Home

Advies van de Raad van 8 mei 2000 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2000-2003

Advies van de Raad van 8 mei 2000 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2000-2003

Advies van de Raad

van 8 mei 2000

over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2000-2003

(2000/C 162/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1), en met name op artikel 5, lid 3,

Gelet op de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES UITGEBRACHT:

Op 8 mei 2000 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2000-2003 besproken. De Raad stelt met tevredenheid vast dat de nieuwe Oostenrijkse regering ondanks de betrekkelijk korte beschikbare tijd in staat was om een geactualiseerd programma in te dienen dat is gebaseerd op de ontwerp-begroting voor 2000 en dat gedetailleerde informatie geeft over de verwachte ontwikkeling van de macro-economische en budgettaire aggregaten tot het einde van het programma. De Raad juicht het toe dat de in het oorspronkelijke stabiliteitsprogramma opgenomen doelstellingen inzake het tekort in 1998 en 1999 werden gehaald. De groei lag in de periode 1998-1999 echter boven de trendmatige groei, hoewel hij iets lager was dan in het oorspronkelijke stabiliteitsprogramma werd verwacht. De Raad betreurt het dan ook dat in deze periode geen verdere vooruitgang werd geboekt op het gebied van de begrotingsconsolidatie. Voorts stelt de Raad vast dat de schuldquote, die nog steeds boven de referentiewaarde van 60 % ligt, in 1999 is toegenomen.

Het geactualiseerde programma voorziet in een daling van het begrotingstekort van de algemene overheid van 2,0 % van het BBP in 1999 tot 1,3 % van het BBP in 2003, terwijl de bruto schuldquote in dezelfde periode naar verwachting zal afnemen van 64,9 % tot 61,2 % van het BBP. Deze prognoses zijn gebaseerd op een macro-economisch scenario volgens welk de groei geleidelijk zal dalen van de huidige cyclische top van 2,8 % tot 1,9 % in 2003, zodat de gemiddelde jaarlijkse groei 2,5 % zal bedragen, hetgeen iets hoger is dan de trendmatige groei. Gezien de huidige goede vraag- en aanbodomstandigheden in de Oostenrijkse economie en het gunstige externe klimaat, is de Raad van oordeel dat dergelijke groeiprognoses haalbaar zijn zonder dat de inflatoire druk toeneemt, zoals in het programma wordt aangenomen.

De Raad stelt vast dat de nieuwe Oostenrijkse regering de in het oorspronkelijke programma tot 2002 opgenomen doelstellingen voor het begrotingssaldo van de algemene overheid heeft gehandhaafd. De Raad betreurt het echter dat de doelstelling om voor de bruto geconsolideerde schuld de referentiewaarde van 60 % van het BBP te bereiken, met drie jaar is uitgesteld tot 2005. De Raad wijst erop dat hij in zijn advies met betrekking tot het oorspronkelijke programma(2) heeft aanbevolen om een meer ambitieuze consolidatie van de overheidsfinanciën na te streven. De Raad erkent dat begrotingsconsolidatie moeilijker is geworden door het besluit van de vorige regering inzake een ingrijpende hervorming van de inkomstenbelasting en de gezinstoelagen, dat in 2000 in werking treedt. De Raad stelt evenwel vast dat het geactualiseerde programma, om de kosten van deze hervorming te kunnen dragen, in belangrijke mate gebruikmaakt van eenmalige maatregelen in elk van de door het programma bestreken jaren. De Raad benadrukt dat de noodzakelijke duurzame verlaging van het overheidstekort niet kan worden verwezenlijkt door deze maatregelen. Voorts is de Raad van oordeel dat zonder deze maatregelen het beoogde overheidstekort op middellange termijn volgens het geactualiseerde stabiliteitsprogramma niet volledig voldoet aan de vereisten van het stabiliteits- en groeipact, omdat het onvoldoende veiligheidsmarge biedt om te voorkomen dat het tekort de referentiewaarde van 3 % van het BBP overschrijdt in geval van een conjuncturele recessie.

De Raad dringt er derhalve bij de Oostenrijkse regering op aan om de doelstellingen inzake het tekort bij de volgende actualisering van het programma naar beneden bij te stellen. Voorts verzoekt de Raad de Oostenrijkse regering om terug te keren tot haar oorspronkelijke doel om voor de schuldquote uiterlijk in 2002 de referentiewaarde van 60 % van het BBP te bereiken. Om een dergelijke herziening voor te bereiden moet de Oostenrijkse regering in 2000 streven naar een beter resultaat op het gebied van het tekort, in het bijzonder wanneer de groei hoger blijkt dan verwacht. Alle overheidsniveaus moeten betere begrotingsresultaten boeken dan gepland. Aan de begroting voor 2001 moet speciale aandacht worden besteed. Met name de eenmalige maatregelen ter verhoging van de ontvangsten, waarvan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake het tekort afhankelijk is, moeten vanaf 2001 worden vervangen door permanente maatregelen, in de eerste plaats besparingen op de uitgaven. In dat verband merkt de Raad op dat de statistische verwerking van de verkopen van onroerend goed momenteel nog wordt onderzocht door Eurostat. Bovendien moeten eventuele extra uitgaven of verdere beperkingen van de ontvangsten, inclusief die welke in het programma zijn voorzien voor de periode vanaf 2001, afhankelijk worden gemaakt van uitgavenbesparingen op andere gebieden.

De Raad is van oordeel dat voor het bereiken van duurzame consolidatie van de overheidsfinanciën brede structurele hervormingen, zoals in het proramma beschreven, essentieel zijn. Met name de beoogde hervormingen van de overheidssector en de sociale uitkeringen en transferten moeten vastberaden ter hand worden genomen. Voorts moeten in het kader van de komende onderhandelingen over de financiële compensatieregeling tussen de federale regering en de deelstaten inspanningen worden geleverd om de bevoegdheden voor belastingen en uitgaven beter op elkaar af te stemmen.

De Raad juicht de in het programma opgenomen structurele hervormingen toe, omdat zij van essentieel belang zijn voor de noodzakelijke verbetering van de werking van de product- en arbeidsmarkten. De algemene richting van deze hervormingen lijkt juist en in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap. De Raad moedigt de Oostenrijkse regering aan deze hervormingen vastberaden uit te voeren.

(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

(2) PB C 42 van 17.2.1999, blz. 5.