Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 42/2000 van 19 juni 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 42/2000 van 19 juni 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 42/2000 van 19 juni 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk
Publicatieblad Nr. C 300 van 20/10/2000 blz. 0001 - 0012
Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 42/2000
door de Raad vastgesteld op 19 juni 2000
met het oog op de aanneming van Richtlijn 2000/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk
(2000/C 300/01)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op het gebied van het auteursrecht is het volgrecht het niet voor afstand vatbare, onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst om te delen in de opbrengst, telkens wanneer dat werk wordt verkocht.
(2) Het volgrecht is een genotsrecht, op grond waarvan de kunstenaar die de auteur van het werk is, een vergoeding ontvangt, telkens wanneer dat werk wordt verkocht. Het volgrecht rust op het werk in materiële zin, d.w.z. op de drager waarin het werk belichaamd is.
(3) Met het volgrecht wordt beoogd te waarborgen dat de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst in economisch opzicht in het succes van hun werken delen. Dit recht strekt ertoe tussen de economische situatie van de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst en die van de andere scheppende kunstenaars, die wel van verdere exploitatie van hun werken profijt trekken, een evenwicht tot stand te brengen.
(4) Het volgrecht maakt een integrerend bestanddeel van het auteursrecht uit en vormt voor de auteurs een wezenlijk prerogatief. Invoering van een dergelijk recht in alle lidstaten beantwoordt aan de noodzaak om de scheppende kunstenaars een passend en uniform beschermingsniveau te waarborgen.
(5) De Gemeenschap moet krachtens artikel 151, lid 4, van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening houden met de culturele aspecten.
(6) In de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst is bepaald dat op het volgrecht slechts aanspraak kan worden gemaakt indien de nationale wetgeving van de auteur hierin voorziet. Het volgrecht is bijgevolg facultatief en aan de wederkerigheidsregel onderworpen. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen terzake van de toepassing van het in artikel 12 van het Verdrag vervatte non-discriminatiebeginsel, zoals omschreven in het arrest van 20 oktober 1993 in de gevoegde zaken C-92/92 en C-326/92 (Phil Collins e.a.)(4), kunnen wederkerigheidsbedingen in nationale bepalingen niet worden aangevoerd om onderdanen van andere lidstaten rechten te ontzeggen die aan de eigen onderdanen wel worden toegekend. De toepassing van dergelijke bepalingen binnen de Gemeenschap is strijdig met het beginsel van gelijke behandeling dat uit het verbod van elke discriminatie op grond van nationaliteit voortvloeit.
(7) Het is belangrijk het volgrecht internationaal zo ruim mogelijk toe te passen. Daarom moeten er onderhandelingen worden geopend om artikel 14 ter van de Berner Conventie dwingend te maken.
(8) In de nationale wetgeving van het merendeel der lidstaten is thans in het volgrecht voorzien. Zulk een wetgeving, waar deze bestaat, vertoont bepaalde verschillende kenmerken, met name ten aanzien van de betrokken werken, de rechthebbenden, de tarieven, de verrichtingen waarop het recht van toepassing is, alsmede ten aanzien van de berekeningsgrondslag ervan. Het al dan niet toepassen van het recht beïnvloedt in aanzienlijke mate de concurrentievoorwaarden op de interne markt, omdat het al dan niet bestaan van een uit het volgrecht voortvloeiende betalingsverplichting een factor is waarmee eenieder die een kunstwerk wenst te verkopen, noodzakelijkerwijs rekening houdt. Dit recht vormt overigens een van de factoren die bijdragen tot het ontstaan van concurrentievervalsingen en tot het naar elders binnen de Gemeenschap verplaatsen van verkopingen.
(9) Dergelijke verschillen met betrekking tot het bestaan en de toepassing van het volgrecht in de lidstaten hebben een rechtstreekse nadelige invloed op de goede werking van de interne markt van kunstwerken, bedoeld in artikel 14 van het Verdrag. In die omstandigheden is artikel 95 van het Verdrag de juiste rechtsgrond.
(10) De in het Verdrag vervatte doelstellingen van de Gemeenschap behelzen het tot stand brengen van een steeds nauwere band tussen de volkeren van Europa, nauwere betrekkingen tussen de staten die van de Gemeenschap deel uitmaken, alsook het waarborgen van hun economische en sociale vooruitgang door middel van een gemeenschappelijk optreden dat erop gericht is de barrières die Europa verdelen, te verwijderen. Met het oog hierop moet volgens het Verdrag een interne markt worden ingesteld, hetgeen inhoudt dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten en voor vrije vestiging worden weggenomen en een stelsel wordt ingevoerd waardoor wordt gewaarborgd dat de concurrentie binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst. Harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het volgrecht draagt bij tot de verwezenlijking van deze doelstellingen.
(11) Bij Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag(5) is geleidelijk een communautaire belastingregeling ingevoerd die onder andere op kunstvoorwerpen van toepassing is. Tot het fiscale terrein beperkte maatregelen volstaan niet om een harmonieuze werking van de kunstmarkt te waarborgen. Dit kan slechts worden bereikt voorzover met betrekking tot het volgrecht een harmonisatie wordt verwezenlijkt.
(12) De bestaande verschillen in de wetgeving die de werking van de interne markt verstoren, dienen te worden weggenomen, en belet moet worden dat er nieuwe verschillen ontstaan. Verschillen die de werking van de interne markt niet schaden, behoeven niet te worden weggenomen en het ontstaan ervan behoeft ook niet te worden belet.
(13) Billijke concurrentievoorwaarden zijn essentieel voor de goede werking van de interne markt. Door verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake het volgrecht ontstaan concurrentieverstoringen en worden verkopingen naar elders binnen de Gemeenschap verplaatst, hetgeen leidt tot een ongelijke behandeling van kunstenaars, afhankelijk van de plaats waar hun werken worden verkocht. Dit vraagstuk behelst derhalve transnationale aspecten die niet voldoende geregeld kunnen worden door de lidstaten. Het uitblijven van maatregelen van de Gemeenschap zou strijdig zijn met de vereiste van het Verdrag dat concurrentieverstoringen en ongelijke behandeling gecorrigeerd moeten worden.
(14) Bijgevolg is het, mede gezien de grote verschillen tussen de nationale wetgevingen, noodzakelijk harmonisatiemaatregelen te treffen om de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten weg te nemen waar deze mogelijkerwijs concurrentieverstoringen veroorzaken of in stand houden. Het is evenwel niet nodig alle bepalingen van de wetgevingen van de lidstaten inzake het volgrecht te harmoniseren en er kan worden volstaan met de harmonisatie van die nationale bepalingen die voor de werking van de interne markt het meest rechtstreeks gevolgen hebben, zulks teneinde zoveel mogelijk ruimte te laten voor nationaal beleid.
(15) Deze richtlijn voldoet als geheel aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag.
(16) De beschermingstermijn van het auteursrecht strekt zich overeenkomstig Richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten(6) uit tot 70 jaar na het overlijden van de auteur. Voor het volgrecht dient in dezelfde termijn te worden voorzien. Bijgevolg kunnen alleen oorspronkelijke werken van hedendaagse of van moderne kunst onder het volgrecht vallen. Om evenwel de lidstaten die op het moment dat deze richtlijn wordt aangenomen geen volgrecht toepassen, in de gelegenheid te stellen dit recht in hun rechtsstelsel op te nemen en bovendien de marktdeelnemers in die lidstaten de mogelijkheid te geven zich geleidelijk aan dit recht aan te passen zonder hun economische positie aan te tasten, dient de betrokken lidstaten een beperkte overgangsperiode te worden toegestaan waarin zij kunnen kiezen het volgrecht niet toe te passen ten behoeve van de rechtsopvolgers van de kunstenaar na diens overlijden.
(17) Het volgrecht moet gelden bij iedere doorverkoop, met uitzondering van een rechtstreekse verkoop tussen als particulier handelende personen, zonder tussenkomst van de professionele kunsthandel. Dit recht is derhalve niet van toepassing op doorverkoop aan musea door personen die als particulier handelen, indien deze musea geen winstoogmerk hebben en openstaan voor het publiek. De lidstaten moeten, in verband met de bijzondere situatie van kunstgaleries die werken rechtstreeks van de kunstenaar verkrijgen, de mogelijkheid hebben transacties waarbij de verkoper het kunstwerk minder dan drie jaar voor de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf, van het volgrecht vrij te stellen. Tevens moet rekening gehouden worden met de belangen van de kunstenaar, door deze uitzondering te beperken tot doorverkooptransacties waarvan de prijs maximaal 10000 EUR bedraagt.
(18) Het is nuttig te verduidelijken dat harmonisatie ingevolge deze richtlijn niet van toepassing is op oorspronkelijke handschriften van schrijvers en componisten.
(19) Er moet in een doeltreffende regeling worden voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen die inzake het volgrecht reeds op nationaal niveau zijn opgedaan. Het recht dient te worden berekend als een percentage van de verkoopprijs, en niet als een percentage van de meerwaarde van werken waarvan de oorspronkelijke waarde is toegenomen.
(20) De categorieën kunstwerken waarvoor het volgrecht geldt moeten geharmoniseerd worden met inachtneming van de beroepsgebruiken in de Gemeenschap.
(21) Door het volgrecht niet toe te passen beneden een minimumdrempel worden heffings- en beheerskosten die onevenredig zijn met de opbrengst voor de kunstenaar, vermeden. Ingevolge het subsidiariteitsbeginsel moet de lidstaten evenwel de mogelijkheid worden gelaten om in het belang van beginnende kunstenaars nationale drempels vast te stellen die lager zijn dan de communautaire drempel. Aangezien het om lage bedragen gaat, zal deze afwijking waarschijnlijk geen noemenswaardige invloed hebben op de goede werking van de interne markt.
(22) De thans in de verschillende lidstaten geldende tarieven met betrekking tot het volgrecht vertonen aanzienlijke verschillen. Doelmatige werking van de interne markt van hedendaagse en van moderne kunstwerken vergt voor dat aspect een zo ruim mogelijke uniforme benadering.
(23) Om de verschillende belangen op de markt van oorspronkelijke kunstwerken met elkaar te verzoenen, is het wenselijk in een stelsel van degressieve tarieven naar prijstranche te voorzien. De risico's van verlegging van de verkoop en ontduiking van de communautaire regelgeving met betrekking tot het volgrecht dienen te worden verminderd.
(24) Het uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedrag dient in principe door de verkoper te worden betaald. De lidstaten moet de mogelijkheid worden geboden af te wijken van dit principe ten aanzien van aansprakelijkheid voor het betalen. De verkoper is de persoon of onderneming namens wie of welke de koop wordt gesloten.
(25) Het is wenselijk in de mogelijkheid van een periodieke bijstelling van de drempel en van de tarieven te voorzien. Daartoe dient de Commissie ermee te worden belast periodiek te rapporteren over de daadwerkelijke toepassing van het volgrecht in de lidstaten en de gevolgen hiervan voor de kunstmarkt in de Gemeenschap, en in voorkomend geval voorstellen te doen tot wijziging van deze richtlijn.
(26) Er moet worden vastgesteld wie het volgrecht genieten, zonder daarbij aan het subsidiariteitsbeginsel afbreuk te doen. Het is derhalve niet dienstig door middel van deze richtlijn in het erfrecht van de lidstaten in te grijpen. Wel moeten, ten minste na het verstrijken van de hierboven bedoelde overgangsperiode, de rechtsopvolgers van de auteur na diens overlijden het volgrecht ten volle kunnen genieten.
(27) Het is de taak van de lidstaten de uitoefening van het volgrecht te regelen, met name wat betreft de wijze van beheer. In dit verband is het beheer door een maatschappij voor collectief auteursrechtenbeheer slechts één van de mogelijkheden. De lidstaten hebben evenwel de plicht zorg te dragen voor de inning en de verdeling van die bedragen ten behoeve van de auteurs die onderdaan van een andere lidstaat zijn. Deze richtlijn laat regelingen van de lidstaten voor de inning en distributie onverlet.
(28) Het volgrecht van de kunstenaar moet worden beperkt tot auteurs die onderdaan zijn van een lidstaat, alsook tot auteurs die onderdaan zijn van een derde land dat een dergelijke bescherming toekent aan auteurs die onderdaan zijn van een lidstaat. Een lidstaat moet de mogelijkheid hebben het gebruik van dit recht uit te breiden tot auteurs van een derde land die hun gewone verblijfplaats hebben in die lidstaat.
(29) Er moeten adequate procedures komen teneinde langs praktische weg controle op de betrokken transactie uit te oefenen, om de daadwerkelijke toepassing van het volgrecht door de lidstaten te waarborgen. Dit houdt voor de auteur of voor diens gemachtigde tevens een recht in om bij de opdrachtplichtige natuurlijke of rechtspersoon van het volgrecht alle nodige inlichtingen in te winnen. De lidstaten die bepalen dat het volgrecht collectief wordt beheerd, kunnen tevens bepalen dat alleen de voor het collectieve beheer verantwoordelijke instanties gerechtigd zijn tot het verkrijgen van informatie,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 1
Voorwerp van het volgrecht
1. De lidstaten stellen ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het kunstwerk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de doorverkoopprijs berekend recht te ontvangen.
2. Het in lid 1 bedoelde recht is van toepassing op alle doorverkooptransacties waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgaleries of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper of tussenpersoon.
3. De lidstaten mogen bepalen dat het in lid 1 bedoelde recht niet van toepassing is op transacties waarbij de verkoper het werk minder dan drie jaar voor de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs maximaal 10000 EUR bedraagt.
4. Het recht komt ten laste van de verkoper. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de in lid 2 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, maar niet de verkoper, alleen dan wel samen met de verkoper aansprakelijk is voor het betalen van het recht.
Artikel 2
Kunstwerken waarbij het volgrecht speelt
1. In deze richtlijn wordt onder "oorspronkelijk kunstwerk" verstaan werken van grafische of beeldende kunst, zoals afbeeldingen, collages, schilderingen, tekeningen, gravures, prenten, lithografieën, beeldhouwwerk, tapisserieën, keramische werken, glaswerk en foto's, voorzover dit scheppingen zijn van de kunstenaar zelf, of voorzover het exemplaren betreft die als oorspronkelijke kunstwerken worden beschouwd.
2. Kopieën van kunstwerken die onder deze richtlijn vallen en die door de kunstenaar zelf of in zijn opdracht in beperkte oplage zijn vervaardigd, worden in deze richtlijn als oorspronkelijke kunstwerken beschouwd. Dergelijke kopieën zijn in de regel genummerd, gesigneerd of door de kunstenaar op andere wijze als authentiek gemerkt.
HOOFDSTUK II
BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 3
Toepassingsdrempel
1. De lidstaten zijn bevoegd een minimumverkoopprijs vast te stellen, waarboven de in artikel 1 bedoelde verkopen aan het volgrecht onderworpen zijn.
2. Deze minimumverkoopprijs mag in geen geval hoger liggen dan 4000 EUR.
Artikel 4
Tarieven
1. Het in artikel 1 bedoelde recht wordt vastgesteld op:
a) 4 % van het deel van de verkoopprijs tot en met 50000 EUR ;
b) 3 % van het deel van de verkoopprijs van 50000,01 EUR tot en met 200000 EUR;
c) 1 % van het deel van de verkoopprijs van 200000,01 EUR tot en met 350000 EUR;
d) 0,5 % van het deel van de verkoopprijs van 350000,01 EUR tot en met 500000 EUR;
e) 0,25 % van het deel van de verkoopprijs boven 500000 EUR.
Het totale bedrag van het recht mag evenwel niet hoger liggen dan 12500 EUR.
2. In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten een tarief van 5 % toepassen op het in lid 1, onder a), bedoelde deel van de verkoopprijs.
3. Stelt een lidstaat de minimumverkoopprijs vast onder 4000 EUR, dan stelt hij tevens het tarief vast voor het deel van de verkoopprijs tot 4000 EUR; dit tarief bedraagt ten minste 4 %.
Artikel 5
Berekeningsgrondslag
De in de artikelen 3 en 4 bedoelde verkoopprijzen zijn exclusief belasting.
Artikel 6
Rechthebbenden
1. Het in artikel 1 bedoelde recht is verschuldigd aan de auteur van het werk en, behoudens artikel 8, lid 2, na diens overlijden aan zijn rechtsopvolgers.
2. De lidstaten kunnen bepalen dat het beheer van het in artikel 1 bedoelde recht verplicht of vrijwillig collectief gebeurt.
Artikel 7
Rechthebbenden uit derde landen
1. De lidstaten bepalen dat auteurs die onderdaan van een derde land zijn alsmede, behoudens artikel 8, lid 2, hun rechtsopvolgers het volgrecht van de kunstenaar overeenkomstig deze richtlijn en de wetgeving van de betrokken lidstaat alleen dan genieten, wanneer de wetgeving in het land waarvan de auteur of zijn rechtsopvolger onderdaan is, de bescherming in dat land van het volgrecht van auteurs uit de lidstaten en hun rechtsopvolgers mogelijk maakt.
2. De Commissie kan op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie een informatieve, indicatieve lijst publiceren van derde landen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden.
3. De lidstaten mogen auteurs die geen onderdaan zijn van een lidstaat maar wel in die lidstaat hun gewone verblijfplaats hebben, ten behoeve van de bescherming van het volgrecht op dezelfde wijze behandelen als hun eigen onderdanen.
Artikel 8
Beschermingsduur van het volgrecht
1. De duur van de bescherming van het volgrecht komt overeen met die van artikel 1 van Richtlijn 93/98/EEG.
2. In afwijking van lid 1 zijn lidstaten die op ...(7) het volgrecht nog niet toepassen tot uiterlijk ...(8) niet verplicht het volgrecht toe te passen ten behoeve van rechtsopvolgers van een kunstenaar na diens overlijden.
3. Indien vóór ...(9) internationale onderhandelingen over de internationale uitbreiding van het volgrecht met succes worden bekroond, zal de Commissie passende voorstellen indienen.
Artikel 9
Het recht om inlichtingen in te winnen
De lidstaten bepalen dat de in artikel 6 bedoelde rechthebbenden gedurende een periode die afloopt drie jaar na 1 januari van het jaar volgend op de datum van de doorverkoop, van iedere handelaar, handelsagent, verkoopdirecteur of veilingorganisatie alle inlichtingen kunnen verlangen die noodzakelijk zijn om de betaling van het recht in verband met de doorverkoop veilig te stellen.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 10
Toepassing in de tijd
Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van alle oorspronkelijke kunstwerken in de zin van artikel 2, die op ...(10) nog beschermd zijn krachtens de wetgeving van de lidstaten op het gebied van het volgrecht van de kunstenaar of die op die datum voldoen aan de criteria voor bescherming krachtens deze richtlijn.
Artikel 11
Herzieningsbepaling
1. De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité uiterlijk ...(11) en vervolgens om de vier jaar een verslag voor over de toepassing en de gevolgen van deze richtlijn, waarin zij in het bijzonder aandacht schenkt aan de concurrentiepositie van de markt van moderne en hedendaagse kunst in de Gemeenschap, met name uit het oogpunt van de positie van de Gemeenschap ten opzichte van betrokken markten die geen volgrecht toepassen en het stimuleren van het maken van kunst en het ondersteunen van de lidstaten bij hun kunstbeleid. Zij onderzoekt met name de gevolgen van de richtlijn voor de interne markt en de effecten van de invoering van het volgrecht in de lidstaten waar dit recht voor de inwerkingtreding van deze richtlijn niet werd toegepast. De Commissie doet in voorkomend geval voorstellen om de minimumdrempel en de tarieven van het recht aan te passen om rekening te houden met de ontwikkelingen in de sector, alsook andere voorstellen die zij noodzakelijk mocht achten om de doeltreffendheid van de richtlijn te verbeteren.
2. Bij deze richtlijn wordt een contactcomité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het comité komt bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de vertegenwoordiging van een lidstaat.
3. Het comité heeft tot taak:
- overleg te organiseren over alle vraagstukken die rijzen als gevolg van de toepassing van de richtlijn;
- de uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten over relevante ontwikkelingen op de kunstmarkt in de Gemeenschap te vergemakkelijken.
Artikel 12
Uitvoering
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari ...(12) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallend gebied vaststellen.
Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 14
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te ...
Voor het Europees Parlement
De voorzitster
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 178 van 21.6.1996, blz. 16, en PB C 125 van 23.4.1998, blz. 8.
(2) PB C 75 van 10.3.1997, blz. 17.
(3) Advies van het Europees Parlement van 9 april 1997 (PB C 132 van 28.4.1997, blz. 88), aangenomen op 27 oktober 1999, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 19 juni 2000 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) Jurisprudentie 1993, blz. I-5145.
(5) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/85/EG (PB L 277 van 28.10.1999, blz. 34).
(6) PB L 290 van 24.11.1993, blz. 9.
(7) De in artikel 13 bedoelde datum.
(8) Tien jaar na de in artikel 12, lid 1, vermelde datum.
(9) Tien jaar na de in artikel 12, lid 1, vermelde datum.
(10) De in artikel 12, lid 1, bepaalde datum.
(11) Drie jaar na de in artikel 12, lid 1, bepaalde datum.
(12) Vijf jaar na het begin van het jaar volgend op het jaar waarin de richtlijn is aangenomen.
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
1. De Commissie heeft op 25 april 1996 een voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk(1), met artikel 95 van het EG-Verdrag als rechtsgrond.
2. Het Europees Parlement heeft op 9 april 1997 in eerste lezing advies uitgebracht(2). Ingevolge dit advies heeft de Commissie op 12 maart 1998 een gewijzigd voorstel voor een richtlijn ingediend(3). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 18 december 1996 advies uitgebracht(4).
3. De Raad heeft op 19 juni 2000 overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.
II. DOEL VAN HET VOORSTEL
4. Met het voorstel van de Commissie wordt de invoering beoogd van een geharmoniseerde rechtsregeling betreffende het volgrecht, welk recht kan worden omschreven als het recht van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk, of na diens dood van diens erfgenamen of andere rechtverkrijgenden, om bij doorverkoop van het werk een percentage van de verkoopprijs te ontvangen.
III. GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
Overwegingen
5. De Raad heeft een aantal overwegingen toegevoegd, geschrapt of gewijzigd, met name om rekening te houden met de wijzigingen die in de artikelen van de richtlijn zijn aangebracht.
Artikelen van het voorstel
Artikel 1 - Voorwerp van het volgrecht
6. De Raad heeft gevolg gegeven aan amendement nr. 17 van het Europees Parlement, dat de Commissie in haar gewijzigde voorstel heeft overgenomen en dat de toevoeging inhoudt van "waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand" (artikel 1, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
7. In haar aanvankelijke voorstel had de Commissie voorgesteld dat het volgrecht op elke doorverkooptransactie van toepassing is, behoudens indien de verkoper een als particulier handelend persoon is. Het Europees Parlement heeft in zijn amendement nr. 17 voorgesteld dat dit recht van toepassing is op alle doorverkooptransacties "die in het kader van een openbare verkoop of in een kunsthandel of die welke met bemiddeling van een handelaar of agent tot stand zijn gekomen"; de Commissie heeft deze wijziging niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen. De Raad heeft van zijn kant de aanpak van het Europees Parlement gevolgd en aangegeven op welke doorverkooptransacties het volgrecht van toepassing is (artikel 1, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt); hij heeft bepaald dat dit van toepassing is op elke doorverkooptransactie waarbij actoren uit de professionele kunsthandel betrokken zijn, ongeacht of zij verkoper, koper of tussenpersoon zijn, rekening houdend met de mogelijkheid dat activiteiten van de professionele kunsthandel worden nagetrokken en met de moeilijkheid dit te doen bij doorverkooptransacties tussen een verkoper en een koper die beiden als particulier handelen zonder enige tussenkomst van de handel. De Raad wilde met deze bepaling tevens de toepassing van het volgrecht uitsluiten voor doorverkoop door als particulier handelende personen aan musea die geen winstoogmerk hebben en openstaan voor het publiek, zoals uitgelegd wordt in overweging 17.
8. In amendement nr. 17 heeft het Europees Parlement voorgesteld het volgrecht niet te laten gelden voor de eerste eigendomsoverdracht tussen handelaars en tussen een handelaar en een uiteindelijke koper die binnen drie jaar na de verwerving van het werk door de handelaar plaatsvindt. De Commissie heeft dit element niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen. De Raad, die gevoelig is voor de wens van het Europees Parlement rekening te houden met de bijzondere situatie van kunstgaleries die rechtstreeks werken van vaak onbekende kunstenaars kopen, heeft het Europees Parlement op dit punt gevolgd maar deze uitzondering beperkt tot de gevallen waarin de doorverkoopprijs maximaal 10000 EUR bedraagt om de kunstenaar niet te benadelen door hem het volgrecht te onthouden wanneer de doorverkoopprijs hoger is dan dat bedrag.
9. In het aanvankelijke voorstel van de Commissie was het beginsel neergelegd dat het volgrecht ten laste komt van de verkoper (artikel 4, derde alinea); dit beginsel is overgenomen door het Europees Parlement, in het gewijzigde voorstel van de Commissie en door de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt. Laatstgenoemde is evenwel van oordeel dat dit beginsel in artikel 1 zou moeten staan en dat de lidstaten de mogelijkheid zouden moeten hebben van dit beginsel af te wijken voor wat betreft de aansprakelijkheid voor het betalen van het recht (artikel 1, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt).
Artikel 2 - Kunstwerken waarbij het volgrecht speelt
10. Wat betreft de categorieën kunstwerken die onder het volgrecht vallen, heeft het Europees Parlement in zijn amendementen nrs. 2, 9, 18 en 64 voorgesteld oorspronkelijke handschriften daarvan uit te sluiten, terwijl de Commissie die wel in haar aanvankelijke voorstel had opgenomen; de Commissie heeft het Europees Parlement op dit punt gevolgd in haar gewijzigde voorstel. De Raad, gelet op het feit dat in artikel 14 ter van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (hierna "Berner Conventie" genoemd) de toepassing van het volgrecht op oorspronkelijke handschriften van schrijvers en componisten uitdrukkelijk wordt vermeld en rekening houdend met de verschillende situaties in de lidstaten, heeft er de voorkeur aan gegeven de lidstaten niet te dwingen deze handschriften uit te sluiten van het volgrecht maar hun de vrijheid te laten zelf te beslissen; hij heeft hiertoe deze handschriften uitgesloten van de harmonisatie ingevolge de richtlijn (in overweging 18, en géén vermelding van deze handschriften in artikel 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
11. De Commissie had in haar aanvankelijke voorstel voorgesteld het volgrecht toe te passen op "werken van beeldende kunst". Het Europees Parlement stelde voor deze woorden te vervangen door "voor bezichtiging bestemde werken" (amendementen nrs. 18 en 64). In haar gewijzigde voorstel heeft de Commissie met dit amendement rekening willen houden en de woorden "werken van grafische of beeldende kunst" gebruikt. De Raad heeft het gewijzigde voorstel van de Commissie op dit punt overgenomen.
12. Het Europees Parlement heeft voorgesteld (amendement nr. 64) om aan de in artikel 2 genoemde werken glaswerk toe te voegen. De Commissie heeft dit amendement niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen. De Raad heeft het Europees Parlement op dit punt in zijn gemeenschappelijk standpunt gevolgd.
13. Het Europees Parlement heeft voorgesteld (amendementen nrs. 18 en 64) om het aantal exemplaren van een werk die als oorspronkelijke kunstwerken in de zin van deze richtlijn worden beschouwd te beperken tot maximaal twaalf exemplaren. De Commissie heeft dit amendement niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen omdat van sommige van de betrokken kunstwerken (bijv. lithografieën, foto's) veel meer exemplaren kunnen worden afgedrukt, die door de beroepsgroep en de verzamelaars wel als oorspronkelijk worden beschouwd. De Raad heeft de redenering van de Commissie op dit punt gevolgd. De Raad heeft in dit verband in zijn gemeenschappelijk standpunt (artikel 2, lid 2) gepreciseerd dat kopieën van kunstwerken die door de kunstenaar zelf of in zijn opdracht in beperkte oplage zijn vervaardigd en die in de regel genummerd, gesigneerd of door de kunstenaar op andere wijze als authentiek gemerkt zijn, als oorspronkelijke kunstwerken moeten worden beschouwd.
Artikel 3 - Toepassingsdrempel
14. Het Europees Parlement heeft een wijziging van de structuur van artikel 3 voorgesteld (amendement nr. 45). Dit voorstel is door de Commissie in haar gewijzigde voorstel en door de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen.
15. Dit artikel 3 laat elke lidstaat de mogelijkheid de verkoopprijs vast te stellen waarboven doorverkoop onderworpen is aan het volgrecht mits op communautair niveau een maximumbedrag wordt vastgesteld dat door de nationale drempels in geen geval mag worden overschreden. In haar eerste voorstel had de Commissie dit communautaire maximum op 1000 EUR vastgesteld(5); het Europees Parlement stelde een bedrag van 500 EUR voor; de Commissie bleef in haar gewijzigde voorstel bij het bedrag van 1000 EUR; de Raad heeft in haar gemeenschappelijk standpunt gekozen voor een bedrag van 4000 EUR. Deze keuze steunt op de constatering dat verkopen van kunstwerken beneden de prijs van 4000 EUR bijna uitsluitend de nationale markt betreffen en dus waarschijnlijk geen impact hebben op de goede werking van de interne markt. Daarom zou elke lidstaat de vrijheid moeten hebben om op nationaal niveau de verkoopprijs te bepalen waaronder heffings- en beheerskosten van het recht onevenredig zijn met de opbrengst voor de kunstenaar.
Artikel 3 bis voorgesteld door het Europees Parlement - Berekeningsgrondslag
16. Het Europees Parlement heeft een nieuw artikel 3 bis voorgesteld (amendement nr. 51) waarmee wordt beoogd om, als berekeningsgrondslag van het volgrecht, de totale gerealiseerde verkoopprijs te vervangen door het verschil tussen de bij doorverkoop van het werk verkregen prijs en de door de verkoper betaalde inkoopprijs. De Commissie heeft dit amendement verworpen om diverse redenen: het is onverenigbaar met artikel 14 ter van de Berner Conventie; deze berekeningsgrondslag wordt in geen enkele lidstaat toegepast; er is een gebrek aan samenhang tussen deze bepaling en de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen voor de artikelen 1 en 4. De Raad heeft op dit punt voor de aanpak van de Commissie gekozen.
Artikel 4 - Tarieven
17. De Commissie bepleit een stelsel van degressieve tarieven naar verkoopprijstranche. Het Europees Parlement heeft (amendementen nrs. 57 en 34) een wijziging van het tussen de tweede en de derde tranche liggende spilbedrag (100000 EUR in plaats van 250000 EUR) voorgesteld, alsmede een wijziging in het tarief van de derde tranche (1 % in plaats van 2 %). De Commissie heeft deze wijzigingen niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen. De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt gekozen voor een gemiddeld bedrag (200000 EUR) dat tussen de door de Commissie voorgestelde 250000 EUR en de door het Parlement voorgestelde 100000 EUR ligt en hij heeft het door het Parlement voorgestelde percentage (1 %) voor de derde tranche overgenomen. Bovendien heeft de Raad nog twee tranches toegevoegd en heeft hij het totale bedrag van het volgrecht op een maximum van 12500 EUR gesteld. Deze toevoeging van extra tarieven en het betrokken maximum hebben ten doel het degressieve karakter van het volgrecht te onderstrepen teneinde het risico van verlegging van de verkoop naar derde landen die geen volgrecht toepassen te verminderen, vooral voor de verkooptransacties die de hoogste prijzen opbrengen.
18. Wat de eerste tranche van het volgrecht (tot een verkoopprijs van 50000 EUR) betreft, heeft de Raad aan het door de Commissie voorgestelde en door het Europees Parlement goedgekeurde tarief van 4 %, voor de lidstaten de mogelijkheid gekoppeld om een alternatief tarief van 5 % toe te passen (artikel 4, lid 2). Deze mogelijkheid houdt rekening met de omstandigheid dat thans door verscheidene lidstaten een tarief van 5 % wordt toegepast en met de constatering dat de verkooptransacties in deze tranche voornamelijk de nationale markt betreffen en dat daarom een verschil van 1 % op dit niveau waarschijnlijk nauwelijks een significant effect op de goede werking van de interne markt heeft.
19. De tekst van het Commissievoorstel wekte de indruk dat het deel van de verkoopprijs dat onder het in artikel 3, lid 2, genoemde bedrag ligt, zou worden uitgesloten van toepassing van het volgrecht. De Raad heeft deze dubbelzinnigheid weggewerkt met zijn redactie van lid 1, onder a), en lid 2 van artikel 4, zodat duidelijk wordt dat het eerste tarief van 4 % (of naar gelang van het geval 5 %) van toepassing is op de hele eerste tranche van de verkoopprijs.
20. Het Europees Parlement heeft voorgesteld in artikel 4 te preciseren dat, indien een lidstaat krachtens artikel 3, lid 1, een nationale minimumverkoopprijs vaststelt onder het in artikel 3, lid 2, genoemde maximumbedrag, hij tevens het tarief vaststelt voor de tranche van de verkoopprijs tot dat maximumbedrag, zonder dit te kunnen vaststellen op minder dan 4 %. De Commissie heeft deze precisering in haar gewijzigde voorstel en de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen (artikel 4, lid 3). Een lidstaat die gebruikmaakt van de mogelijkheid van artikel 4, lid 2, zou dus een tarief van 5 %, of zelfs een hoger tarief, kunnen toepassen op de eerste tranche van 4000 EUR van de verkoopprijs. Omdat de betrokken bedragen gering zijn, zouden de daaruit voortvloeiende verschillen tussen de lidstaten geen gevolgen hebben voor de werking van de interne markt.
21. De Raad heeft de bepaling in de laatste alinea van artikel 4 van het aanvankelijke Commissievoorstel naar lid 4 van artikel 1 overgeheveld (zie punt 9 hierboven).
Artikel 5 - Berekeningsgrondslag
22. In de context van het door het Europees Parlement voorgestelde artikel 3 bis (zie punt 16 hierboven), heeft het Parlement de schrapping van artikel 5 van het Commissievoorstel voorgesteld. Omdat dit artikel 3 bis niet door de Commissie en de Raad is overgenomen, hebben zij artikel 5 gehandhaafd, waarin wordt gesteld dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde verkoopprijzen exclusief belasting zijn.
Artikel 6 - Rechthebbenden
23. Het Europees Parlement heeft voorgesteld (amendement nr. 55) om in artikel 6, lid 1, te preciseren dat het volgrecht na de dood van de auteur verschuldigd is aan diens "wettige erfgenamen". De Commissie heeft deze precisering in haar gewijzigde voorstel niet overgenomen omdat het erfrecht onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt en de richtlijn niet de vrijheid van de auteur zou mogen aantasten om zijn recht aan de erfgenaam van zijn keuze door te geven. De Raad heeft de Commissie in dezen gevolgd.
24. Gelet op de afwijking van artikel 8, lid 2 (zie punt 31 hierna), heeft de Raad in artikel 6, lid 1, gepreciseerd, dat het volgrecht de rechtsopvolgers van de kunstenaar na diens overlijden geldt behoudens die afwijking.
25. Het Europees Parlement heeft voorgesteld (amendement nr. 52) in artikel 6, lid 2, de verplichting voor de lidstaten te schrappen om de voorwaarden voor de inning en voor de verdeling van het volgrecht vast te stellen indien de auteur onderdaan van een andere lidstaat is, een verplichting die in ieder geval wordt vermeld in overweging 23 van het Commissievoorstel (overweging 27 van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad). De Commissie heeft deze schrapping in haar gewijzigde voorstel en de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen.
26. Het Europees Parlement heeft bovendien voorgesteld in artikel 6, lid 2, te bepalen dat het beheer van de uit hoofde van het volgrecht geïnde bedragen geschiedt door de auteur, die het volgrecht aan collectieve beheerders kan overdragen. De Commissie heeft deze wijziging niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen, omdat zij niet de mogelijkheid wil uitsluiten dat een lidstaat voorziet in een verplicht collectief beheer van dit recht. De Raad heeft de aanpak van de Commissie gevolgd en de precisering toegevoegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het beheer van dit recht verplicht of vrijwillig collectief gebeurt.
Artikel 7 - Rechthebbenden uit derde landen
27. Het Europees Parlement heeft een aantal redactionele wijzigingen van artikel 7 (amendement nr. 24) voorgesteld, teneinde niet alleen naar deze richtlijn, maar ook naar de betrokken nationale wetgeving te verwijzen, voorzover er geen volledige uit de richtlijn resulterende harmonisatie plaatsvindt. De Commissie heeft deze wijzigingen in haar gewijzigde voorstel overgenomen. De Raad heeft de benadering van het Europees Parlement gevolgd en de uitdrukking "en het recht van de lidstaten" vervangen door "de wetgeving van de betrokken lidstaat"; anderzijds heeft hij een gedeelte van deze bepaling redactioneel aangepast aan artikel 14 ter, lid 2, van de Berner Conventie (artikel 7, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
28. Ter wille van de doorzichtigheid heeft de Raad aan artikel 7 een tweede lid toegevoegd op grond waarvan de Commissie een indicatieve lijst kan publiceren van derde landen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden; de Commissie heeft gezegd dat zij een dergelijke lijst wil publiceren.
29. Om rekening te houden met artikel 3, lid 2, van de Berner Conventie, heeft de Raad aan artikel 7 bovendien een derde lid toegevoegd, waardoor een lidstaat - voor de toepassing van artikel 7 - de auteurs die onderdaan van een derde land zijn, maar die hun gewone verblijfplaats in de betrokken lidstaat hebben, op dezelfde wijze als zijn eigen onderdanen kan behandelen.
Artikel 8 - Beschermingsduur van het volgrecht
30. In amendement nr. 25 heeft het Europees Parlement een redactionele wijziging van artikel 8 voorgesteld. De Commissie gaf er in haar gewijzigde voorstel de voorkeur aan om noch naar een verlenging, noch naar het verval van het volgrecht te verwijzen. Zij opteerde voor de bepaling dat de beschermingsduur van het volgrecht overeenkomt met die van artikel 1 van Richtlijn 93/98/EEG (het leven van de auteur en 70 jaar na diens overlijden). De Raad heeft het gewijzigde voorstel van de Commissie op dit punt gevolgd (artikel 8, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
31. De Raad heeft niettemin voorzien in een facultatieve en tijdelijke afwijking inzake de toepassing van het volgrecht ten behoeve van de rechtsopvolgers van een kunstenaar na diens overlijden (artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt). Deze facultatieve afwijking staat alleen open voor de lidstaten die het volgrecht momenteel niet toepassen en heeft ten doel hun de mogelijkheid te geven het volgrecht in hun rechtssysteem op te nemen en het bedrijfsleven in die lidstaten in staat te stellen zich geleidelijk aan dit recht aan te passen, door het volgrecht in een eerste fase alleen voor kunstenaars en pas later ook voor hun rechtsopvolgers te hanteren (overweging 16). Deze afwijking kan tijdens een overgangsperiode van ten hoogste tien jaar worden toegepast.
32. Voorts heeft de Raad in artikel 8, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt bepaald dat de Commissie passende voorstellen indient (bijvoorbeeld een verkorting van de overgangsperiode), indien binnen de termijn van tien jaar internationale onderhandelingen met succes worden bekroond. In dit verband zij erop gewezen dat het Europees Parlement in amendement nr. 4 een nieuwe overweging omtrent de wenselijkheid van die internationale onderhandelingen heeft voorgesteld en dat de Raad de inhoud van dit voorstel in zijn gemeenschappelijk standpunt heeft overgenomen (overweging 7).
Artikel 9 - Het recht om inlichtingen in te winnen
33. In amendement nr. 26 heeft het Europees Parlement voorgesteld om de periode waarin de auteur van een kunstwerk inlichtingen kan vragen die noodzakelijk zijn voor de vereffening van het volgrecht, te verlengen van één tot drie jaar. De inhoud van dit amendement heeft de Commissie in haar gewijzigde voorstel en de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen. De Raad heeft erop gewezen dat de afloop van deze termijn wordt berekend ten opzichte van 1 januari van het jaar volgend op de datum van de doorverkoop, hetgeen overeenstemt met de gebruikelijke handelwijze bij de termijnberekening in het kader van het auteursrecht. In plaats van de auteur of zijn gemachtigde te vermelden, verwijst de Raad ook naar "de in artikel 6 bedoelde rechthebbenden", waardoor de regeling niet alleen op de auteur, maar ook op diens rechtsopvolgers na zijn overlijden betrekking heeft.
Artikel 10 - Toepassing in de tijd
34. De Raad achtte het nodig een nieuw artikel met betrekking tot de toepassing in de tijd toe te voegen, om geen enkele onduidelijkheid te laten over de al of niet-toepassing van de richtlijn (in de lidstaten die het volgrecht nog niet hanteren) op werken die vóór de datum van omzetting van de richtlijn zijn gecreëerd; het antwoord is bevestigend.
Artikel 11 - Herzieningsbepaling (artikel 10 van het Commissievoorstel)
35. In amendement nr. 27 heeft het Europees Parlement voorgesteld om de datum van het eerste verslag van de Commissie vast te stellen op 1 januari 2002 (in plaats van 1 januari 2004) en te bepalen dat de latere rapporten om de drie jaar, in plaats van om de vijf jaar, moeten worden ingediend. De Commissie heeft deze wijzigingen in haar gewijzigde voorstel niet overgenomen. De Raad heeft voorzien in een termijn van drie jaar na de uiterste datum van omzetting van de richtlijn voor de indiening van het eerste verslag, hetgeen overeenstemt met de door het Europees Parlement bepleite termijn (van 1 januari 1999 tot 1 januari 2002), alsmede in een periodiciteit van vier jaar voor de latere rapporten (waardoor die ligt tussen het voorstel van de Commissie en het voorstel van het Europees Parlement (artikel 11, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt)).
36. Daarnaast heeft het Europees Parlement voorgesteld om bepaalde elementen te preciseren waarmee de Commissie in haar verslagen in het bijzonder rekening moet houden. De Raad heeft deze aspecten in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen en er specifieke punten aan toegevoegd in verband met de concurrentiepositie van de markt van moderne en hedendaagse kunst, de situatie in de Gemeenschap ten opzichte van de betrokken markten die geen volgrecht toepassen, de effecten voor de interne markt en de gevolgen van de invoering van het volgrecht in de lidstaten die dit recht nog niet toepassen.
37. De Raad heeft voorzien in de oprichting van een contactcomité bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie (artikel 11, leden 2 en 3, van het gemeenschappelijk standpunt). Dit initiatief is geïnspireerd op het contactcomité dat het Europees Parlement heeft voorgesteld in zijn advies betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(6).
Artikel 12 - Uitvoering (artikel 11 van het Commissievoorstel)
38. In haar aanvankelijke voorstel had de Commissie 1 januari 1999 als uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn voorgesteld. Aangezien deze datum voorbij is, heeft de Raad er de voorkeur aan gegeven de uiterste termijn van omzetting vast te stellen op vijf jaar na het begin van het jaar volgend op het jaar waarin de richtlijn wordt aangenomen. De Raad acht een omzettingsperiode van vijf jaar noodzakelijk voor de lidstaten die het volgrecht nog niet toepassen.
IV. CONCLUSIE
39. De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt de meeste wijzigingsvoorstellen van het Europees Parlement inhoudelijk overgenomen. De Commissie heeft het gemeenschappelijk standpunt van de Raad niet kunnen goedkeuren, wegens de lengte van de overgangsperiode waarvan sommige lidstaten gebruik kunnen maken om het volgrecht toe te passen op de rechtsopvolgers van overleden kunstenaars (artikel 8, lid 2), die in combinatie met een omzettingstermijn die voor een onder de interne markt ressorterende materie uitzonderlijk lang is, een uitstel van de harmonisatie met 15 jaar tot gevolg heeft. De Raad onderstreept dat de maximumduur van de overgangsperiode tien jaar is en dat die kan worden verkort onder de in artikel 8, lid 3, genoemde omstandigheden.
(1) PB C 178 van 21.6.1996, blz. 16.
(2) PB C 132 van 28.4.1997, blz. 88.
(3) PB C 125 van 23.4.1998, blz. 8.
(4) PB C 75 van 10.3.1997, blz. 17.
(5) De bedragen in ecu in de voorstellen van de Commissie en in de amendementen van het Europees Parlement zijn overal vervangen door bedragen in euro.
(6) Advies van het Europees Parlement van 10 februari 1999 (PB C 150 van 28.5.1999, blz. 171), amendement nr. 58.