Home

Resolutie over het jaarlijks verslag van de Commissie over het Cohesiefonds 1997 (COM(98)0543 C4-0030/99)

Resolutie over het jaarlijks verslag van de Commissie over het Cohesiefonds 1997 (COM(98)0543 C4-0030/99)

A4-0150/99

Resolutie over het jaarlijks verslag van de Commissie over het Cohesiefonds 1997 (COM(98)0543 - C4-0030/99)

Het Europees Parlement,

- gezien het jaarlijks verslag over het Cohesiefonds 1997 (COM(98)0543 - C4-0030/99),

- gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 1997 ((PB C 349 van 17.11.1998.)),

- onder verwijzing naar zijn resoluties van 29 juni 1995 ((PB C 183 van 17.7.1995, blz. 36.)), 19 april 1996 ((PB C 141 van 13.5.1996, blz. 265.)), 26 juni 1997 ((PB C 222 van 21.7.1997, blz. 55.)) en 28 mei 1998 ((PB C 195 van 22.6.1998, blz. 52.)) over de achtereenvolgende jaarverslagen van de Commissie over het financiële cohesie-instrument en het Cohesiefonds,

- na overdracht van de beslissingsbevoegdheid aan de Commissie regionaal beleid overeenkomstig artikel 52 van het Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid (A4-0150/99),

A. overwegende dat de fundamentele doelstelling van het Cohesiefonds is bij te dragen, in het gemeenschappelijk belang van alle lidstaten, tot de versterking van de economische en sociale samenhang in de Europese Unie door in de staten die er het slechtst voorstaan, financiële bijstand te verlenen voor de uitvoering van het milieubeleid en van het beleid inzake de transeuropese vervoersnetten,

B. overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld het Cohesiefonds te handhaven voor die staten waarvan het BNP per hoofd van de bevolking lager is dan 90% van het communautaire gemiddelde; onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 november 1998 ((PB C 379 van 7.12.1998, blz. 174.)) over het voorstel voor een verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad houdende wijziging van verordening (EG) nr. 1164/94 tot oprichting van een Cohesiefonds (COM(98)0130 - 98/0104(AVC) ((PB C 159 van 26.5.1998, blz. 7.)) en het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van bijlage II van verordening (EG) nr. 1164/94 tot oprichting van een Cohesiefonds (COM(98)0130 - 98/0118(CNS)) ((PB C 159 van 26.5.1998, blz. 11.)),

C. overwegende dat volgens de gegevens van de Rekenkamer de begroting van het Cohesiefonds in 1997 voor 100% werd uitgevoerd voor wat de vastleggingskredieten en voor 98,72% voor wat de betalingskredieten betreft; overwegende dat in hetzelfde begrotingsjaar de desbetreffende cijfers voor de algemene begroting 96,5% resp. 95,7% bedroegen en voor alle Structuurfondsen tezamen 95,13% en 98,72%,

D. overwegende dat aan het einde van het begrotingsjaar 1997 twee derde van de kredieten voor het Cohesiefonds voor de periode 1993-1999 waren gebruikt,

E. overwegende dat gedurende het vijfjarig bestaan van het Cohesiefonds de verdeling van de begrotingsmiddelen tussen de begunstigde staten steeds meer in overeenstemming was met de gemiddelde waarde van de marge die voor elk van deze lidstaten in de verordening (EG) nr. 1164/94 is vastgesteld,

F. overwegende dat de beide sectoren die door het Fonds worden gesteund, het milieu en de trans-Europese vervoersnetten, in 1997 resp. 54,6% en 45,4% van de jaarlijkse toewijzing hebben ontvangen en bijgevolg het gemiddelde in de periode 1993-1997 voor het milieu 49,1% en voor de vervoerinfrastructuur 50,8% bedroeg,

G. overwegende dat de bijstand voor de spoorwegen werd verhoogd van 18,12% van de totale kredieten voor het vervoer in 1996 tot 32,6% in 1997,

H. overwegende dat ook de financiële steun voor de luchthavens werd verzesvoudigd tot 8,8% in 1997, tegen 1,3% in 1996,

I. overwegende dat in de milieusector de door het Fonds gefinancierde projecten voornamelijk waren toegespitst op de watervoorziening en waterzuivering en in mindere mate voor de verwerking van vaste afvalstoffen,

J. overwegende dat de Commissie heeft vastgesteld dat de overheden in de lidstaten dikwijls veel te laat een verzoek indienen voor de betalingen waarop zij op grond van de uitgevoerde projecten recht hebben en dat deze vertraging een liquiditeitenprobleem kan veroorzaken bij de instanties die rechtstreeks zijn belast met de materiële uitvoering waardoor een achterstand bij deze projecten ontstaat,

K. overwegende dat het Cohesiefonds ertoe moet bijdragen dat de in artikel 104 C van het EG-Verdrag gedefinieerde macroeconomische voorwaarden voor de invoering en de goede werking van de eenheidsmunt worden vervuld; overwegende dat de vier lidstaten die in 1997 bijstand hebben ontvangen uit het Cohesiefonds op dit gebied bevredigende resultaten hebben behaald zodat de Commissie de hulp kon voortzetten,

L. overwegende dat de Commissie in 1997 met name heeft gezorgd voor een grondiger evaluatie van de maatregelen van het Fonds,

M. overwegende dat de studie die is uitgevoerd door de Londen School of Economics & Political Science die ten doel heeft nieuwe technieken te ontwikkelen om de sociaal-economische gevolgen van de investeringen van het Cohesiefonds te meten, heeft uitgewezen:

a) dat er een nauw verband bestaat tussen de positieve uitwerking van openbare en particuliere investeringen op de werkgelegenheid op lange termijn,

b) de investeringen van het Cohesiefonds ook gunstige resultaten afwerpen in de regio's die grenzen aan die waar de investeringen plaatsvinden,

c) de investeringen van het Fonds positieve gevolgen hebben voor de buurlanden van de vier begunstigde staten,

N. overwegende dat op grond van voornoemde studie van de London School of Economics voorlopig kan worden geconcludeerd dat de gedurende de periode 1993-1997 door het Cohesiefonds gefinancierde investeringen tot gevolg hadden dat meer dan 300.000 arbeidsplaatsen op korte termijn en meer dan 55.000 arbeidsplaatsen op lange termijn werden gecreëerd,

1. betuigt de Commissie en de begunstigde staten zijn voldoening over de uitvoering van de begroting van het Cohesiefonds in 1997; stelt bovendien vast dat het tempo van de uitvoering gedurende de periode 1993-1999 (65% van de vastleggingen en 45% van de betalingen) een bevredigend tempo was gemeten aan de prognose van de financiële vooruitzichten;

2. neemt ter kennis dat de Commissie in 1997 geen fraudes heeft vastgesteld ten aanzien van de projecten die door het Cohesiefonds zijn gefinancierd;

3. onderstreept dat het jaar 1997 een keerpunt vormt, aangezien in dat jaar voor het eerst de milieusector meer middelen werden toegekend dan aan de sector van de vervoerinfrastructuren; ziet in de cijfers over 1997 een consolidering van het evenwichtsproces tussen de beide sectoren waaraan steun wordt verleend door het Fonds; herhaalt zijn opvatting dat een zodanig evenwicht voor iedere begunstigde staat en voor de hele periode 1993-1999 moet worden verzekerd;

4. verzoekt nogmaals de steun voor het spoorwegvervoer en voor havens en luchthavens in het hoofdstuk vervoersnetten te verhogen daar deze transportmiddelen milieuvriendelijker zijn; erkent dat in 1997 een aanzienlijke inspanning op dit gebied werd geleverd en wenst dat de Commissie deze koers voortzet;

5. herinnert eraan dat in het vijfde kaderprogramma voor het milieu en duurzame ontwikkeling de noodzaak wordt benadrukt dat de milieudimensie in ieder gemeenschappelijk beleid dient te worden geïntegreerd om eventuele contraproductieve effecten te voorkomen en te corrigeren; heeft er nota van genomen dat de Commissie op grond van de nieuwe begrotingslijn B2-1600 die door het Parlement is opgenomen, een inschrijving heeft geopend inzake een evaluatiestudie over de milieudimensie van projecten die door het Fonds worden medegefinancierd en verzoekt de resultaten hiervan te mogen ontvangen zodra deze beschikbaar zijn;

6. is bovendien van oordeel dat het zee- en luchtvervoer van uitzonderlijk belang is voor perifere regio's en herinnert eraan dat in artikel 129 B van het EG-Verdrag dat de transeuropese netwerken invoert de noodzaak insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's met de centraal gelegen regio's van de Unie te verbinden prioritair wordt gesteld;

7. stelt vast dat de milieuacties ook in de toekomst ten doel hebben dat de communautaire richtlijnen betreffende de zuivering van afvalwater, de watervoorziening en de behandeling van afvalstoffen ten uitvoer worden gelegd en dat deze maatregelen in Spanje in 1997 nog werden uitgebreid overeenkomstig de aanbevelingen van het Parlement; betreurt dat niet meer aandacht is besteed aan de financiering van projecten op het gebied van de verwerking van afvalstoffen en de strijd tegen de woestijnvorming; is tevens van mening dat in de toekomst meer aandacht moet worden geschonken aan zuiver op het milieu gerichte acties (zoals herbebossing, aanleg van groengebieden, infrastructuur voor het voorkomen van bosbranden enzovoort)

8. is van oordeel, gezien de vermindering in recente jaren van de economische verschillen tussen de staten die door het Fonds worden gesteund en de Unie als geheel doch ook de toeneming van de interne dispariteiten in deze staten, dat de uitvoering van het Cohesiefonds moet worden aangepast waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het effect van deze acties op de regionale verschillen in de begunstigde staten zelf; is voorts van oordeel dat de eenheidsmunt alle regio's van de Unie voordeel zal brengen, maar dat toch begeleidende maatregelen nodig zijn, om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de muntunie en de samenhang elkaar niet tegenwerken;

9. stelt met voldoening vast dat de vier begunstigde staten in 1997 de proef van de macroeconomische voorwaarden goed hebben doorstaan omdat de handhaving van de steun van het Cohesiefonds hiervan afhangt; is ervan overtuigd dat het Fonds voor een goed deel heeft bijgedragen tot deze resultaten maar dat het fundamentele doel niet werd bereikt, daar het erom gaat het verschil in ontwikkeling van de milieuinfrastructuur en de vervoersnetten tussen de begunstigde staten en het gemiddelde in de Europese Unie te verkleinen en uiteindelijk de economische en sociale cohesie te vergroten; wijst nogmaals op de noodzaak dat het Cohesiefonds wordt gehandhaafd voor de staten wier BNP per hoofd van de bevolking minder dan 90% bedraagt van het communautaire gemiddelde; wijst erop dat een van de doelstellingen van het Cohesiefonds is de ontvangende landen te ondersteunen in hun streven naar convergentie op weg naar de economische en monetaire unie;

10. is van mening dat de meerdere activiteiten van de toezichtcomités wijzen op een consolidering na de moeilijkheden van de eerste jaren van de toepassing van het Fonds; spreekt zich positief uit over de inspanningen die werden ondernomen om de regionale en lokale instanties te laten deelnemen hoewel de situatie zeer verschillend is al naargelang de lidstaat; is van mening dat de huidige wetgeving tot wijziging van de verordening moet resulteren in een versterking van het beginsel van partnerschap met de regionale en lokale gesprekspartners waarmee rekening dient te worden gehouden vanaf het moment van de indiening van de projecten; zulks met het oog op een grotere efficiëntie en ook een betere zichtbaarheid van de maatregelen van het Fonds;

11. onderstreept nogmaals het belang van de regels inzake de informatie en publiciteit die de zichtbaarheid van de communautaire solidariteit moeten waarborgen; eist dat de begunstigde staten deze regels strikt in acht nemen en stemt in met de sanctiemaatregelen die door de Commissie worden toegepast om hieraan de hand te kunnen houden;

12. wijst op de conclusies van de studie van de London School of Economics, vooral inzake de resultaten van de maatregelen van het Fonds voor de schepping van werkgelegenheid en de positieve gevolgen voor andere regio's en landen dan de staten die rechtstreeks werden begunstigd;

13. is van oordeel dat het met ingang van 1997 urgent is een evaluatie ex post uit te voeren van voltooide projecten maar ook, rekening houdend met de tot dusver bereikte resultaten, de methoden voor een evaluatie ex ante te verbeteren, in het bijzonder voor de periode 2000-2006; waardeert de desbetreffende inspanningen van de Commissie;

14. wenst dat in toekomstige jaarlijkse verslagen een rapport wordt opgenomen over projecten die zijn voltooid met een beknopte evaluatie waaruit blijkt hoe elk van deze projecten werd uitgevoerd en wat de reële en potentiële gevolgen ervan zijn om te kunnen vaststellen of de aanvankelijke doelstellingen reeds werden bereikt of nog bereikt kunnen worden;

15. dankt de Commissie voor de inspanning die zij zich heeft getroost in het jaarlijks verslag om een antwoord te geven op de vragen van het Parlement en een reactie op zijn kritiek en aanbevelingen;

16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.