Home

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem /* COM/99/0617 def. - COD 99/0252 */

Publicatieblad Nr. C 089 E van 28/03/2000 blz. 0011 - 0030


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 156 ,

Gezien het voorstel van de Commissie[1],

[1] PB ...

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2],

[2] PB ...

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[3],

[3] PB ...

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Teneinde de burgers van de Unie, de economische subjecten, alsmede de regionale en lokale autoriteiten in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de voordelen die aan de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen zijn verbonden, dienen met name de onderlinge koppeling en de interoperabiliteit van de nationale spoorwegnetten, alsmede de toegang tot deze netten te worden bevorderd;

(2) De commerciële exploitatie van treinen op het Trans-Europese spoorwegnet vereist niet alleen een optimale afstemming van infrastructuur en rollend materieel, maar ook een doeltreffende koppeling van de informatie- en communicatiesystemen van de verschillende beheerders van de infrastructuur en exploitanten. Van deze afstemming en koppeling zijn de prestaties, veiligheid, kwaliteit en kostprijs van de dienstverlening afhankelijk, alsook de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem.

(3) Met de vaststelling van Richtlijn 96/48/EG[4] betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem heeft de Raad op 23 juli 1996 een eerste maatregel genomen om deze doelstellingen te realiseren.

[4] PB L 235 van 17 september 1996.

(4) De Commissie heeft in haar Witboek van 1996 over "een strategie om de spoorwegen in de Gemeenschap weer vitaal te maken"[5] een tweede maatregel aangekondigd voor het conventionele spoor en daarna opdracht gegeven voor een studie van de integratie van de nationale spoorwegsystemen, waarvan de resultaten in mei 1998 zijn verschenen en waarin wordt aangedrongen op de vaststelling van een richtlijn die op dezelfde aanpak is gebaseerd als die voor het hogesnelheidsspoorwegsysteem. Naar aanleiding van deze studie is ook de aanbeveling gedaan om niet alle belemmeringen voor de interoperabiliteit tegelijk aan te pakken, maar de problemen geleidelijk op te lossen in een volgorde van prioriteit, te bepalen op basis van de kosten/batenverhouding van elke voorgestelde maatregel. Volgens deze studie leveren de harmonisatie van de gehanteerde procedures en voorschriften, en de koppeling van informatie- en communicatiesystemen meer voordelen op dan maatregelen die bijvoorbeeld de capaciteit van de infrastructuur verhogen.

[5] COM(96) 421 van 30 juli 1996.

(5) In de mededeling van de Commissie over de "integratie van conventionele spoorwegsystemen"[6] is de aanbeveling gedaan om de onderhavige richtlijn vast te stellen en zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met de richtlijn voor het hogesnelheidsspoorwegsysteem verklaard. De verschillen betreffen vooral de vaststelling van het geografisch toepassingsgebied, de uitbreiding van het technisch toepassingsgebied om rekening te houden met de resultaten van genoemde studie, alsmede de keuze voor een geleidelijke benadering voor het uit de weg ruimen van de obstakels voor de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem.

[6] COM ...

(6) In artikel 155 van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap alle maatregelen treft die nodig kunnen blijken om de interoperabiliteit van de netten te verzekeren, met name op het gebied van de harmonisatie van de technische normen.

(7) Op 6 oktober 1999 heeft de Raad de Commissie verzocht een voorstel te doen voor een strategie waarmee de interoperabiliteit van spoorwegsystemen kan worden verbeterd en de knelpunten kunnen worden verholpen zodat de obstakels van technische, administratieve en economische aard snel uit de weg kunnen worden geruimd, zonder afbreuk te doen aan het hoge niveau van veiligheid, opleiding en kwalificaties van het personeel.

(8) Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap[7] impliceert dat spoorwegondernemingen in toenemende mate toegang tot de spoorwegnetten van de lidstaten moeten hebben en dat daartoe dus interoperabiliteit van de infrastructuur, de installaties en het rollend materieel noodzakelijk is.

[7] PB L 237 van 24 augustus 1991, blz. 25.

(9) De lidstaten zijn bij de planning, aanleg, ingebruikneming en exploitatie van de netten verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de regels inzake veiligheid, gezondheid en bescherming van de consument voor de spoorwegnetten in het algemeen. Samen met de plaatselijke autoriteiten dragen zij ook verantwoordelijkheid op het gebied van grondgebruik, ruimtelijke ordening en milieubescherming.

(10) De nationale regelingen en de door de spoorwegmaatschappijen gehanteerde interne regels en technische specificaties vertonen aanzienlijke verschillen. Deze nationale regelingen en interne regels zijn gebaseerd op technieken die specifiek zijn voor de nationale industrie. Daarin worden bijzondere afmetingen en inrichtingen, alsmede speciale kenmerken voorgeschreven. Deze situatie verhindert dat treinen onder goede omstandigheden over het gehele grondgebied van de Gemeenschap kunnen rijden.

(11) Deze situatie heeft gaandeweg tot zeer nauwe banden tussen de nationale spoorwegindustrie en de nationale spoorwegmaatschappijen geleid, ten nadele van een daadwerkelijke openstelling van de markten. Deze industrie dient, wil zij haar concurrentievermogen op wereldschaal kunnen ontwikkelen, over een open en op concurrentie gerichte Europese markt te kunnen beschikken.

(12) Derhalve dienen voor de hele Gemeenschap geldende essentiële eisen voor het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem te worden vastgesteld.

(13) Gezien de omvang en de complexiteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, is het om praktische redenen noodzakelijk gebleken dit in subsystemen onder te verdelen. Voor elk van deze subsystemen moeten voor de hele Gemeenschap geldende essentiële eisen worden gedefinieerd en dienen de technische specificaties te worden bepaald, met name ten aanzien van onderdelen en interfaces, om aan de essentiële eisen te voldoen.

(14) De toepassing van de bepalingen betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem mag uit een kosten/batenoogpunt niet leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor het behoud van de samenhang van het in elke lidstaat bestaande spoorwegnet, zij het dat ernaar moet worden gestreefd de interoperabiliteitsdoelstelling te behouden.

(15) Het moet voor de betrokken lidstaat mogelijk zijn bepaalde technische specificaties inzake interoperabiliteit in bijzondere gevallen niet toe te passen en er dienen procedures te worden vastgesteld die moeten garanderen dat deze afwijkingen gerechtvaardigd zijn. Artikel 155 van het Verdrag vereist dat bij het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de interoperabiliteit rekening wordt gehouden met de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten.

(16) Teneinde te voldoen aan de relevante bepalingen inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de spoorwegsector en met name aan het bepaalde in Richtlijn 93/38/EEG[8], moeten de aanbestedende diensten de technische specificaties vermelden in de algemene stukken of in het bestek voor elke opdracht. Er dient een geheel van Europese specificaties tot stand te worden gebracht waarnaar voor deze technische specificaties kan worden verwezen.

[8] Richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juli 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 199 van 9.8.1993, blz. 84), gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994 en bij Richtlijn 98/4/EG van het EP en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van Richtlijn 96/38/EEG.

(17) In Richtlijn 93/38/EEG wordt onder Europese specificatie verstaan een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet. Een geharmoniseerde Europese norm wordt in opdracht van de Commissie vastgesteld door een Europese normalisatie-instelling, namelijk de Europese Commissie voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI), en de referentie daarvan wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

(18) Voor de Gemeenschap is het bestaan van een internationaal normalisatiesysteem dat in staat is normen te produceren die door de internationale handelspartners daadwerkelijk worden toegepast en die aan de eisen van het Gemeenschapsbeleid voldoen, van belang. Derhalve dienen Europese normalisatie-instellingen hun samenwerking met de internationale normalisatie-organisaties voort te zetten.

(19) De aanbestedende diensten stellen de extra specificaties op die nodig zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of andere normen. Door deze specificaties mag de naleving van de op Gemeenschapsniveau geharmoniseerde essentiële eisen waaraan het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem moet voldoen, niet in het gedrang komen.

(20) De procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de onderdelen moeten gebaseerd zijn op de modules die zijn opgenomen in Besluit 93/465/EEG[9]. Met het oog op de ontwikkeling van de betrokken industrieën moeten voor zover mogelijk procedures worden ontwikkeld waarbij het kwaliteitsborgingssysteem wordt toegepast. Het begrip onderdeel dekt niet alleen materiële, maar ook immateriële objecten, zoals programmatuur.

[9] Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23).

(21) Van de onderdelen die het meest kritiek zijn voor de veiligheid, de beschikbaarheid of het doelmatig functioneren van het systeem moet de geschiktheid voor gebruik worden beoordeeld.

(22) De aanbestedende diensten moeten in hun bestekken, met name voor onderdelen, onder verwijzing naar de Europese specificaties de kenmerken vaststellen die contractueel door de fabrikanten in acht moeten worden genomen.

(23) Teneinde de interoperabiliteit van het systeem te waarborgen zijn de conformiteitseisen voor onderdelen derhalve hoofdzakelijk afgestemd op het toepassingsgebied ervan en niet alleen op het vrije verkeer ervan op de Gemeenschapsmarkt.

(24) Bijgevolg is het niet noodzakelijk dat de fabrikant de CE-markering op de onder deze richtlijn vallende onderdelen aanbrengt, en volstaat, uitgaande van de volgens de procedures van de richtlijn uitgevoerde beoordeling van de conformiteit en/of de geschiktheid voor gebruik, een conformiteitsverklaring van de fabrikant.

(25) Dit laat de verplichting van de fabrikanten om op bepaalde onderdelen de CE-markering aan te brengen ten bewijze van de conformiteit daarvan met andere desbetreffende communautaire bepalingen onverlet.

(26) De subsystemen die samen het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem vormen, dienen aan een keuringsprocedure te worden onderworpen. Deze keuring moet de bevoegde instanties die toestemming geven voor de ingebruikneming daarvan in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het resultaat in het ontwerpstadium, bij de aanleg en bij de ingebruikneming beantwoordt aan de geldende wettelijke, technische en operationele bepalingen. Zij moet tevens de constructeurs een gelijke behandeling waarborgen, ongeacht het land. Bijgevolg moet een module worden vastgesteld waarin de beginselen en voorwaarden voor de EG-keuring van de subsystemen worden omschreven.

(27) De EG-keuringsprocedure is gebaseerd op de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's). Deze laatste worden in opdracht van de Commissie ontwikkeld door de representatieve gemeenschappelijke instantie van infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen en industrie. Een verwijzing naar de technische specificaties inzake interoperabiliteit is verplicht om de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem te waarborgen en deze technische specificaties vallen onder de toepassing van artikel 13 van Richtlijn 93/38/EEG.

(28) De aangemelde instanties die belast zijn met de afwikkeling van de procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de onderdelen, alsmede van de keuringsprocedure voor de subsystemen moeten hun besluitvorming zo nauwkeurig mogelijk coördineren, met name wanneer Europese specificaties ontbreken.

(29) In Richtlijn 91/440/EEG is bepaald dat de boekhouding van de activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de vervoerdiensten gescheiden moet zijn van die van de activiteiten betreffende het beheer van de spoorweginfrastructuur. In dezelfde geest is het wenselijk dat de gespecialiseerde diensten van de beheerders van de spoorweginfrastructuur die eventueel als aangemelde instanties worden aangewezen, zodanig zijn opgezet dat zij beantwoorden aan de voor deze instanties geldende criteria. Andere onafhankelijke gespecialiseerde instanties kunnen worden aangemeld wanneer zij aan dezelfde criteria voldoen.

(30) De maatregelen die nodig zijn om deze richtlijn ten uitvoer te leggen, zijn maatregelen van algemene strekking in de zin van artikel 2 van Richtlijn 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [10].

[10] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(31) De interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem heeft een communautaire dimensie. De afzonderlijke lidstaten zijn niet in staat de nodige maatregelen te treffen om deze interoperabiliteit tot stand te brengen. Bijgevolg moet, uit hoofde van het subsidiariteitsbeginsel, op communautair niveau actie worden ondernomen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Deze richtlijn beoogt in overeenstemming met de artikelen 154 en 155 van het Verdrag de voorwaarden vast te stellen waaraan moet worden voldaan om op het grondgebied van de Gemeenschap de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, zoals omschreven in bijlage I, te verwezenlijken. Deze voorwaarden betreffen het ontwerp, de aanleg, de ingebruikneming, de herinrichting, de vernieuwing, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van dit systeem die na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in gebruik zullen worden genomen.

2. De technische harmonisatie die hieruit voortvloeit moet tevens bijdragen tot de realisatie van de interne markt op het gebied van de uitrusting en diensten die nodig zijn voor de aanleg, vernieuwing, herinrichting en werking van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "Trans-Europees conventioneel spoorwegsysteem", het in bijlage I beschreven geheel dat wordt gevormd door de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van de lijnen en de vaste installaties, van het Trans-Europese vervoersnet, die is aangelegd of ingericht voor conventioneel en gecombineerd spoorwegvervoer, alsmede door het rollend materieel dat is ontworpen om op deze infrastructuur te rijden;

b) "interoperabiliteit", de geschiktheid van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer, waarbij de voor de betrokken lijnen gespecificeerde prestaties worden geleverd.

Deze geschiktheid berust op het geheel van wettelijke, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om aan de essentiële eisen te voldoen;

c) "subsysteem", het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem wordt, zoals in bijlage II aangegeven, onderverdeeld in structurele en functionele subsystemen waarvoor essentiële eisen moeten worden gedefinieerd.

d) "interoperabiliteitsonderdeel", een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem en waarvan de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is;

e) "essentiële eisen", het geheel van de in bijlage III omschreven voorwaarden waaraan het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen moeten voldoen;

f) "Europese specificatie", een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, zoals gedefinieerd in artikel 1, punten 8 tot en met 12, van Richtlijn 93/38/EEG;

g) "technische specificatie inzake interoperabiliteit", hierna genoemd "TSI", de specificatie die voor elk subsysteem of deel van een subsysteem geldt teneinde aan de essentiële eisen te voldoen en de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem te verzekeren;

h) "representatieve gemeenschappelijke instantie": de instantie waarin vertegenwoordigers van de beheerders van de infrastructuur, van de spoorwegondernemingen en van de industrie verenigd zijn en die belast is met de uitwerking van de TSI's. Onder "beheerders van de infrastructuur" worden de beheerders verstaan die genoemd worden in de artikelen 3 en 7 van Richtlijn 91/440/EEG;

i) "aangemelde instanties": de instanties die belast zijn met de beoordeling van de overeenstemming of de geschiktheid voor het gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen of met het onderzoek ten behoeve van de EG-keuringsprocedure van de subsystemen.

j) "fundamentele parameter": elke wettelijke, technische of operationele voorwaarde die kritiek is voor het interoperabiliteitsplan en waarover vóór de uitwerking van ontwerp-TSI's door de representatieve gemeenschappelijke instantie een besluit moet worden genomen volgens de procedure van artikel 21;

k) "specifiek geval": elk deel van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu en de samenhang van het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of definitieve bepalingen in de TSI's moeten worden opgenomen;

l) "herinrichting": belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt aangepast en waarvoor een nieuwe vergunning tot ingebruikneming in de zin van artikel 14 is vereist;

m) "vernieuwing": belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt vervangen en waarvoor een nieuwe vergunning tot ingebruikneming in de zin van artikel 14 is vereist.

Artikel 3

1. Deze richtlijn heeft betrekking op de voorschriften, voor elk subsysteem, inzake parameters, interoperabiliteitsonderdelen, interfaces en procedures, alsmede op de voorwaarden voor algemene samenhang van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit te verwezenlijken.

2. De bepalingen van deze richtlijn gelden onverminderd andere relevante communautaire bepalingen. In het geval van de interoperabiliteitsonderdelen en interfaces kan het echter voor het voldoen aan de essentiële eisen van deze richtlijn noodzakelijk zijn gebruik te maken van daartoe vastgestelde bijzondere Europese specificaties.

Artikel 4

1. Het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, de subsystemen, de inter operabiliteits onderdelen en de interfaces moeten voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

2. De in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 93/38/EEG bedoelde aanvullende technische specificaties die noodzakelijk zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of de andere normen die in gebruik zijn in de Gemeenschap, mogen niet in strijd zijn met de essentiële eisen.

HOOFDSTUK II

Technische specificaties inzake interoperabiliteit

Artikel 5

1. Voor elk subsysteem geldt één TSI. Indien zulks noodzakelijk blijkt, in het bijzonder om de categorieën lijnen, knooppunten of rollend materieel afzonderlijk te behandelen of de oplossing van bepaalde interoperabiliteitsproblemen voorrang te geven, kunnen voor een subsysteem meerdere TSI's gelden. In dit geval gelden de bepalingen van dit artikel tevens voor het betrokken deel van het subsysteem.

2. De subsystemen moeten conform de TSI's zijn; deze conformiteit moet tijdens het gebruik van elk subsysteem voortdurend worden gehandhaafd.

3. In elke TSI worden, voor zover nodig, met het oog op de totstandbrenging van de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem en de in artikel 1 bedoelde interne markt:

a) de essentiële eisen voor het betrokken subsysteem en de interfaces van dit systeem met de overige subsystemen vastgelegd;

b) de functionele en technische specificaties gedefinieerd waaraan elk subsysteem en de interfaces ervan met de overige subsystemen moeten voldoen voor elk van de categorieën lijnen en/of knooppunten bedoeld in bijlage I;

c) eventuele nadere bepalingen vastgesteld die in specifieke gevallen van toepassing zijn;

d) de interoperabiliteitsonderdelen en interfaces bepaald waarvoor Europese specificaties moeten worden vastgesteld, waaronder de Europese normen die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem tot stand te brengen;

e) per geval de in Besluit 93/465/EEG opgenomen modules of, in voorkomend geval, de specifieke procedures aangegeven die moeten worden gehanteerd voor de beoordeling van hetzij de overeenstemming, hetzij de geschiktheid voor het gebruik van interoperabiliteitsonderdelen, alsmede de EG-keuring van de subsystemen;

f) indien nodig voorstellen gedaan voor een indicatief tijdsschema en een uitvoeringsstrategie voor de TSI, waaronder de technische en/of geografische etappes die nodig zijn om de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem tot stand te brengen.

4. Bij de uitwerking van elke TSI wordt uitgegaan van een analyse van het bestaande subsysteem en wordt aangegeven wat voor het betrokken subsysteem het doel is, dat geleidelijk maar binnen een redelijke termijn kan worden gerealiseerd. Aldus kan dankzij de gefaseerde vaststelling en toepassing van de TSI's langzamerhand de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem worden bereikt, waarbij de samenhang van het bestaande spoorwegnet in elke lidstaat zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.

Artikel 6

1. De ontwerp-TSI's worden in opdracht van de Commissie - welke opdracht wordt bepaald volgens de procedure van artikel 21, lid 2 - door de representatieve gemeenschappelijke instantie opgesteld. De TSI's worden volgens dezelfde procedure aangenomen en herzien. Zij worden door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

2. De representatieve gemeenschappelijke instantie wordt aangewezen overeenkomstig de procedure van artikel 21 en houdt zich aan de in bijlage VIII opgenomen voorschriften. Indien de representatieve gemeenschappelijk instantie niet langer aan deze voorschriften voldoet of niet over de nodige kwalificaties beschikt voor de uitwerking van een bepaalde TSI, wordt overeenkomstig dezelfde procedure een andere opdrachtnemer aangewezen.

3. De representatieve gemeenschappelijke instantie of, in voorkomend geval, de betrokken opdrachtnemer, wordt ermee belast de herziening en de bijwerking van de TSI's voor te bereiden en aanbevelingen ter zake aan het in artikel 21 bedoelde comité te doen, teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de techniek en de maatschappelijke eisen.

4. Elke ontwerp-TSI wordt in twee fasen opgesteld.

Eerst bepaalt de representatieve gemeenschappelijke instantie de fundamentele parameters voor de betrokken TSI. Voor elk van deze parameters worden de meest gunstige oplossingen, vergezeld van technische en economische bewijsstukken, gepresenteerd en wordt overeenkomstig de procedure van artikel 21, lid 2, een besluit genomen.

Daarna werkt de representatieve gemeenschappelijke instantie op basis van de aldus bepaalde fundamentele parameters de ontwerp-TSI uit. Eventueel houdt de representatieve gemeenschappelijke instantie rekening met al uitgevoerde normalisatiewerkzaamheden, de bevindingen van bestaande werkgroepen en aanvaarde onderzoeksresultaten.

5. Bij de opstelling, de aanneming en de herziening van de TSI's wordt rekening gehouden met de te voorziene kosten van de technische oplossingen waarmee aan de TSI's kan worden voldaan, teneinde de meest gunstige oplossingen te bepalen en uit te voeren.

Met het oog daarop voegt de representatieve gemeenschappelijke instantie, of eventueel de opdrachtnemer, bij elke ontwerp-TSI een volledige raming van de te verwachten kosten en baten van deze technische oplossingen; daarin worden de verwachte gevolgen voor alle betrokken exploitanten en economische subjecten vermeld. De lidstaten leveren een bijdrage aan deze raming door de benodigde gegevens te verstrekken.

6. Het in artikel 21 bedoelde comité wordt regelmatig op de hoogte gebracht van de werkzaamheden in verband met het opstellen van de TSI's. Het comité kan gedurende deze werkzaamheden de nodige aanbevelingen formuleren betreffende de opzet van de TSI's, alsmede betreffende de raming van de kosten en baten.

7. Bij de aanneming van elke TSI wordt volgens de procedure van artikel 21, lid 2, de datum vastgesteld waarop deze van kracht wordt.

Artikel 7

Het is een lidstaat in de volgende gevallen en onder de volgende voorwaarden toegestaan bepaalde TSI's, ook met betrekking tot het rollend materieel, niet toe te passen:

- voor elk in artikel 1, lid 1, bedoeld onderdeel dat zich op het moment van de bekendmaking van deze TSI's in een gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt, of

- voor elk project betreffende de vernieuwing of herinrichting van een bestaande lijn, wanneer de fundamentele parameters van deze TSI's niet verenigbaar zijn met die van de bestaande lijn en de toepassing van deze TSI's de economische levensvatbaarheid van het project en de samenhang van het spoorwegsyteem van de betrokken lidstaat in gevaar brengt.

In beide gevallen stelt de betrokken lidstaat de Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen af te wijken en doet hij haar een dossier toekomen met de TSI's of delen daarvan die hij niet toegepast wenst te zien, alsmede met de betrokken specificaties die hij wenst toe te passen. De Commissie onderzoekt of de door de lidstaat overwogen maatregelen gerechtvaardigd zijn en neemt een besluit volgens de procedure van artikel 21, lid 2; indien nodig wordt een aanbeveling gedaan betreffende de toe te passen specificaties.

HOOFDSTUK III

Interoperabiliteitsonderdelen

Artikel 8

De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen opdat de interoperabiliteitsonderdelen:

- alleen op de markt worden gebracht indien zij de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele systeem mogelijk maken door te voldoen aan de essentiële eisen;

- binnen hun toepassingsgebied worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming en naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden.

Deze bepalingen vormen geen belemmering voor het op de markt brengen van deze onderdelen voor andere toepassingen.

Artikel 9

De lidstaten mogen niet uit hoofde van deze richtlijn het in de handel brengen op hun grondgebied van interoperabiliteitsonderdelen met het oog op het gebruik daarvan voor het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van de richtlijn voldoen. In het bijzonder mogen zij geen verificaties verlangen die al zijn verricht in het kader van de procedure die tot de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik heeft geleid.

Artikel 10

1. De lidstaten beschouwen de interoperabiliteitsonderdelen als conform de desbetreffende essentiële eisen van deze richtlijn, wanneer zij voorzien zijn van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan de onderdelen zijn aangegeven in bijlage IV.

2. De overeenstemming van een interoperabiliteitsonderdeel met de desbetreffende essentiële eisen of de geschiktheid voor gebruik wordt getoetst aan de bepalingen van de relevante TSI, met inbegrip van relevante Europese specificaties, indien deze bestaan.

3. De referenties van de Europese specificaties worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en moeten in de corresponderende TSI worden opgenomen. Wanneer de desbetreffende Europese specificaties na de aannemingvan de TSI's worden gepubliceerd, moet daarmee bij de herziening van die TSI's rekening worden gehouden.

4. De lidstaten publiceren de referenties van de nationale normen waarmee de Europese normen zijn omgezet.

5. Wat de periode voor de publicatie van een TSI betreft, stellen de lidstaten, bij afwezigheid van Europese specificaties en onverminderd artikel 20, lid 5, de overige lidstaten en de Commissie in kennis van de voor de toepassing van de essentiële eisen gehanteerde normen en technische specificaties. Deze kennisgeving vindt plaats binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn.

6. Wanneer een Europese specificatie bij de aanneming van een TSI nog niet beschikbaar is, wordt in die TSI een verwijzing opgenomen naar de meest recente versie van het ontwerp van de toe te passen specificatie of wordt dit ontwerp geheel op gedeeltelijk daarin opgenomen.

Artikel 11

Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat bepaalde Europese specificaties niet aan de essentiële eisen voldoen, kan volgens de procedure van artikel 21, lid 2, en, wanneer het Europese normen betreft, na overleg met het comité dat is ingesteld bij Richtlijn 98/34/EG van de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, worden besloten deze specificaties geheel of gedeeltelijk te verwijderen uit de publicaties waarin zij zijn opgenomen, of ze te wijzigen.

Artikel 12

1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat een van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik voorzien interoperabiliteitsonderdeel dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt overeenkomstig zijn bestemming, de naleving van de essentiële eisen in het gedrang dreigt te brengen, neemt hij alle dienstige maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen. De lidstaat stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen en geeft de redenen van zijn besluit aan, en met name of het gebrek aan conformiteit het gevolg is van:

- het niet voldoen aan de essentiële eisen,

- een gebrekkige toepassing van de Europese specificaties, voor zover de toepassing van deze specificaties wordt aangehaald,

- de ontoereikendheid van de Europese specificaties.

2. De Commissie pleegt zo spoedig mogelijk overleg met de betrokken partijen. Wanneer de Commissie na dit overleg vaststelt dat de maatregel gerechtvaardigd is, stelt zij de lidstaat die daartoe het initiatief heeft genomen, alsmede de overige lidstaten, onmiddellijk daarvan in kennis. Wanneer de Commissie na dit overleg vaststelt dat de maatregel niet gerechtvaardigd is, stelt zij de lidstaat die daartoe het initiatief heeft genomen, alsmede de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, onmiddellijk daarvan in kennis. Indien de in lid 1 bedoelde beslissing wordt gemotiveerd onder verwijzing naar een leemte in de Europese specificaties, dan wordt de procedure van artikel 11 toegepast.

3. Wanneer een interoperabiliteitsonderdeel dat voorzien is van de EG-verklaring van conformiteit niet conform blijkt te zijn, neemt de bevoegde lidstaat passende maatregelen ten aanzien van degene die de verklaring heeft opgesteld en stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis.

4. De Commissie ziet erop toe dat de lidstaten op de hoogte worden gehouden van het verloop en de resultaten van deze procedure.

Artikel 13

1. Voor de opstelling van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel moet de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de desbetreffende TSI's hanteren.

2. De beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel wordt uitgevoerd door de aangemelde instantie waarbij de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde daartoe een aanvraag heeft ingediend.

3. Wanneer op interoperabiliteitsonderdelen andere communautaire richtlijnen betreffende andere aspecten van toepassing zijn, geeft de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik aan dat de betrokken interoperabiliteitsonderdelen eveneens aan de eisen van die andere richtlijnen voldoen.

4. Wanneer noch de fabrikant, noch diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de in de leden 1, 2 en 3 genoemde verplichtingen heeft vervuld, gaan deze verplichtingen over op een ieder die het interoperabiliteitsonderdeel in de handel brengt. Dezelfde verplichtingen gelden, wat deze richtlijn betreft, voor degene die interoperabiliteitsonderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert dan wel voor eigen gebruik vervaardigt.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 12:

a) is, wanneer door een lidstaat wordt geconstateerd dat de EG-verklaring van conformiteit ten onrechte is opgesteld, de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verplicht het betrokken interoperabiliteitsonderdeel in overeenstemming te brengen en een einde te maken aan de inbreuk overeenkomstig de door die lidstaat gestelde voorwaarden;

b) moet, wanneer het betrokken interoperabiliteitsonderdeel niet in overeenstemming wordt gebracht, de lidstaat alle passende maatregelen nemen om het in de handel brengen daarvan te beperken of te verbieden of het uit de handel te laten nemen volgens de procedures van artikel 12.

HOOFDSTUK IV

Subsystemen

Artikel 14

1. Het is aan elke lidstaat om toestemming te geven voor de ingebruikneming van de zich op zijn grondgebied bevindende of door aldaar gevestigde spoorwegondernemingen geëxploiteerde subsystemen van structurele aard, die van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem deel uitmaken.

Te dien einde nemen de lidstaten alle dienstige maatregelen opdat deze subsystemen alleen in gebruik kunnen worden genomen indien zij zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd en/of zodanig worden geëxploiteerd dat de inachtneming van de desbetreffende essentiële eisen niet in het gedrang komt wanneer zij in het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem worden opgenomen.

2. Het is aan elke lidstaat om bij de ingebruikneming, en daarna op gezette tijden, te verifiëren dat deze subsystemen overeenkomstig de desbetreffende essentiële eisen worden geëxploiteerd en onderhouden.

Artikel 15

Onverminderd artikel 19 kunnen de lidstaten niet uit hoofde van deze richtlijn de constructie, de ingebruikneming en de exploitatie op hun grondgebied van subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem en die aan de essentiële eisen voldoen, verbieden, beperken of belemmeren. In het bijzonder mogen zij geen verificaties verlangen die al zijn verricht in het kader van de procedure die tot de EG-keuringsverklaring heeft geleid.

Artikel 16

1. De lidstaten beschouwen de van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem deel uitmakende subsystemen van structurele aard die zijn voorzien van de EG-keuringsverklaring als interoperabel en conform de desbetreffende essentiële eisen.

2. De verificatie van de interoperabiliteit, met inachtneming van de essentiële eisen, van een subsysteem van structurele aard dat deel uitmaakt van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, geschiedt aan de hand van de TSI's, indien deze bestaan.

3. Wat de periode voor de publicatie van een TSI betreft, delen de lidstaten bij afwezigheid van TSI's de overige lidstaten en de Commissie de lijst van de voor de toepassing van de essentiële eisen gehanteerde technische voorschriften mede. Deze kennisgeving vindt plaats binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn.

Artikel 17

Indien blijkt dat de TSI's niet geheel voldoen aan de essentiële eisen, kan de kwestie op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie aan het in artikel 21 bedoelde comité worden voorgelegd.

Artikel 18

1. Voor de opstelling van de EG-keuringsverklaring moet de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde de EG-keuringsprocedure doen inleiden door de aangemelde instantie die hij daartoe heeft gekozen.

2. De taak van de met de EG-keuring van een subsysteem belaste aangemelde instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele constructieperiode tot het stadium van de goedkeuring vóór de ingebruikneming van het subsysteem. Hij strekt zich ook uit tot de verificatie van de samenhang van het betrokken subsysteem met het systeem waarvan het deel uitmaakt.

3. De aangemelde instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier waarvan de EG-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. Dit technische dossier moet alle nodige documenten betreffende de kenmerken van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen blijkt. Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht en afregeling bevatten.

Artikel 19

1. Indien een lidstaat constateert dat een subsysteem van structurele aard dat voorzien is van de EG-keuringsverklaring, vergezeld van het technische dossier, niet geheel aan de bepalingen van deze richtlijn en met name aan de essentiële eisen voldoet, kan hij verzoeken dat aanvullende verificaties worden verricht.

2. De lidstaat die dit verzoek heeft gedaan, stelt de Commissie onmiddellijk, met opgaaf van redenen, van de gevraagde aanvullende verificaties in kennis. De Commissie leidt onverwijld de procedure van artikel 21, lid 2, in.

HOOFDSTUK V

Aangemelde instanties

Artikel 20

1. De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten mee welke instanties met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik, bedoeld in artikel 13, en de keuringsprocedure, bedoeld in artikel 18, zijn belast onder vermelding van hun respectieve bevoegdheden.

De Commissie kent deze instanties een identificatienummer toe. De Commissie maakt de lijst van deze instanties met hun respectieve identificatienummer evenals hun bevoegdheden bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en draagt zorg voor de bijwerking van deze lijst.

2. De lidstaten moeten de in bijlage VII opgenomen criteria hanteren voor de beoordeling van de aan te melden instanties. De instanties die voldoen aan de beoordelingscriteria welke in de relevante Europese normen zijn opgenomen, worden geacht aan de genoemde criteria te voldoen.

3. Indien een instantie niet meer voldoet aan de criteria van bijlage VII, trekt de betrokken lidstaat de erkenning van die instantie in. Hij brengt de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld op de hoogte.

4. Indien een lidstaat of de Commissie van oordeel is dat een door een lidstaat aangemelde instantie niet voldoet aan de betreffende criteria, wordt de kwestie voorgelegd aan het in artikel 21 bedoelde comité, dat binnen een termijn van drie maanden advies uitbrengt; in het licht van het advies van het comité brengt de Commissie de betrokken lidstaat op de hoogte van alle wijzigingen die noodzakelijk zijn, opdat de aangemelde instantie de status die haar is verleend, behoudt.

5. In voorkomend geval gebeurt de coördinatie van de aangemelde instanties overeenkomstig artikel 21, lid 4.

HOOFDSTUK VI

Comité en werkprogramma

Artikel 21

1. De Commissie wordt bijgestaan door het uit hoofde van artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem ingestelde comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (hierna genoemd "het comité").

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8, van dat besluit.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt twee maanden.

4. Na de inwerkingtreding van deze richtlijn kan het comité elke kwestie bespreken die betrekking heeft op de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem. Tevens mogen initiatieven worden ontplooid om de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem met dat van derde landen te garanderen.

5. Het comité kan in voorkomend geval werkgroepen oprichten om zich te laten assisteren bij de vervulling van zijn taken, met name met het oog op de coördinatie van de aangemelde instanties.

Artikel 22

1. Het comité stelt een werkprogramma op waarin enerzijds rekening wordt gehouden met de volgorde van prioriteit voor opstelling van TSI's en anderzijds met die van zijn taken. Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21, lid 2.

2. Na overleg met de representatieve gemeenschappelijke instantie wordt de volgorde van prioriteit voor de opstelling van TSI's vastgelegd, bijvoorbeeld per subsysteem of deel van een subsysteem, per categorie lijnen of rollend materieel, of per knooppunt. De volgorde van prioriteit wordt bepaald door de verwachte voordelen van elke TSI af te wegen tegen de verwachte kosten ervan. De volgende aspecten krijgen prioriteit in het eerste werkprogramma: controle/besturing en signalering; telematicatoepassingen ten behoeve van het rollend materieel; exploitatie en beheer van het treinverkeer (met inbegrip van kwalificaties van het personeel); geluidshinder; rollend materieel.

3. Het eerste werkprogramma omvat met name de volgende etappes:

a) aanwijzing van de representatieve gemeenschappelijke instantie;

b) uitwerking, uitgaande van een door de representatieve gemeenschappelijk instantie opgesteld plan, van een representatieve architectuur voor het conventionele spoorwegsysteem op basis van de lijst van subsystemen (bijlage II), die de samenhang van de TSI's moet garanderen. Deze architectuur moet met name de verschillende systeemonderdelen en hun interfaces omvatten; zij dient als referentiekader voor de afbakening van het toepassingsgebied van elke TSI;

c) vaststelling van een modelstructuur voor de uitwerking van de TSI's;

d) vaststelling van een methodiek voor de kosten/batenanalyse van de met de TSI's beoogde oplossingen;

e) vaststelling van de nodige opdrachten voor de uitwerking van de TSI's;

f) vaststelling van de relevante fundamentele parameters voor elke TSI;

g) goedkeuring van de ontwerpen voor het normalisatieprogramma;

h) beheer van de overgangsperiode, die loopt van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn tot de bekendmaking van de TSI's.

HOOFDSTUK VII

Slotbepalingen

Artikel 23

Elk krachtens deze richtlijn genomen besluit betreffende de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen en de keuring van subsystemen die deel uitmaken van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, alsmede elk krachtens de artikelen 11, 12, 17 en 19 genomen besluit wordt nauwkeurig met redenen omkleed. Het wordt zo spoedig mogelijk aan de belanghebbende meegedeeld met vermelding van de rechtsmiddelen die volgens de in de betrokken lidstaat geldende wetgeving openstaan, alsmede van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld.

Artikel 24

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk achttien maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis. Zelfs indien geen TSI's zijn gepubliceerd mag deze termijn in geen geval worden overschreden.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 25

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar een verslag voor over de vorderingen die met de interoperabiliteit van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem zijn gemaakt.

Daartoe ontwikkelt de representatieve gemeenschappelijke instantie een regelmatig bij te werken instrument waarmee op verzoek van een lidstaat of van de Commissie een overzicht over het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem kan worden samengesteld, waarin voor elk onderdeel van het systeem (lijnen, knooppunten, series rollend materieel) de hoofdkenmerken (bijvoorbeeld de fundamentele parameters) en de conformiteit daarvan met de door de TSI voorgeschreven kenmerken zijn vermeld.

Artikel 26

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

Artikel 27

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I HET TRANS-EUROPESE CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM

De infrastructuur

De infrastructuren van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem komen overeen met die van de lijnen van het Trans-Europees vervoernet die zijn genoemd in Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een Trans-Europees vervoersnet, of die naderhand zijn opgenomen in een bijwerking van de beschikking in het kader van een herziening van de richtsnoeren overeenkomstig artikel 21.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt dit netwerk onderverdeeld in de volgende categorieën:

- lijnen voor het personenvervoer over lange afstand;

- lijnen voor gemengd vervoer (personen, goederen);

- lijnen die speciaal zijn ontworpen of aangelegd voor het goederenvervoer (goederencorridors);

- lijnen voor regionaal verkeer;

- knooppunten voor het personenvervoer;

- knooppunten voor het goederenvervoer;

- de verbindingen tussen bovengenoemde onderdelen.

Het rollend materieel

Het rollend materieel omvat alle uitrusting die geschikt is om te rijden op het gehele of een gedeelte vanTrans-Europese conventionele spoorwegnet, met inbegrip van:

- thermische of elektrische motortreinstellen;

- thermische of elektrische tractievoertuigen;

- reizigersrijtuigen;

- wagons.

Samenhang van het transuropese conventionele spoorwegsysteem

Voor een kwalitatief hoogwaardig Europees spoorvervoer is onder andere een sterke samenhang tussen de kenmerken van de infrastructuur (in de brede zin van de term, dus inclusief de vaste componenten van alle betrokken subsystemen) en het rollend materieel een randvoorwaarde. Deze samenhang is bepalend voor het niveau van de prestaties, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en de kosten daarvan.

BIJLAGE II SUBSYSTEMEN

1. Lijst van subsystemen

Voor de toepassing van deze richtlijn kan het systeem dat het Europese conventionele spoorwegsysteem vormt worden onderverdeeld in subsystemen die overeenkomen met:

a) gebieden van structurele aard:

- infrastructuur

- energie

- besturing en seingeving

- exploitatie en verkeersleiding

- telecommunicatietoepassingen voor reizigers en vracht

- rollend materieel

b) gebieden van functionele aard:

- onderhoud

2. Beschrijving van de subsystemen

16. Voor elk subsysteem of elk deel van een subsysteem wordt de lijst van de met de interoperabiliteit verband houdende elementen en aspecten voorgesteld door het representatieve gemeenschappelijke instantie voor de uitwerking van het ontwerp van de corresponderende TSI.

Onder voorbehoud van de vaststelling van deze aspecten of de interoperabiliteitsonderdelen en van de volgorde waarin de subsystemen aan TSI's worden onderworpen, omvatten de subsystemen met name:

2.1. Infrastructuur:

Lopend spoor, wissels, kunstwerken (bruggen, tunnels,...), de bij stations behorende infrastructuren (perrons, toegang,...), veiligheids- en beschermingsinstallaties.

2.2. Energie:

Elektrificatiesysteem, bovenleiding en stroomafnemers.

2.3. Besturing en seingeving:

Alle uitrusting die nodig is voor de veiligheid, de besturing en controle van de bewegingen van de treinen die op het net mogen rijden.

2.4. Exploitatie en verkeersleiding:

De procedures en bijbehorende uitrusting die zorgen voor een coherente exploitatie van de verschillende structurele subsystemen, zowel bij normaal functioneren als bij uitwijkprocedures, onder andere ten aanzien van de treinbesturing, de planning en de verkeersleiding.

2.5. Telematicatoepassingen

Dit subsysteem omvat twee delen:

- De toepassingen ten dienste van de passagiers, met inbegrip van de informatiesystemen voor reizigers vóór en tijdens de reis, reserveringssystemen, betalingssystemen, het bagagebeheer, het beheer van aansluitingen tussen treinen en andere vervoertakken;

- Toepassingen voor het vrachtverkeer, met inbegrip van de informatiesystemen (continu volgen van goederen en treinen), rangeer- en samenstellingssystemen, reserverings-, betalings- en factureringssystemen, het beheer van aansluitingen met andere vervoertakken, het opstellen van begeleidende elektronische documenten.

2.6. Rollend materieel:

De structuur, het besturings- van de gehele uitrusting van de trein, de tractie-eenheden en transformatoren, het remsysteem, koppeling, loopwerk (draaistellen, assen) en ophanging, deuren, interface mens/machine (bestuurder, treinpersoneel, passagiers), passieve en actieve beveiliging, de nodige voorzieningen voor de gezondheid van passagiers en treinpersoneel.

2.7. Onderhoud:

De procedures, de betrokken uitrusting, de logistieke onderhoudsinstallaties, de reserves waarmee de corrigerende en preventieve onderhoudswerkzaamheden die dienen te worden uitgevoerd om de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem en de vereiste prestaties te garanderen.

BIJLAGE III ESSENTIËLE EISEN

1. Algemene eisen

1.1. Veiligheid

1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud aan en het toezicht op voor de veiligheid kritieke inrichtingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen, moeten de veiligheid waarborgen op een niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties met beperkte werking.

1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen.

1.1.3. De gebruikte onderdelen moeten tijdens hun gebruiksduur bestand zijn tegen de normale of de nader omschreven uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen voor de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt.

1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt.

1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel te voorzien is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode.

1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden.

1.3. Gezondheid

1.3.1. De materialen die, bij het beoogde gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen niet gebruikt worden in de treinen en de spoorweginfrastructuren.

1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van rook of schadelijke en gevaarlijke gassen, met name bij brand, wordt beperkt.

1.4. Bescherming van het milieu

1.4.1. Bij het ontwerpen van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Gemeenschapsbepalingen.

1.4.2. De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen.

1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren.

1.4.4. Bij de exploitatie van het conventionele Trans-Europese spoorwegnet moeten de wettelijke normen inzake geluidshinder in acht worden genomen.

1.4.5. De exploitatie van het conventionele Trans-Europese spoorwegnet mag geen trillingsniveau in de bodem veroorzaken dat ontoelaatbaar is met het oog op de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur en in normale staat van onderhoud.

1.5. Technische compatibiliteit

De technische eigenschappen van de infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het Trans-Europese conventionele spoorwegnet rijden compatibel zijn.

Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd.

2. Bijzondere eisen voor elk subsysteem

2.1. Infrastructuur

2.1.1. Veiligheid

Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties te voorkomen.

Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name in stations waar treinen passeren.

Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron, enz.).

Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.

2.2. Energie

2.2.1. Veiligheid

De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van treinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen.

2.2.2. Bescherming van het milieu

De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt.

2.2.3. Technische compatibiliteit

De elektrische of thermische energievoorzieningssystemen die worden gebruikt, moeten:

- de treinen in staat stellen de opgegeven prestaties te verrichten;

- bij elektrische energievoorziening, compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen.

2.3. Besturing en seingeving

2.3.1. Veiligheid

De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het spoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het net.

2.3.2. Technische compatibiliteit

Nieuwe infrastructuren en nieuw rollend materieel die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinstelsels moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.

Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem mogelijk maken.

2.4. Rollend materieel

2.4.1. Veiligheid

De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de bestuurder bij botsing of ontsporing beschermd zijn.

De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.

De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinstelsels.

Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.

Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met de bestuurder.

De toegangsdeuren moeten van een systeem voor het openen en sluiten daarvan zijn voorzien dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.

Er moet in nooduitgangen en in de aanduiding daarvan zijn voorzien.

Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.

Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.

De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel en de verkeersleiding berichten kunnen doorgeven aan de passagiers.

2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie met beperkte werking de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert.

2.4.3. Technische compatibiliteit

De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met de werking van de besturings- en seingevingsinstallaties.

In het geval van elektrische tractie, moeten de eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem mogelijk maken

De eigenschappen van het rollend materieel moeten het rijden op alle lijnen waarop de exploitatie ervan is gepland, mogelijk maken.

2.5. Onderhoud

2.5.1. Gezondheid

De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen geen gevaar voor de gezondheid van personen inhouden.

2.5.2. Bescherming van het milieu

De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden.

2.5.3. Technische compatibiliteit

De onderhoudsinstallaties voor het conventionele rollend materieel moeten het mogelijk maken op al het materieel de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen.

2.6. Exploitatie en verkeersleiding

2.7.1. Veiligheid

Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de onderhoudscentra moeten een veilige exploitatie waarborgen.

De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat in de controle- en onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen.

2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de controle- en onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen.

2.7.3. Technische compatibiliteit

Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem waarborgen.

2.7. Telematicatoepassingen voor passagiers en vracht

2.7.1. Technische compatibiliteit

De essentiële eisen op het gebied van telematicatoepassingen die een minimum-dienstverleningskwaliteit voor de reizigers en de klanten in de goederenvervoersector moeten garanderen, hebben meer bepaald betrekking op de technische compatibiliteit.

Wat deze toepassingen betreft moet ervoor worden gezorgd dat:

- de databanken, de programma's en de communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht zodanig worden ontwikkeld dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen verschillende toepassingen en tussen verschillende exploitanten maximaal zijn;

- de gebruikers gemakkelijk toegang hebben tot de informatie.

2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

De wijze van gebruik, het beheer, de bijwerking en het onderhoud van deze databanken, programma's en communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht, moeten de doelmatigheid van deze systemen en de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen.

2.7.3. Gezondheid

De interfaces tussen deze systemen en de gebruikers moeten voldoen aan minimumvoorschriften op het gebied van ergonomie en bescherming van de gezondheid.

BIJLAGE IV CONFORMITEIT EN GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK VAN DE INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

1. Interoperabiliteitsonderdelen

De EG-verklaring heeft betrekking op de interoperabiliteitsonderdelen van het Trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, als bedoeld in artikel 3. Deze interoperabiliteitsonderdelen kunnen de vorm aannemen van:

1.1. onderdelen voor algemeen gebruik

Dit zijn onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt.

1.2. onderdelen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen

Dit zijn onderdelen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector.

1.3. specifieke onderdelen

Dit zijn onderdelen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen.

2. Toepassingsgebied

De EG-verklaring heeft betrekking op:

- hetzij de beoordeling, door (een) aangemelde instantie(s), van de intrinsieke conformiteit van een op zichzelf beschouwd interoperabiliteitsdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen;

- hetzij de beoordeling/waardering, door (een) aangemelde instantie(s), van de geschiktheid voor gebruik van een binnen de spoorwegsector beschouwd interoperabiliteitsdeel, met name wanneer dit van belang is voor interfaces, aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, waarvan de inachtneming moet worden nagegaan.

Bij de beoordelingsprocedures die door de aangemelde instanties zowel in het ontwerp- als in het productiestadium worden gevolgd, wordt gebruik gemaakt van de in Besluit 90/683/EEG opgenomen modules volgens de voorschriften van de TSI.

3. Inhoud van de EG-verklaring

De EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden.

Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten:

- de referenties van de richtlijn, naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de fabrikant of constructeur),

- beschrijving van het interoperabiliteitsdeel (merk, type, enz.);

- omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit, respectievelijk geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure (artikel 13);

- alle relevante beschrijvingen waaraan het interoperabiliteitsdeel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden;

- naam en adres van de aangemelde instantie(s) die is (zijn) betrokken bij de voor de beoordeling van de conformiteit, respectievelijk de geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure en datum van het onderzoekcertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de geldigheidsduur en van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is;

- in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties;

- de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

BIJLAGE V EG-KEURINGSVERKLARING VOOR SUBSYSTEMEN

De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:

- de referenties van de richtlijn, naam en adres van de aanbestedende dienst of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de aanbestedende dienst),

- een beknopte beschrijving van het subsysteem;

- naam en adres van de aangemelde instantie die de in artikel 18 bedoelde EG-keuring heeft uitgevoerd;

- de referenties van de documenten in het technische dossier;

- alle voorlopige of definitieve relevante bepalingen waaraan het subsysteem moet voldoen, met name, in voorkomend geval, exploitatiebeperkingen of -voorwaarden;

- de geldigheidsduur van de EG-verklaring, indien deze voorlopig is;

- de identiteit van de ondertekenaar.

BIJLAGE VI KEURINGSPROCEDURE VOOR SUBSYSTEMEN

1. Inleiding

De EG-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie, op verzoek van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, nagaat en verklaart dat een subsysteem:

- in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn,

- in overeenstemming is met de overige wettelijke bepalingen die met inachtneming van het Verdrag worden toegepast,

en dat het in gebruik mag worden genomen.

2. Stadia van de keuring

De keuring van het subsysteem omvat de volgende stadia:

- algemeen ontwerp,

- constructie van het subsysteem, met name de uitvoering van civieltechnische werken, de montage van onderdelen en de afregeling van het geheel;

- beproeving van het voltooide subsysteem.

3. Verklaring

De voor de EG-keuring verantwoordelijke aangemelde instantie stelt de conformiteitsverklaring op, die bestemd is voor de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; deze stelt op zijn beurt de EG-keuringsverklaring op, die bestemd is voor de bevoegde instantie van de lidstaat waar het subsysteem geïnstalleerd en/of geëxploiteerd wordt.

4. technisch dossier

Het technisch dossier bij de keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten:

- voor infrastructuur: plannen van de werken, processen-verbaal van de oplevering van het grondwerk en de betonwapening, rapporten over de beproeving en de controle van het beton;

- voor andere subsystemen: algemene en detailplannen zoals die worden uitgevoerd, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een beschrijving van de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.;

- een lijst van de interoperabiliteitsonderdelen, zoals bedoeld in artikel 3, die in het subsysteem zijn verwerkt;

- kopieën van de EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan genoemde onderdelen krachtens artikel 13 voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de desbetreffende berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de proeven en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd;

- een verklaring van de met de EG-keuring belaste aangemelde instantie, dat het project in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn, vergezeld van de door haar geviseerde desbetreffende berekeningen, met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken, en vergezeld van de inspectie- en auditrapporten die zij in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals nader aangegeven in de hierna volgende punten 5.3 en 5.4.

5. Toezicht

5.1. Het doel van het EG-toezicht is na te gaan of tijdens de totstandbrenging van het subsysteem de uit het technische dossier voortvloeiende verplichtingen zijn vervuld.

5.2. De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, opslagplaatsen, eventuele locaties voor prefabricage, beproevingsinstallaties en meer in het algemeen alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar taak. De aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet haar alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn, met name de plannen voor de uitvoering van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem, toezenden of laten toezenden.

5.3. De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de richtlijn worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste bedrijven. Zij kan eisen uitgenodigd te worden voor bepaalde fasen van de werkzaamheden.

5.4. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste bedrijven.

6. Depot

Het volledige in punt 4 bedoelde dossier wordt ter staving van de conformiteitsverklaring die is afgegeven door de met de keuring van het bedrijfsklare subsysteem belaste aangemelde instantie, ingediend bij de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde. Het dossier wordt gevoegd bij de EG-keuringsverklaring die de aanbestedende dienst aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat doet toekomen.

Een kopie van het dossier wordt door de aanbestedende dienst bewaard gedurende de hele levensduur van het subsysteem. Andere lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier.

7. Publicatie

Iedere aangemelde instantie publiceert periodiek alle relevante informatie over:

- de ontvangen aanvragen om EG-keuringen;

- de afgegeven conformiteitsverklaringen;

- de geweigerde conformiteitsverklaringen.

8. Taal

De dossiers en briefwisseling met betrekking tot de EG-keuringsprocedures worden gesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, dan wel in een door de aanbestedende dienst aanvaarde taal.

BIJLAGE VII DOOR DE LIDSTATEN IN ACHT TE NEMEN MINIMUMCRITERIA BIJ DE AANMELDING VAN INSTANTIES

1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricage, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de interoperabiliteitsonderdelen of subsystemen en bij de exploitatie noch rechtstreeks, noch als gemachtigden optreden. Uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant of constructeur en de instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

2. De instantie en het personeel dat met de controle is belast, dienen de proeven met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uit te voeren en dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van de controle kan beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de keuring belang hebben.

3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen.

4. Het personeel dat met de controle is belast, dient:

- een goede technische en vakopleiding te hebben;

- voldoende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht, en voldoende ervaring met deze controles te hebben;

- de vereiste bekwaamheid te bezitten om op basis van de verrichte controles de nodige verklaringen, processen-verbaal en verslagen op te stellen.

5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controle wordt belast, dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging van elke functionaris mag niet afhangen van het aantal controles dat hij verricht, noch van de uitslag van de controles.

6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de Staat wordt gedekt, c.q. de controles rechtstreeks door de lidstaat worden verricht.

7. Het personeel van de instantie is gebonden door het beroepsgeheim ten aanzien van alles wat het verneemt bij de uitoefening van zijn taken in het kader van deze richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven (behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties van de Staat waarin de instantie haar werkzaamheden uitoefent).

BIJLAGE VIII ALGEMENE Regels die in acht moeten worden genomen door de representatieve gemeenschappelijke instantie (RGI)

1. Overeenkomstig de algemene communautaire normalisatieprocedures moet de RGI op open en transparante wijze werken, op basis van consensus en onafhankelijk van particuliere belangen. Daartoe moet iedere betrokkene die tot de drie categorieën behoort - infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen, industrie - die de RGI vertegenwoordigt een advies kunnen uitbrengen tijdens de uitwerking van de TSI's, overeenkomstig de internationale voorschriften van de RGI, en voordat de RGI het definitieve ontwerp van de TSI heeft voltooid.

2. Indien de RGI voor het uitwerken van een bepaald ontwerp van TSI, niet over de nodige deskundigheid beschikt, deelt zij zulks onverwijld aan de Commissie mede.

3. De RGI zet de werkgroepen op die nodig zijn voor het uitwerken van ontwerpen van TSI's; deze werkgroepen moeten een flexibele en efficiënte structuur hebben. Het aantal deskundigen moet daarom beperkt zijn. De infrastructuurbeheerders en de spoorwegondernemingen enerzijds, en de industrie anderzijds, zijn evenwichtig vertegenwoordigd; bij de samenstelling wordt gelet op een passend evenwicht tussen de nationaliteiten. Experts van niet tot de Gemeenschap behorende landen kunnen als waarnemer aan werkgroepen deelnemen.

4. Eventuele problemen in verband met de richtlijn die niet door de werkgroepen van de RGI kunnen worden opgelost, moeten onverwijld aan de Commissie worden gemeld.

5. De Commissie moet beschikken over alle werkdocumenten die zij nodig heeft om de werkzaamheden van de RGI te volgen.

6. De RGI moet alle nodige maatregelen nemen om de vertrouwelijkheid te garanderen met betrekking tot alle gevoelige informatie waarover zij bij haar werkzaamheden de beschikking krijgt.

7. De RGI doet al het nodige om ervoor te zorgen dat de resultaten van het comité van artikel 21, alsmede de aanbevelingen van het comité en van de Commissie, worden medegedeeld aan al haar leden en aan alle deskundigen die deelnemen aan de werkgroepen.

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. TITEL VAN DE MAATREGEL

Voorstel voor een richtlijn van het EP en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem.

2. BETROKKEN BEGROTINGSLIJNEN

B 5-300 is gebruikt voor de financiering van twee technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's) in het kader van Richtlijn 96/48 (Rollend materieel en Onderhoud).

B 5-314: voor opdrachten aan CEN/CENELEC/ETSI betreffende geharmoniseerde normen.

Begrotingslijn B5-700 (TEN) is gebruikt voor de financiering van drie TSI's in het kader van Richtlijn 96/48 (Infrastructuur, Besturing, Energie).

Deze aanduidingen betreffen de begrotingsnomenclatuur 1999 en lopen niet vooruit op een eventuele nomenclatuurwijziging in de toekomst om de kredieten betreffende de werkzaamheden in verband met de voorgestelde richtlijn te hergroeperen.

3. JURIDISCHE GRONDSLAG

Artikel 155 van het Verdrag.

4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

4.1. Algemene doelstelling van de maatregel

Opstelling van een geheel van TSI's van bindende aard en van geharmoniseerde normen, bedoeld om het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem interoperabel te maken.

4.2. Periode waarop de maatregel betrekking heeft en wijze van verlenging ervan.

2001-2010

5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN

Geen

6. TYPE UITGAVEN/ONVANGSTEN

Er is een subsidie uitgetrokken voor medefinanciering met andere bronnen van de openbare en/of particuliere sector (de industrie, infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen).

Het is niet de bedoeling dat de communautaire financiële inbreng gedeeltelijk of volledig wordt terugbetaald bij economisch succes van de maatregel.

Het is niet de bedoeling om het niveau van de ontvangsten te wijzigen.

7. FINANCIELE GEVOLGEN

7.1. Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel

Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de uitgaven die voortvloeien uit de opstelling van de TSI's en die welke verband houden met de opstelling van de normen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de TSI's.

Wat de TSI's betreft dienen in het kader van de betrokken begrotingsprocedure de middelen te worden uitgetrokken voor de coördinatie van het werk van tien werkgroepen die door de industrie en de spoorwegen (CCFE en UIC) zijn opgericht en belast zijn met de opstelling van de TSI's voor de 8 subsystemen: infrastructuur, energie, onderhoud, besturing, rollend materieel, exploitatie en beheer van het verkeer, telematicatoepassingen voor passagiers, telematicatoepassingen voor vracht. Er komen bovendien twee coördinatiegroepen, «interfaces van de subsystemen» en «beoordeling van de conformiteit», en een groep die de kosten-batenbeoordeling coördineert. Het werk van de werkgroepen wordt voor het grootste deel verricht door de deskundigen van de industrie en de spoorwegen.

De Commissie verleent financiële werkingssteun aan deze werkgroepen. De Commissie neemt bovendien de financiering van de vergaderingen van het comité van artikel 21 voor haar rekening.

Bij het hogesnelheidssysteem bedraagt de communautaire bijdrage voor de opstelling van een TSI gemiddeld 400.000 EUR. De huidige financieringswijze is echter niet erg flexibel en past niet binnen de bij het conventionele spoorwegsysteem beoogde werkwijze. Bovendien overweegt AEIF haar structuur te veranderen om operationeler te zijn en beter te kunnen voldoen aan de vragen van het comité; het zou verstandig zijn naast de huidige werkgroepen een permanente cel te hebben, met ten minste één deskundige per subsysteem, die kan voldoen aan de vragen van het comité en werk- of compromisdocumenten kan opstellen. Hierdoor zouden de deskundigengroepen veel efficiënter werken, en zouden op de precieze verzoeken die door het comité worden geformuleerd tijdig antwoorden komen. Het spreekt vanzelf dat de kostprijs van deze verbetering boven de gemiddelde kostprijs ligt van een TSI, die op 200.000 EUR wordt geraamd.

Wat de financiering betreft denkt AEIF dat het logischer zou zijn dat de spoorwegen en de industrie het werk van hun deskundigen in de verschillende groepen zelf financieren, maar dat de Gemeenschap meer financiële steun geeft voor de werkzaamheden van de permanente cel.

Iets anders zijn het aantal TSI's, dat hoger zal liggen bij het conventionele spoor. Artikel 5, lid 1, van de richtlijn bepaalt immers dat de TSI's betrekking kunnen hebben op technische delen van een subsysteem of geografische delen van het net teneinde hinderpalen uit de weg te ruimen die buitengewoon nadelig kunnen zijn voor de kwaliteit van de dienst.

In ieder geval moet, als men aan de kosten van de werkzaamheden voor het ontwikkelen van de TSI's de kosten toevoegt van herziening van de TSI's die in 2000 voor het hogesnelheidssysteem zullen worden goedgekeurd (met name de ERTMS-specificaties die in de TSI Besturing zijn geïntegreerd) en de kosten van andere werkzaamheden zoals die waarvan sprake in lid 2 van artikel 24, en gezien het feit dat voor sommige subsystemen meerdere TSI's zullen worden opgesteld, gerekend worden met een communautaire financiering van ten minste 2 MEUR per jaar gedurende 10 jaar.

Het aantal normen wordt in elke TSI gespecificeerd. Na goedkeuring van een TSI wordt de opdracht voor het opstellen van de normen aan CEN, CENELEC en ETSI toevertrouwd. Raming: 10 MEUR (ongeveer 200 normen; de kostprijs van een norm wordt op 50 kEUR geraamd).

Hoe dan ook worden deze uitgaven gedekt binnen de grens van de jaarlijkse toewijzingen van de betrokken begrotingslijnen, zonder bijkomende specifieke middelen.

7.2. Uitsplitsing naar onderdeel van de maatregel

De bovenstaande ramingen (20 MEUR voor de TSI's en 10 MEUR voor de normen) moeten uniform over tien jaar worden gespreid; een fijnere raming is momenteel niet mogelijk.

7.3. Operationele uitgaven voor studies, bijeenkomsten van deskundigen, enz. opgenomen in deel B

Er dient gerekend te worden met een budget van 100 kEUR per jaar over tien jaar, dat studies, evaluaties, vergaderingen van deskundigen, informatie en publicaties omvat.

7.4. Indicatief tijdschema vastleggings- en betalingskredieten

a) Ontwikkeling van de TSI's (lijn B5.700 in de begrotingsnomenclatuur 1999)

De ontwikkeling van de TSI's (en overeenkomstige normen) houdt verband met het werkprogramma dat het comité voor zichzelf zal opstellen volgens de procedure van artikel 21, lid 6, van de richtlijn.

Het tijdschema dat volgt is gebaseerd op de volgende aannames:

- de richtlijn wordt begin 2001 goedgekeurd en de eerste vastlegging is voor eind 2001, voor een bedrag van 1.500.000 MEUR (twee TSI's à 600.000 EUR en één TSI à 300.000 EUR: de eerste TSI's zullen naar alle waarschijnlijkheid betrekking hebben op de besturing, de telematicatoepassingen voor vracht en het probleem van het lawaai). De eerste betalingen zijn dus voor 2001;

- de betalingen worden voor elke TSI gespreid over drie fasen: 30 % voor jaar 1 (vooruitbetaling), 40 % voor jaar 2 (tussentijdse betaling) en de resterende 30 % voor jaar 3 (tweede tussentijdse betaling en saldo).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Ontwikkeling van de normen (lijnen B5.300 en B5.314 in de begrotingsnomenclatuur 1999)

De ontwikkeling van de normen hangt af van het tempo waarin de TSI's worden ontwikkeld; vandaar dat het tijdschema voor de normen hetzelfde verloop kent als het bovenstaande tijdschema, en op dezelfde aannames is gebaseerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. BEPALINGEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN

Wat de normalisatie betreft zijn bepalingen voor controle en eventuele audit opgenomen in het kadercontract tussen de Commissie en CEN, CENELEC en ETSI.

Verificatie van de subsidies of levering van de prestaties en voorbereidende haalbaarheids- of evaluatiestudies die zijn besteld gebeurt door de diensten van de Commissie vóór betaling, rekening houdend met de contractverplichtingen en de beginselen van zuinigheid en goed financieel of algemeen beheer. Bepalingen om fraude tegen te gaan (controle, rapportering, enz.) worden opgenomen in alle akkoorden of contracten tussen de Commissie en de begunstigden van de betalingen.

9. GEGEVENS KOSTEN-BATENANALYSE

9.1 Doelstellingen

Momenteel bestaan er geen gemeenschappelijke voorschriften, die absoluut noodzakelijk zijn voor het treinverkeer, en geen normalisatie. In het kader van het tot stand brengen van het conventionele Trans-Europese spoorwegnet, de voltooiing van de interne markt door de openstelling van overheidsopdrachten en de verbetering van het concurrentievermogen van deze industriële sector beoogt de maatregel de opstelling van communautaire voorschriften en geharmoniseerde normen die noodzakelijk zijn om het spoorwegsysteem interoperabel te maken.

Adressaten van de voorgestelde richtlijn zijn, wat betreft de mobiliteit, burgers en economische actoren, wat betreft de interoperabiliteit van het Trans-Europese spoorwegnet, het personeel van de overheid, de spoorwegondernemingen en de industrie.

9.2 MOTIVERING VAN DE MAATREGEL

De regelgeving en technische voorschriften die momenteel van toepassing zijn vormen een belemmering voor het treinverkeer op het Trans-Europese spoorwegnet, voor schaalvoordelen en voor de openstelling van de betrokken markten. Deze situatie maakt de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese industrie op de wereldmarkten moeilijker. Zij vormt een belemmering voor productie en gebruik van spoorwegcomponenten en -materieel op Europees niveau.

Vrijwillige normalisatie door de actoren is, net als wederzijdse erkenning van nationale regelgeving, ondenkbaar. Het ontbreken van zowel een gemeenschappelijke filosofie achter de regelgeving als van gemeenschappelijke criteria maakt, als niet eerst essentiële eisen en basisparameters worden gedefinieerd, het tot stand brengen van een conventioneel Trans-Europees spoorwegnet alsmede een open en concurrerende markt onmogelijk.

9.3 Follow-up en evaluatie van de maatregel

In artikel 24 is een ad-hoclid ingevoegd waarin aan de representatieve gemeenschappelijke instantie wordt gevraagd een instrument te ontwikkelen dat een representatief beeld kan geven van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem, waarbij voor elk element van het systeem de hoofdkenmerken en de conformiteit ervan met de bij de TSI's voorgeschreven kenmerken staan vermeld. Dit zal enerzijds het comité en de Commissie in staat stellen om op de hoogte te blijven van de ontwikkeling van het interoperabiliteitsniveau van het spoorwegsysteem en anderzijds om nauwlettend de implementatie en effecten van de richtlijn te volgen.

10. ADMINISTRATIEVE UITGAVEN (DEEL A VAN AFDELING III VAN DE ALGEMENE BEGROTING)

10.1. Gevolgen voor het aantal betrekkingen

De feitelijke beschikbaarstelling van de benodigde administratieve middelen hangt af van het jaarlijkse besluit van de Commissie betreffende de toewijzing van de middelen, met name gelet op het aantal ambten en de aanvullende bedragen die door de begrotingsautoriteit zullen worden toegestaan.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*) In beide gevallen één voor de follow-up van de ontwikkeling van de TSI's en één voor de follow-up van de ontwikkeling van de normen (**)Bovenop de twee met een (*) gemarkeerde ambtenaren, één ambtenaar om de werkzaamheden van het comité voor deze richtlijn voor te bereiden en te coördineren.

10.2 Totale financiële gevolgen van de human resources

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.3 Stijging van andere werkingsuitgaven die uit de maatregel voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De uitgaven met betrekking tot titel A-7 in punt 10 worden gedekt door de kredieten van het algemene budget van de betrokken DG's.

EFFECTBEOORDELINGSFORMULIER EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (KMO's)

Titel van het voorstel

Richtlijn van de Raad en het EP betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europese spoorwegsysteem.

Referentienummer van het document

Voorstel

1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de voornaamste doelstellingen-

Momenteel bestaan er geen gemeenschappelijke voorschriften, die absoluut noodzakelijk zijn voor het treinverkeer, en geen normalisatie. In het kader van het tot stand brengen van het conventionele Trans-Europese spoorwegnet, de voltooiing van de interne markt door de openstelling van overheidsopdrachten en de verbetering van het concurrentievermogen van deze industriële sector beoogt de maatregel de opstelling van communautaire voorschriften en geharmoniseerde normen die noodzakelijk zijn om het spoorwegsysteem interoperabel te maken.

De regelgeving en technische voorschriften die momenteel van toepassing zijn vormen een belemmering voor het treinverkeer op het Trans-Europese spoorwegnet, voor schaalvoordelen en voor de openstelling van de betrokken markten. Deze situatie maakt de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese industrie op de wereldmarkten moeilijker. Zij vormt een belemmering voor de mogelijke productie en het mogelijke gebruik van spoorwegcomponenten en -materieel op Europees niveau.

Vrijwillige normalisatie door de actoren is, net als wederzijdse erkenning van nationale regelgeving, ondenkbaar. Het ontbreken van zowel een gemeenschappelijke filosofie achter de regelgeving als van gemeenschappelijke criteria maakt, als niet eerst essentiële eisen en basisparameters worden gedefinieerd, het tot stand brengen van een conventioneel Trans-Europees spoorwegnet alsmede een open en concurrerende markt onmogelijk.

De kosten van de maatregel en de mogelijke voordelen ervan worden geëxpliciteerd in de mededeling die dit voorstel voor een richtlijn vergezelt.

Effect op het bedrijfsleven

2. Waarop is het voorstel van invloed

- welke bedrijfstakken-

De ondernemingen die spoorwegmaterieel produceren, spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, constructieondernemingen, ondernemingen die telmaticatoepassingen produceren.

- welke bedrijfsomvang (met welk aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen)-

De productie van spoorwegmaterieel is geconcentreerd rond grote ondernemingen, die zich aan de TSI's zullen dienen aan te passen. Voor de KMO's is een rol als onderaannemer weggelegd.

Marktaandeel van de grote ondernemingen en KMO's voor alle typen rollend spoorwegmaterieel -waardeschatting voor 1998:

? ALSTOM, ADTRANZ, SIEMENS Verkehrstechnik zijn de drie grote constructeurs, die 50 % van de inkomsten en 37 % van de naar schatting 137.000 werknemers van de sector vertegenwoordigen;

? de KMO's hebben 20 % marktaandeel.

- zijn er bijzondere geografische gebieden van de Gemeenschap waar deze bedrijven voorkomen-

De ondernemingen die spoorwegmaterieel produceren liggen verspreid over het gehele grondgebied van de Gemeenschap, met concentraties in Duitsland, België, Denemarken, Spanje, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

In de sector van de infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen schat men het aantal werknemers op ongeveer 850 000, gespreid over een vijftigtal ondernemingen (UIC, 1997).

3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen-

De productiebedrijven: toepassing van de TSI's, geharmoniseerde normen en conformiteitsprocedures.

De aanbestedende bedrijven: het sluiten van transacties onder verwijzing naar de TSI's en geharmoniseerde normen.

De spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders: verificatie van de subsystemen vóór ingebruikstelling conform de essentiële eisen, op basis van de TSI's. Wederzijdse erkenning van de conformiteitsverklaringen.

4. Welke economische gevolgen zou het voorstel kunnen hebben:

* voor de investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven- :

de koppeling en interoperabiliteit van het spoorwegnet zal een gemakkelijker toegang tot het net en een vlottere verkeersdoorstroming mogelijk maken, hetgeen het ontstaan van nieuwe ondernemingen of een verbetering van het aanbod van de bestaande ondernemingen in de hand zal werken; dit zal zich op termijn vertalen in een groter marktaandeel voor het spoor.

* voor de werkgelegenheid- :

door het bevorderen van nieuwe vestigingen en de groei van de activiteiten van de KMO's werken de koppeling en interoperabiliteit de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de hand. Een en ander zou bevorderlijk moeten zijn voor de ontwikkeling van de tertiaire sector.

* voor het concurrentievermogen van de bedrijven- :

Interoperabiliteit draagt bij tot het verbeteren van het concurrentievermogen van grote ondernemingen en KMO's op communautair niveau en op de wereldmarkten. Interoperabiliteit zal met name bijdragen tot de openstelling van de markten, hetgeen de KMO's in staat zal stellen om zich meer te specialiseren wat de productie betreft en om commerciële betrekkingen te onderhouden met meerdere producenten, daar waar zij momenteel veelal aan één producent gebonden zijn. Daardoor zullen zij meer profijt kunnen trekken van serieproductie en dus eveneens hun concurrentiepositie kunnen verbeteren.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote ondernemingen (minder zware of andere eisen, enz.)-

Publicatie van de TSI's en normen zal een gunstig effect hebben op de KMO's, omdat deze gemakkelijker toegang tot de markt zullen krijgen dankzij transparantie en de openstelling van de markt. Een specifieke maatregel is inspraak van de KMO's bij het uitwerken van de TSI's.

Raadpleging

6. Geef een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen.

* De deskundigen van de regeringen van de lidstaten zijn het op ruime schaal eens over de noodzaak van een richtlijn en over de gekozen benadering, met name wat betreft de opstelling van TSI's met een regelgevend karakter, en de samenwerking tussen de Commissie, industrie en spoorwegen bij de opstelling ervan, alsmede de procedures voor conformiteitsbeoordeling.

* UNIFE en de belangrijkste ondernemingen die spoorwegmaterieel produceren hebben hun instemming betuigd met het voorstel voor een richtlijn die in het natuurlijke verlengde ligt van Richtlijn 96/48.

* CCFE (Communauté des Chemins de Fer Européens) en UIC (Union Internationale des Chemins de fer) gaan akkoord met het voorstel voor de richtlijn, zowel wat betreft de noodzaak als de structuur ervan. Hun hoofdzorg geldt het behoud van AEIF als representatieve gemeenschappelijke instantie en de noodzaak uit te gaan van het bestaande net, een essentieel verschil met het hogesnelheidssysteem.