de Raad tot oprichting van een Europees Bureau voor fraude-onderzoek (1999/C 21/06) COM(1998) 717 def. - 98/0329(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 4 december 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 203,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Rekenkamer,

(1) Overwegende dat de instellingen en de lidstaten groot belang hechten aan de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, alsook aan de bestrijding van fraude en van elke onwettige activiteit waardoor de communautaire financiële belangen worden geschaad; dat het belang van dit optreden door artikel 209 A van het EG-Verdrag en artikel 183 A van het EGA-Verdrag wordt bevestigd;

(2) Overwegende dat alle beschikbare middelen moeten worden ingezet om deze doelstellingen te verwezenlijken, met name in het kader van de onderzoeksopdracht van de Gemeenschap, onder behoud van de huidige verdeling van de verantwoordelijkheden over het nationale en het Gemeenschapsniveau en van het thans daarbij bestaande evenwicht;

(3) Overwegende dat deze doelstellingen daadwerkelijk moeten worden verwezenlijkt door de autonomie te waarborgen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de onderzoeksopdracht; dat ter versterking van de middelen voor fraudebestrijding een lichaam moet worden opgericht dat in juridisch, administratief en financieel opzicht voldoende autonoom is om volledig onafhankelijk controles en verificaties ter plaatse te kunnen verrichten in het kader van het Gemeenschapsrecht, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden die overeenkomstig de Verdragen door de instellingen worden uitgeoefend;

(4) Overwegende dat derhalve een lichaam met rechtspersoonlijkheid moet worden opgericht, onder de benaming "Europees Bureau voor fraude-onderzoek", hierna "het bureau" genoemd, dat wordt belast met de uitvoering van administratieve fraudeonderzoeken in de lidstaten en binnen de instellingen en organen die bij de Verdragen of op grond daarvan zijn opgericht;

(5) Overwegende dat het met het oog op een doeltreffender bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad noodzakelijk is dat het Bureau, de Commissie en, in voorkomend geval, de andere instellingen of organen die bij het Verdrag of krachtens het afgeleide recht zijn opgericht bijstaat; dat het in het kader van deze bijstand van belang is dat het Bureau met name onderzoeken kan uitvoeren zonder inbreuk te maken op de verantwoordelijkheid en de rol van de Commissie met betrekking tot de uitvoering van de begroting, het toezicht op de juiste toepassing van de communautaire bepalingen en de coördinatie van de fraudebestrijding in de lidstaten, noch op de verantwoordelijkheid van de Rekenkamer ten aanzien van de controle van de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen;

(6) Overwegende dat de Commissie het Bureau opdracht moeten kunnen geven om in de lidstaten controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, of daaraan deel te nemen, teneinde met name onregelmatigheden op te sporen overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (1), en in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (2), of onder de voorwaarden gesteld in de sectoriële regelingen; dat te dien einde de voorwaarden en de bijzondere procedures voor deze onderzoeken afzonderlijk dienen te worden geregeld, teneinde de taakverdeling en de goede samenwerking tussen de Commissie en het Bureau vast te leggen, in het bijzonder bij de voorbereiding van de onderzoeken in samenwerking met de lidstaten en na de afsluiting ervan;

(7) Overwegende dat, rekening houdend met de noodzakelijke uitbreiding van de interne onderzoeken in de instellingen of de organen die bij het Verdrag of krachtens het afgeleide recht zijn opgericht, het Bureau het nodige gezag moet worden verleend om deze onderzoeken geheel onafhankelijk te kunnen uitvoeren;

(8) Overwegende dat de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaronder de functionarissen van het Bureau hun opdracht zullen uitvoeren, alsmede de voorwaarden waaronder de directeur van het Bureau zijn verantwoordelijkheid zal uitoefenen met betrekking tot de uitvoering van deze onderzoeken door de functionarissen van het Bureau;

(9) Overwegende dat, teneinde de samenwerking tussen de Commissie en het Bureau enerzijds, en tussen het Bureau en de lidstaten anderzijds, alsook de samenwerking met de betrokken instellingen en organen voorspoedig te laten verlopen, de informatieuitwisseling moet worden vergemakkelijkt, waarbij het vertrouwelijk karakter van deze onder het beroepsgeheim vallende gegevens moet worden geëerbiedigd door erop toe te zien dat zij de bescherming genieten die aan gegevens van deze aard wordt toegekend;

(10) Overwegende dat, teneinde te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de resultaten van de onderzoeken die de functionarissen van het Bureau hebben uitgevoerd, en de Commissie in de gelegenheid te stellen de nodige vervolgmaatregelen te treffen, moet worden bepaald dat hun verslagen toelaatbare bewijsmiddelen kunnen vormen in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures; dat daarom bij de opstelling van deze verslagen rekening moet worden gehouden met de wijze waarop de nationale administratieve verslagen worden opgesteld;

(11) Overwegende dat het Bureau voor de uitvoering van zijn taak over een zo groot mogelijke autonomie moet kunnen beschikken; dat de raad van bestuur bijgevolg niet enkel moet worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de instellingen die rechtstreeks met de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen zijn belast, maar tevens uit onafhankelijke personen die op het terrein van de bevoegdheid van het Bureau deskundig zijn;

(12) Overwegende dat de administratieve onderzoeken onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de directeur van het Bureau moeten worden uitgevoerd, geheel onafhankelijk van de communautaire instellingen en organen en van de raad van bestuur;

(13) Overwegende dat de uitbesteding van de opdracht tot uitvoering van administratieve onderzoeken in verband met de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap niet mag leiden tot een vermindering van de rechtsbescherming van de betrokken personen, met name ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens en de eerbieding van het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen die in het kader van deze onderzoeken zijn verzameld; dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen daarom bevoegd moet worden verklaard om met name de wettigheid van de handelingen van het Bureau na te gaan en om een uitspraak te doen in geval van niet-contractuele aansprakelijkheid van het Bureau; dat de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen bovendien een rechtsbescherming moet worden gegarandeerd die gelijkwaardig is met die welke in de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen is neergelegd;

(14) Overwegende dat na een periode van drie jaar de werkzaamheden van het Bureau dienen te worden geëvalueerd;

(15) Overwegende dat de onderhavige verordening op generlei wijze afbreuk doet aan de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van de lidstaten om maatregelen te treffen voor de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad; dat de oprichting van een onafhankelijk Bureau dat belast is met de uitvoering van de externe administratieve onderzoeken terzake, die tot dusverre door de Commissie werden uitgevoerd, het subsidiariteitsbeginsel zoals vervat in artikel 3 B van de EG-Verdrag volledig eerbiedigt; dat de oprichting van een dergelijk Bureau een geschikt middel is om te komen tot een doeltreffender bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, en bijgevolg eveneens het proportionaliteitsbeginsel eerbiedigt;

(16) Overwegende dat het EG-Verdrag voor de vaststelling van onderhavige verordening in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 235 en het EGA-Verdrag in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 203 voorziet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting van het Bureau

Er wordt een Europees Bureau voor fraude-onderzoek opgericht, hierna "Bureau" genoemd.

Artikel 2

Doelstelling en taken

Met het oog op een intensievere bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden geschaad, verleent het Bureau de Commissie en de andere instellingen en organen die bij het EG-Verdrag en het EGA-Verdrag of op grond daarvan zijn opgericht, hierna "instellingen en organen" genoemd, bijstand door in de lidstaten en bij de instellingen en organen administratieve onderzoeken uit te voeren.

Voorts kan het Bureau met name:

a) de Commissie bijstand verlenen bij het ontwikkelen van beleid ter bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad;

b) deelnemen aan de ontwikkeling van de nodige infrastructuren;

c) deelnemen aan de informatieverzamelingen en -verwerking;

d) deelnemen aan de samenwerking van de Commissie met de lidstaten;

e) technische bijstand verlenen aan de Commissie, aan de andere instellingen en organen, alsmede aan de bevoegde nationale autoriteiten.

Artikel 3

Onderzoeken

1. De Commissie kan op eigen initiatief, op verzoek van een lidstaat of van het Bureau zelf, het Bureau opdracht geven:

a) in de lidstaten controles en verificaties ter plaatse te verrichten zoals bedoeld in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96;

b) controles en verificaties ter plaatse te verrichten op basis van de sectoriële regelingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95;

c) deel te nemen aan in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde controles en verificaties ter plaatse die de Commissie in de lidstaten uitvoert.

Deze controles en verificaties, alsook de deelname hierna, hierna "externe onderzoeken" genoemd, worden uitgevoerd onder de voorwaarden en volgens de procedures die zijn opgenomen in de besluiten waarbij het Bureau de bevoegdheid wordt verleend externe onderzoeken uit te voeren.

2. Elke instelling en elk orgaan kan het Bureau de taak toewijzen voor die instelling of dat orgaan interne administratieve onderzoeken uit te voeren hierna "interne onderzoeken"genoemd, bij een besluit waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de interne onderzoeken moeten worden uitgevoerd.

De instellingen plegen over de inhoud van een dergelijk besluit onderling overleg.

3. Het Bureau kan op andere terreinen met onderzoekopdrachten worden belast.

Artikel 4

Uitvoering van de onderzoeken

1. De directeur van het Bureau is verantwoordelijk voor de uitvoering van de onderzoeken.

2. De functionarissen van het Bureau verrichten hun taken op vertoon van een schriftelijke bevoegdheidsverklaring, waarin hun identiteit en hoedanigheid zijn vermeld.

3. De functionarissen van het Bureau die voor de uitvoering van een onderzoek zijn aangewezen, dienen voor elk optreden te worden voorzien van een door de directeur verstrekte schriftelijke volmacht, waarin het voorwerp en het doel van het onderzoek zijn vermeld.

4. De gevolmachtigde functionarissen gedragen zich bij de controles en verificaties ter plaatse op een wijze die verenigbaar is met de regels en gebruiken die voor de ambtenaren van de betrokken lidstaat gelden.

5. De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten de gevolmachtigde functionarissen de nodige bijstand verlenen voor de uitvoering van hun opdracht.

Artikel 5

Wederzijdse informatie

1. De Commissie en, in voorkomend geval, de andere instellingen en organen doen het Bureau, op verzoek van het Bureau of op eigen initiatief, alle hun ter beschikking staande documenten en gegevens toekomen die voor de lopende onderzoeken noodzakelijk zijn.

2. De Commissie kan het Bureau alle haar ter beschikking staande documenten en gegevens doen toekomen die in het algemeen van nut zijn voor de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad.

3. De lidstaten doen het Bureau alle documenten en gegevens toekomen die zij voor een lopend onderzoek nuttig achten. Zij kunnen bovendien het Bureau alle documenten en gegevens doen toekomen die zij in het algemeen voor de bestrijding van de fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, nuttig achten.

4. Onverminderd de artikelen 6 en 7 kan het Bureau, wanneer het zulks dienstig acht, te allen tijde gegevens die in het kader van externe onderzoeken zijn verkregen aan de Commissie en aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en gegevens die in het kader van interne onderzoeken zijn verkregen, aan de instelling of het orgaan waarvan het verzoek om het onderzoek is uitgegaan, doen toekomen. In dit laatste geval kan het Bureau eveneens de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat inlichten, wanneer het zulks, gezien het ernstige karakter van de verkregen inlichtingen, noodzakelijk oordeelt.

Artikel 6

Geheimhouding en gegevensbescherming

1. De in het kader van de externe en interne onderzoeken verkregen gegevens vallen, ongeacht de vorm ervan, onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming die bij de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij zijn verzameld en bij de overeenkomstige bepalingen die van toepassing zijn op de communautaire instellingen aan soortgelijke gegevens wordt toegekend.

Deze gegevens mogen met name niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de communautaire instellingen of in de lidstaten ambtshalve daarvan kennis moeten nemen, en mogen niet worden gebruikt voor enig ander doel dan de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, tenzij de lidstaat waar de gegevens zijn verzameld of de betrokken instelling of het betrokken orgaan hiertoe voorafgaand toestemming heeft gegeven.

2. De directeur ziet erop toe dat de gemachtigde functionarissen en andere personen die onder zijn gezag optreden zich houden aan de communautaire en nationale bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens, met name die welke zijn vervat in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

Artikel 7

Onderzoeksverslag

1. Na afloop van een door het Bureau uitgevoerd onderzoek stelt het Bureau onder gezag van de directeur een eindverslag op, dat met name de geconstateerde feiten, in voorkomend geval het financiële nadeel en de onderzoeksconclusies bevat.

2. De eindverslagen worden opgesteld met inachtneming van de procedurevoorschriften die in de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat zijn neergelegd. De verslagen vormen op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen toelaatbare bewijsmiddelen in de administratieve of gerechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. Voor de beoordeling van de verslagen gelden dezelfde regels als voor de administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en zij hebben dezelfde waarde.

3. Het naar aanleiding van een extern onderzoek opgesteld verslag en elk dienstig daarmee verband houdend document worden de Commissie toegezonden.

4. Het naar aanleiding van een intern onderzoek opgesteld verslag en elk dienstig daarmee verband houdend document worden toegezonden aan de instelling of het orgaan waarvan het verzoek om het onderzoek afkomstig is.

5. Op basis van het door het Bureau opgestelde verslag buiten de Commissie of, in voorkomend geval, de betrokken instelling dan wel het betrokken orgaan welke maatregelen naar aanleiding van het onderzoek moeten worden getroffen.

Artikel 8

Rechtspersoonlijkheid

1. Het Bureau bezit rechtspersoonlijkheid.

2. Het Bureau geniet in alle lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgevingen van deze Staten aan rechtspersonen worden toegekend.

Artikel 9

Raad van bestuur

1. Het Bureau heeft een raad van bestuur bestaand uit negen leden, van wie er:

a) drie door het Europees Parlement aangewezen, deskundig zijn op het terrein waarop het Bureau bevoegd is;

b) drie door de Raad aangewezen, deskundig zijn op het terrein waarop het Bureau bevoegd is;

c) twee de Commissie vertegenwoordigen;

d) één de Rekenkamer vertegenwoordigt.

2. De ambtstermijn van de in lid 1, punten a) en b), bedoelde leden bedraagt drie jaar. Deze termijn kan worden hernieuwd.

Na afloop van hun ambtstermijn blijven de leden in functie totdat in verlenging van hun ambtstermijn of in hun vervanging is voorzien.

3. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een meerderheid van twee derde van zijn leden.

4. De raad van bestuur wijst onder de in lid 1, punten a) en b), bedoelde leden zijn voorzitter aan.

5. De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

6. Op verzoek van de directeur of op eigen initiatief verstrekt de raad van bestuur de directeur adviezen over de werkzaamheden van het Bureau, evenwel zonder zich in het verloop van de lopende onderzoeken te mengen.

7. De raad van bestuur stelt elk jaar een activiteitenverslag vast, dat hij aan de instellingen richt.

Artikel 10

Directeur

1. Het Bureau staat onder leiding van een directeur die door de raad van bestuur op voorstel van de Commissie wordt benoemd voor een periode van vijf jaar, welke kan worden hernieuwd.

2. De directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van het Bureau.

Artikel 11

Personeel

1. Het personeel van het Bureau is onderworpen aan de verordeningen en regelingen van toepassing op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

2. De directeur oefent ten aanzien van het personeel de bevoegdheden uit van het tot aanstelling bevoegd gezag.

De raad van bestuur oefent ten aanzien van de directeur het tuchtrechtelijk gezag uit.

3. De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie passende toepassingsbepalingen vast.

Artikel 12

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op het Bureau van toepassing.

Artikel 13

Begroting

1. Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, geraamd en worden in de begroting van het Bureau opgenomen.

2. De directeur stelt elk jaar uiterlijk op 15 februari een voorontwerp van begroting voor het volgende begrotingsjaar op. Het voorontwerp van begroting omvat de huishoudelijke uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De directeur legt dit voorontwerp van begroting, met een lijst van het aantal ambten, aan de raad van bestuur voor.

3. De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.

4. Onverminderd andere middelen wordt het Bureau gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

5. De uitgaven van het Bureau omvatten met name de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur, alsmede de huishoudelijke kosten.

6. De raad van bestuur stelt de ontwerp-begroting vast en doet deze aan de Commissie toekomen, die aan de hand hiervan de desbetreffende ramingen opstelt voor het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, dat zij uit hoofde van artikel 203 van het EG-Verdrag en artikel 77 van het EGA-Verdrag aan de Raad voorlegt.

7. De raad van bestuur stelt vóór de aanvang van het begrotingsjaar de definitieve begroting van het Bureau vast, waarbij hij deze zo nodig aan de communautaire financiering en de andere middelen van het Bureau aanpast.

8. De directeur voert de begroting van het Bureau uit.

9. De financieel controleur van de Commissie controleert de vastlegging en de betaling van alle uitgaven van het Bureau, alsmede de vaststelling en de inning van al zijn ontvangsten.

10. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar zendt de directeur aan de raad van bestuur en aan de Rekenkamer de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau over het afgelopen begrotingsjaar.

De Rekenkamer onderzoekt deze rekeningen overeenkomstig artikel 188 C van het EG-Verdrag en artikel 160 C van het EGA-Verdrag.

11. De raad van bestuur verleent de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting.

12. De raad van bestuur stelt na raadpleging van de Commissie en de Rekenkamer de interne financiële bepalingen vast, die met name regels voor de opstelling en de uitvoering van de begroting van het Bureau omvatten.

Artikel 14

Wettigheidstoezicht

1. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 173 en 175 van het EG-Verdrag, onverminderd de in lid 2 bedoelde procedure, bevoegd uitspraak te doen inzake de beroepen die tegen het Bureau worden ingesteld.

Het Bureau is gehouden de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

2. Iedere ambtenaar en ieder ander personeelslid van de Gemeenschappen kan bij de raad van bestuur een klacht indienen tegen een handeling die het Bureau in het kader van een intern onderzoek heeft verricht en waardoor hij zich bezwaard acht. De klacht moet worden ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop de belanghebbende van de handeling kennis heeft gekregen.

De raad van bestuur neemt binnen een termijn van een maand een besluit over de gegrondheid van de klacht. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op de klacht uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing.

Tegen elk uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit van de raad van bestuur kan beroep in de zin van artikel 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen worden ingesteld.

Artikel 15

Aansprakelijkheid

1. De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.

Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding dat in een door het Bureau gesloten overeenkomst is opgenomen.

2. Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft, moet het Bureau overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door het Bureau of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in alle geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

3. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Bureau wordt geregeld door de bepalingen die op het personeel van het Bureau van toepassing zijn.

Artikel 16

Evaluatieverslag

In de loop van het derde jaar volgend op de inwerkingtreding van de onderhavige verordening legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een evaluatieverslag voor over de werkzaamheden van het Bureau, dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van voorstellen tot aanpassing of uitbreiding van de taken van het Bureau.

Artikel 17

InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de dag volgend op die waarop de bevoegde autoriteiten de vestigingsplaats van het Bureau hebben vastgesteld.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

(1) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(2) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(3) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.